NHG-Standaard

Prostaatkanker

NHG-werkgroep:
M.H. Blanker, S.H. Bouthoorn, S. Klinkhamer, J.M.E. van der Does, G.M. van der Weele, K. Vos, R.L.S. Weersma, R.J. Wolters

Richtlijnen diagnostiek

Naar Volledige tekst ›

Er zijn drie patiëntcategorieën (zie stroomschema 1, stroomschema 2 en stroomschema 3

  •  patiënten die om prostaatkankeronderzoek (PSA-meting) vragen
  • dragers van een pathogene BRCA2-kiembaanvariant 
  • patiënten bij wie men prostaatkanker vermoedt met daarbij:
    •  een afwijkend rectaal toucher
    •  aanwijzingen voor (bot-)metastasen

Anamnese

Naar Volledige tekst ›

Vraag naar:

  • de achterliggende reden van het verzoek: mictieklachten; zorgen om seksueel functioneren, angst; prostaatkanker in de omgeving of in de media
  • het beeld dat de patiënt van prostaatkanker heeft.

Prostaatspecifiek:

  • klachten van botpijn (vooral in rug en heupen), continue pijn onafhankelijk van bewegen, algehele malaise, nachtzweten, onverklaard gewichtsverlies, neurologische uitvalsverschijnselen (vaak bilateraal), nachtelijke verergering van de pijn. 
  • het voorkomen van kanker in de familie (vooral prostaat-, borst-, eierstok-, of alvleesklierkanker, bekende pathogene kiembaanvarianten zoals BRCA2)

Counseling vroegdiagnostiek

Naar Volledige tekst ›

Bespreek, bij een verzoek tot PSA-meting (vroegdiagnostiek) bij mannen zonder klachten die wijzen op prostaatkanker, de voor- en nadelen.

  • De keuze ligt bij de patiënt.
  • Er kan een klinisch relevante kanker aanwezig zijn waarbij vroegtijdige behandeling mogelijk gunstig is.
  • De kans dat een tumor wordt gevonden die klinisch nooit relevant zal worden, is echter eveneens aanwezig.
  • Vroegdiagnostiek leidt op populatieniveau niet tot verlaging van de kans om te overlijden aan prostaatkanker.
  • Mictieklachten zijn zelden een uiting van prostaatkanker en het risico op prostaatkanker is gelijk bij mannen met en zonder mictieklachten.
  • Bij dragerschap van een pathogene BRCA2-kiembaanvariant is er een indicatie voor tweejaarlijkse PSA-screening. In andere gevallen van familiair voorkomen is het nut hiervan niet aangetoond.
  • Bij een levensverwachting < 10 jaar (doorgaans > 75 jaar of jongere patiënten met ernstige comorbiditeit) wordt PSA-bepaling niet aanbevolen.

Lichamelijk onderzoek

Naar Volledige tekst ›

Rectaal toucher wordt aanbevolen bij:

  • wens tot PSA-meting (vroegdiagnostiek) na counseling (bij levensverwachting ≥ 10 jaar)
  • dragerschap van een pathogene BRCA2-kiembaanvariant (tweejaarlijks onderzoek)
  • onbegrepen botpijnen

Beoordeel de prostaat op:

  • asymmetrische vorm
  • onregelmatige consistentie
  • vaste nodus

NB Indien pijnlijk: vermoeden van prostatitis; verricht geen PSA-meting.

Aanvullend onderzoek

Naar Volledige tekst ›

Indicaties PSA-meting

  • Vermoeden van (bot-)metastasen (botpijnen in rug of heup, al dan niet met algemene malaise) zonder afwijkingen bij rectaal toucher
  • Wens PSA-meting (vroegdiagnostiek) na counseling (met levensverwachting ≥ 10 jaar)

Indicaties periodieke PSA-meting (eenmaal per 2 jaar, initiatief hiervoor ligt bij patiënt)

  • Dragerschap pathogene BRCA2-kiembaanvariant

PSA-meting niet aanbevolen

  • Afwijkend rectaal toucher: dit is al reden voor verwijzing
  • Aanwijzingen voor cystitis of prostatitis
  • Een levensverwachting < 10 jaar

Evaluatie

Naar Volledige tekst ›

Als in het kader van vroegdiagnostiek of op indicatie een rectaal toucher is gedaan en zo nodig PSA is bepaald, zijn deze bevindingen leidend voor het beleid.

Richtlijnen beleid

Naar Volledige tekst ›

Voorlichting en advies

Naar Volledige tekst ›

Bespreek met de patiënt de uitslag van rectaal toucher en/of PSA-bepaling en het te volgen beleid.

Bespreking rectaal toucher

  • De kans op prostaatkanker is klein bij normale bevindingen bij rectaal toucher en een PSA-waarde < 3 ng/ml.
  • Een afwijkend rectaal toucher is (meestal) reden voor vervolgonderzoek door een uroloog (zie Consultatie en verwijzing).

Interpretatie en bespreking PSA-waarde

  • PSA-waarde < 1 ng/ml bij mannen < 60 jaar: deze waarde is laag en de kans is klein dat zich ooit een klinisch relevant prostaatkanker zal ontwikkelen. Geadviseerd wordt om niet eerder dan na 5 jaar opnieuw PSA te testen.
  • PSA-waarde < 1 ng/ml bij mannen ≥ 60 jaar: deze waarde is laag en de kans is zeer klein dat zich ooit een klinisch relevante prostaatkanker zal ontwikkelen. Herhaling van de PSA-test in de toekomst heeft geen meerwaarde en wordt daarom niet aanbevolen.
  • PSA-waarde < 3 ng/ml (maar ≥ 1 ng/ml): deze waarde is normaal en de kans op prostaatkanker is klein. Aanvullend onderzoek is niet nodig. Geadviseerd wordt om niet eerder dan na twee jaar opnieuw het PSA te testen.
  • PSA-waarde ≥ 3,0 ng/ml: er is een kans op prostaatkanker, maar deze waarde kan ook verhoogd zijn door een prostatitis, een blaasontsteking of een goedaardige prostaatvergroting. Handel als volgt.
    • Bij een (recentelijk doorgemaakte) prostatitis of cystitis kan het PSA nog tot 12 weken erna verhoogd zijn. Indien het PSA toch bepaald is, wordt geadviseerd om de meting te herhalen na 12 weken en de patiënt gerust te stellen als deze PSA-waarde genormaliseerd is (< 3 ng/ml).
    • Wanneer er géén aanwijzingen zijn voor (recentelijk doorgemaakte) prostatitis of cystitis: verwijs naar een uroloog voor aanvullende diagnostiek.

Consultatie en verwijzing

Naar Volledige tekst ›

Verwijs naar de uroloog bij:

  • PSA ≥ 3 ng/ml zonder aanwijzingen voor prostatitis of cystitis
  • aanwijzingen voor prostaatkanker bij rectaal toucher en:
    • levensverwachting ≥ 10 jaar
    • levensverwachting < 10 jaar met aanwijzingen voor (bot-)metastasen
  • verwijs bij voorkeur naar een centrum dat gebruikmaakt van MRI-prostaat

Belangrijkste wijzigingen

Naar Samenvatting ›
  • Deze NHG-Standaard Prostaatkanker vervangt de bijlage Prostaatcarcinoom bij de NHG-Standaard Mictieklachten. 
  • Bij dragerschap van een pathogene BRCA2-kiembaanvariant wordt tweejaarlijkse controle middels een rectaal toucher en PSA-meting aanbevolen.  

Kernboodschappen

Naar Samenvatting ›
  • Prostaatkanker is bij mannen de meest voorkomende kankersoort in Nederland.
  • Een groot deel van de patiënten heeft bij diagnose lokaal beperkte ziekte (alleen in de prostaat) die bij een deel later in het leven niet tot klachten zal leiden. Bij 2 op de 5 is er bij diagnose sprake van lokaal uitgebreide of uitgezaaide prostaatkanker 
  • Een verzoek tot vroegdiagnostiek, oftewel PSA-bepaling, vergt goede voorlichting (zoals uitleg over het risico op overdiagnostiek en overbehandeling bij opsporing van een traag groeiende tumor) en een proces van gedeelde besluitvorming, zodat mannen een weloverwogen keuze kunnen maken.
  • Denk aan prostaatkanker bij een afwijkend rectaal toucher (prostaat met asymmetrische vorm, onregelmatige consistentie of vaste noduli) en bij onbegrepen botpijnen.
  • Mannen die drager zijn van een pathogene BRCA2-kiembaanvariant hebben een 2,5-voudig verhoogde kans op het krijgen van prostaatkanker. Deze is vaak agressiever, ontstaat op jongere leeftijd en heeft een slechtere prognose.
  • Gebruik van de MRI-prostaat in de tweede lijn verkleint de kans op overdiagnostiek en overbehandeling.

Inleiding

Naar Samenvatting ›

Scope

Naar Samenvatting ›
  • Vroegdiagnostiek bij prostaatkanker op verzoek van de patiënt (inclusief BRCA2+mannen)
  • Diagnostiek en beleid bij vermoeden van prostaatkanker
  • Rol van de huisarts bij controles en nazorg na prostaatkankerbehandeling

Buiten de scope

Naar Samenvatting ›
  • Behandeling van patiënten met (uitgezaaide) prostaatkanker
  • Diagnostiek van (bot-) metastasen

Achtergronden

Naar Samenvatting ›

Prostaatspecifiek antigeen

Naar Samenvatting ›

Een eiwit dat door de prostaat wordt geproduceerd en in het bloed meetbaar is. De PSA-waarde neemt toe met de leeftijd en bij de aanwezigheid van prostatitis, goedaardige prostaatvergroting en prostaatkanker.

Details
Prostaatspecifiek antigeen (PSA)

PSA en afgeleide waarden

Er is veel onderzoek gedaan naar de waarde van het gebruik van andere waarden dan het totale PSA, zoals de verhouding tussen het vrije en totale PSA (f/t PSA), PSA-velocity en de PSA-verdubbelingstijd, bij de diagnostiek van prostaatkanker. Hoewel het f/t PSA wel kan differentiëren tussen benigne prostaathyperplasie (BPH) en prostaatkanker als oorzaak van een verhoogde PSA-waarde, zijn er veel beperkingen bij de toepassing, waaronder de transportcondities van de bloedstalen en een verdunningseffect door BPH bij grote prostaten.1 2 Het gebruik van PSA-velocity en PSA-verdubbelingstijd en leeftijdsspecifieke afkapwaarden voor het PSA hebben geen aangetoonde meerwaarde bij diagnostiek en maken geen onderdeel uit van internationale richtlijnen (zie EAU-guideline Prostate Cancer).3  Bepalingen zoals het PCA3 en andere tumormarkers zijn onvoldoende onderzocht om betrouwbaar te worden ingezet in de diagnostiek van prostaatkanker in de eerste lijn.

Vroegdiagnostiek

Naar Samenvatting ›

Medisch onderzoek bij mensen zonder symptomen van ziekte, gericht op het vinden van ziekte, een erfelijke aandoening of risicofactoren die de kans op ziekte vergroten. Een andere term voor vroegdiagnostiek is opportunistische screening. Met deze definitie wordt aangesloten bij door urologen gehanteerde terminologie.

Details
Vroegdiagnostiek

Vroegdiagnostiek/screening

Vroegdiagnostiek en screening zijn synoniemen voor het doen van medisch onderzoek bij mensen die geen gezondheidsklachten hebben, gericht op het vinden van ziekte, een erfelijke aandoening, of risicofactoren die de kans op ziekte vergroten.4 Voorkeur voor de term vroegdiagnostiek komt voort uit het volgende:

  • Screening die actief wordt aangeboden valt onder de wet op het bevolkingsonderzoek (1992) en is vergunningsplichtig. Voor prostaatkankerscreening op deze schaal is geen toestemming gegeven.
  • Het doen van onderzoek op verzoek van een patiënt valt niet onder deze wet. Hiervoor wordt door urologen de term vroegdiagnostiek gebruikt, om verwarring met systematische screening te voorkomen. In de (internationale) literatuur wordt voor deze vorm van vroegdiagnostiek vaak de term opportunistische screening gebruikt (zie Begrippen).

De werkgroep neemt de term vroegdiagnostiek over, om het onderscheid met populatiescreening te verduidelijken, maar benadrukt dat de afwegingen die daarbij gemaakt moeten worden gebaseerd zijn op de gegevens uit de systematische screeningsstudies. 

Prostaatkanker

Naar Samenvatting ›

Maligniteit van de prostaat, vrijwel altijd een adenocarcinoom. Differentiatie vindt plaats aan de hand van de gleasonscore, waarbij een score tot en met 6 prognostisch gunstig is, 7 wijst op een matige prognose en 8 tot en met 10 prognostisch ongunstig is. Daarnaast wordt ook de International Society of Urological Pathology- (ISUP-) score gebruikt.

Details
Prostaatkanker

Gleasonscore

De gleasonscore (GS) is de optelsom van de histopathologische differentiatiegraad (variërend van 1 tot 5) van de 2 meest dominant aanwezige tumorbeelden.

  • De gleasonscore kan variëren van 2 (goed gedifferentieerd) tot en met 10 (slecht gedifferentieerd) en wordt gebruikt om een indeling in risicogroepen te maken.
  • Een GS van 6 komt overeen met een lage risicoscore, GS 7 met een gemiddeld risico en GS 8 en hoger met een hoog risico.

Nadelen van de gleasonscore zijn:

  • dat de score van 2 tot en met 10 loopt, waarbij tumoren met gleasonscore ≤ 6 hetzelfde klinische beloop hebben en gleasonscore 2 tot en met 6 niet verder onderscheiden worden
  • dat in de gleasonscore 7 het belangrijke onderscheid tussen 3+4 en 4+3 niet goed tot uiting komt
Grade Groups

Om recht te doen aan de beperkte klinische relevantie van tumoren met gleasonscore ≤ 6 en het belangrijke onderscheid tussen 3+4 en 4+3 bij prostaatkanker met gleasonscore 7 is door Epstein et al. voorgesteld ’Grade Groups’ te definiëren:5

  • gleasonscore ≤ 6 (groep 1)
  • gleasonscore 3+4=7 (groep 2)
  • gleasonscore 4+3=7 (groep 3)
  • gleasonscore 8 (groep 4)
  • gleasonscore 9 tot 10 (groep 5)

Familiaire prostaatkanker

Naar Samenvatting ›

Gedefinieerd op basis van de frequentie van voorkomen in de familie:

  • 3 of meer eerste- of tweedegraads familieleden met prostaatkanker (met gleasonscore ≥ 7)
  • 2 of meer eerste- of tweedegraads familieleden met prostaatkanker (met gleasonscore ≥ 7) die ≤ 55 jaar waren bij diagnose
  • prostaatkanker (met gleasonscore ≥ 7) vastgesteld in 3 opeenvolgende generaties binnen dezelfde tak van de familie 
Details
Familiaire prostaatkanker

Van familiaire prostaatkanker is sprake als voldaan wordt aan een van de volgende voorwaarden:

  • prostaatkanker met een gleasonscore ≥ 7 vastgesteld bij ≥ 3 eerste- of tweedegraads familieleden
  • prostaatkanker met een gleasonscore ≥ 7 vastgesteld bij ≥ 2 eerste- of tweedegraads familieleden met een diagnoseleeftijd van ≤ 55 jaar
  • prostaatkanker met een gleasonscore ≥ 7 vastgesteld in 3 opeenvolgende generaties binnen dezelfde tak van de familie (zie VKGN-StOET-richtlijn Prostaatcarcinoom)

Eerstegraads familieleden zijn: kinderen, ouders, broers en zussen. Tweedegraads familieleden zijn: kinderen van broers en zussen, halfbroers en halfzussen, grootouders, ooms en tantes.

Familiaire prostaatkanker is genetisch heterogeen. Waarschijnlijk is bij een aantal families het clusteren van prostaatkanker toe te schrijven aan een multifactoriële herkomst. De clustering kan ook puur toevallig zijn of het resultaat van overdiagnostiek. DNA-diagnostiek naar familiaire prostaatkanker wordt niet geadviseerd.

Voorkoming van overdiagnostiek

Het is aan te bevelen om een familie met familiaire prostaatkanker eerst te beoordelen op de wijze waarop de patiënten in de familie zijn gediagnosticeerd. Wanneer er sprake is van een clustering van patiënten met laagrisicotumoren (lage gleasonscore; gelokaliseerd stadium; lage PSA-waarde) die werden gediagnosticeerd op basis van PSA-testen zonder directe aanleiding dan wordt een terughoudend beleid aanbevolen.

Periodiek onderzoek

Periodiek onderzoek bij familiaire prostaatkanker wordt geadviseerd door Stichting Opsporing Erfelijke Tumoren (StOET):

  • bij eerstegraadsverwanten van patiënten
  • vanaf 50 jaar of 5 jaar voor diagnoseleeftijd jongste patiënt (indien leeftijd diagnose ≤ 55 jaar) in de familie, tot 75-jarige leeftijd
  • door 2-jaarlijkse bepaling van PSA: bij verhoogde PSA-waarde (≥ 3 ng/ml) wordt verwijzing naar een uroloog geadviseerd (zie VKGN-StOET-richtlijn Prostaatcarcinoom)

Screeningsadvies

Uit een studie van Kiemeney et al. werd geconcludeerd dat in families met familiaire prostaatkanker-niet agressiever gescreend dient te worden dan in de algemene populatie. 6 De Vereniging Klinische Genetica Nederland (VKGN)/StOET hanteert wel een actief screeningsadvies, hoewel het nut daarvan niet is aangetoond. Het is daarnaast ingewikkeld en tijdrovend voor de huisarts om te achterhalen of de familiegeschiedenis van een patiënt voldoet aan de criteria voor familiaire prostaatkanker. Dit maakt dat de werkgroep het periodieke screeningsadvies van de VKGN/StOET niet overneemt.

Erfelijke prostaatkanker

Naar Samenvatting ›

Hierbij is sprake van een aantoonbare pathogene kiembaanvariant die het risico op kanker bij patiënt en familieleden verhoogt, waaronder borstkanker. Een pathogene kiembaanvariant van BRCA2 is de meest voorkomende. Een pathogene kiembaanvariant werd voorheen een mutatie genoemd.

Details
Erfelijke prostaatkanker

Bij een klein deel van de mannen (5 tot 10%) met prostaatkanker wordt een genetische afwijking gevonden die het risico op prostaatkanker verhoogt. Hierbij is een pathogene kiembaanvariant in BRCA2 de meest voorkomende. Er zijn ook andere genen die mogelijk geassocieerd zijn met een verhoogde kans op prostaatkanker (onder andere HOXB13, BRCA1, CHEK2) maar het is op dit moment onduidelijk of (familie-) onderzoek op dragerschap zinvol is.

  • Mannen die drager zijn van een pathogene kiembaanvariant in BRCA2 (BRCA2+mannen) hebben een ruim 2,5 keer zo hoog risico op prostaatkanker als mannen zonder deze mutatie.
  • Indien BRCA2+mannen prostaatkanker krijgen, ontstaat de ziekte op jongere leeftijd en is er vaker sprake is van een agressievere tumor en een slechtere prognose.
  • Daarnaast hebben ze een verhoogd risico op borstkanker (7%).

BRCA2+mannen komen vanaf hun 45ste (of 5 jaar jonger dan het jongst gediagnosticeerde familielid met prostaatkanker indien deze < 50 jaar was) tot hun 70ste in aanmerking voor een 2-jaarlijkse PSA-screening; bij verhoogde PSA-waarde (≥ 3 ng/ml) is verwijzing naar uroloog geïndiceerd (zie VKGN-StOET-richtlijn Prostaatcarcinoom).

Screeningsadvies

Bij een vermoeden van erfelijke aanleg voor prostaatkanker wordt door VKGN/StOET geadviseerd om genetisch onderzoek te verrichten (onder andere naar BRCA2) indien:

  • Prostaatkanker met gleasonscore ≥ 7 en minstens een van de volgende criteria:
    • een eerste- of tweedegraads familielid met borstkanker met een diagnoseleeftijd van < 50 jaar
    • een eerste- of tweedegraads familielid met eierstok- of eileiderkanker
    • een eerste- of tweedegraads familielid met alvleesklierkanker
    • een Joodse afkomst (zie VKGN-StOET-richtlijn Prostaatcarcinoom)

Dit is mede belangrijk om erfelijke aanleg bij (vrouwelijke) familieleden op te sporen. Aangezien het advies is genetisch onderzoek te laten verrichten bij mannen bij wie prostaatkanker is vastgesteld (zie bovenstaande criteria), zal de indicatie voor en de verwijzing naar een klinisch geneticus in de regel door de uroloog gedaan worden.

PSA-bepaling

Bij een man met een pathogene kiembaanvariant in BRCA2, wordt vanuit VKGN/StOET geadviseerd om tweejaarlijks het PSA te bepalen. Dit kan door de huisarts worden aangevraagd. Bij vaststelling van een pathogene kiembaanvariant in BRCA2 door de klinisch geneticus is het van belang dat de klinisch geneticus de patiënt informeert dat het initiatief voor deze tweejaarlijkse PSA-bepaling bij de patiënt ligt. Daarnaast dient de klinisch geneticus dit advies schriftelijk aan de huisarts kenbaar te maken. Aanvullend geldt bij de huisarts het advies om voorafgaand aan deze PSA-meting een rectaal toucher uit te voeren.

Actief volgen (active surveillance)

Naar Samenvatting ›

Het actief opvolgen van mannen met gelokaliseerde prostaatkanker (voornamelijk laagrisicopatiënten) die niet direct een curatieve behandeling nodig hebben, maar waarbij curatieve behandeling kan worden gestart op het moment dat dit wel nodig wordt geacht. Met deze definitie wordt aangesloten bij door urologen gehanteerde terminologie.

Details
Actief volgen (active surveillance)

De follow-up van deze groep mannen vindt plaats volgens een gestructureerd protocol en bestaat uit PSA-bepalingen, rectaal toucher en MRI van de prostaat, met op indicatie MRI-geleide prostaatbiopten, waarbij behandeling alsnog wordt gestart bij aanwijzingen voor progressie van de kanker waarbij het doel van de behandeling in opzet curatief is (zie EAU-guideline Prostate Cancer). 

Waakzaam afwachten (watchful waiting)

Naar Samenvatting ›

Afwachtend beleid bij patiënten die vanaf het begin ongeschikt worden geacht voor curatieve behandeling. Patiënten worden klinisch gevolgd tot het moment dat er lokale of systemische progressie optreedt en worden dan palliatief behandeld met als doel symptoomverlichting ter verbetering van de kwaliteit van leven. Met deze definitie wordt aangesloten bij door urologen gehanteerde terminologie. 

Details
Waakzaam afwachten (watchful waiting)

Waakzaam wachten (watchful waiting) is een vorm van symptoomgeleide behandeling met als doel alleen behandeling te starten als er symptomen optreden. Dit is onderdeel van een palliatieve behandeling. Het gebeurt in de regel door halfjaarlijkse PSA-meting. Bij een of meer van de volgende resultaten is er een indicatie voor aanvullend onderzoek:

  • PSA-verdubbelingstijd van < 3 maanden.7 8
  • PSA > 20 ng/ml
  • symptomen die passen bij klachten van metastasen of lokale progressie

Aanvullend onderzoek

Aanvullend onderzoek bestaat uit:

  • CT thorax en abdomen
  • botscan of PSMA-PET CT scan
  • bloedonderzoek

Bij lokale klachten kan een cystoscopie of uroflowmetrie met residu-meting overwogen worden.

Behandeling

Bij lokale progressie met mictieklachten is de behandeling met name gericht op lokale symptoombestrijding. Bij systemische klachten kan overwogen worden te starten met androgeendeprivatietherapie (eventueel met up-front tweedelijns systeemtherapie) of met palliatieve lokale bestraling.

Epidemiologie

Naar Samenvatting ›

Prostaatkanker vormt bijna een vijfde van alle vormen van kanker en is de meest voorkomende vorm van kanker bij mannen in Nederland. De incidentie en prevalentie van prostaatkanker nemen toe met de leeftijd. In 2019 bedroeg de incidentie bij mannen van 50 tot 55 jaar 20 per 100.000 mannen per jaar en op de leeftijd van 75 tot 80 jaar was dit 400 per 100.000 mannen per jaar. In 2021 stierven er in Nederland zo’n 3000 mannen aan prostaatkanker; dit is 12,1% van de kankersterfte bij mannen.

Details
Epidemiologie

In 2022 kregen 14.649 mannen de diagnose prostaatkanker. Daarmee is prostaatkanker de meest voorkomende vorm van kanker onder mannen. Van deze mannen is 90% ≥ 60 jaar en ruim 35% > 75 jaar (zie IKNL). In 2021 overleden 3003 mannen aan prostaatkanker. Deze sterfte omvatte in 2021 12,1% van de kankersterfte bij mannen (zie IKNL) en 3,5% van de totale sterfte bij mannen (zie CBS). 

Mate van uitbreiding

Naar Samenvatting ›

De meeste patiënten met prostaatkanker (circa 60%) hebben bij de diagnose een beeld met gelokaliseerde prostaatkanker (zonder metastasen). Hiervan behoort ongeveer een derde tot de laagrisicogroep, een derde tot de matigrisicogroep en een derde tot de hoogrisicogroep. De overige patiënten worden gediagnosticeerd met lokaal gevorderde ziekte (20%) of gemetastaseerde ziekte (15%). Bij een klein deel van de patiënten is het stadium niet bekend (< 5%). De verdeling is de afgelopen vijf jaar stabiel gebleven.

Details
Mate van uitbreiding

Gelokaliseerde prostaatkanker is tot de prostaat beperkte kanker, in TNM-classificatie: T1-2N0M0. Lokaal gevorderde prostaatkanker (locally advanced) is prostaatkanker met groei door het kapsel van de prostaat of ingroei in het omliggende weefsel, maar zonder uitzaaiingen, in TNM-classificatie: T3NxM0. Bij lymfkliermetastasen in het kleine bekken kan nog lokaal curatief behandeld worden. Op afstand gemetastaseerde prostaatkanker T4, Nx-1, M1 is veelal prostaatkanker met doorgroei in kapsel, maar ook met uitzaaiingen in lymfklieren buiten het bekken of botten (85 tot 90%). Metastasering naar andere organen zoals lever, longen, hersenen komt veel minder vaak voor.

Risico-indeling gericht op recidiveren van prostaatkanker en agressief beloop van niet-gemetastaseerde prostaatkanker wordt gebruikt om de intensiteit van lokale behandeling (operatie, bestraling) te kunnen bepalen. Er worden 3 groepen lokaal prostaatkanker onderscheiden:

  • laagrisico-groep: gelokaliseerde prostaatkanker, < T2c, PSA < 10, ISUP grade 1 (gleasonscore ≤ 6)
  • intermediaire-groep: gelokaliseerde prostaatkanker, T2c, PSA 10-20, ISUP grade 2 of 3 (gleasonscore 7)
  • hoogrisico-groep: lokaal uitgebreide prostaatkanker, T3a-b, PSA > 20, ISUP grade 4 of 5 (gleasonscore 8-10)

Etiologie en prognose

Naar Samenvatting ›

De etiologie van prostaatkanker is onduidelijk. De belangrijkste risicofactoren zijn leeftijd (hoe hoger de leeftijd, hoe vaker prostaatkanker optreedt), Afrikaanse afkomst (Afrikaans-Caraïbisch, Sub-Saharisch en Afro-Amerikaans) (zie EAU Aetiology) en familiaire en erfelijke belasting.

Familiaire prostaatkanker

Naar Samenvatting ›

Een gedeelte van familiaire prostaatkanker is te wijten aan de clustering van prostaatkankers van multifactoriële origine. De clustering kan ook toeval zijn of veroorzaakt worden door het feit dat familieleden van patiënten met prostaatkanker zich vaker hierop laten onderzoeken. De prognose van familiaire prostaatkanker is gelijk aan die van prostaatkanker dat buiten belaste families wordt gevonden (zie Familiaire prostaatkanker). Bij familiaire prostaatkanker wordt zelden een erfelijke genetische afwijking gevonden.

Details
Familiair voorkomen

Uit een meta-analyse van 28 onderzoeken (5 prospectief, 20 retrospectief en 3 registry linkage studies) met 200.000 deelnemers blijkt een verhoogd risico op prostaatkanker bij:9

  • een positieve familieanamnese; vooral wanneer het een eerstegraads familielid betreft
  • een op jonge leeftijd gestelde diagnose in de familie
  • een relatief groot aantal aangedane familieleden

Gevonden werd dat zonen van prostaatkankerpatiënten een 2 maal zo groot risico hebben op het krijgen van prostaatkanker (RR 2,17, 95%-BI 1,90 tot 2,49) en broers een 3 maal zo groot risico (RR 3,37, 95%-BI 2,97 tot 3,83). Een op jongere leeftijd (< 65 jaar) gestelde diagnose in de familie gaf een hoger risico (RR 3,34, 95%-BI 2,64 tot 4,23) dan een op oudere leeftijd gestelde diagnose in de familie (RR 2,35, 95%-BI 2,05 tot 2,70). Bij 2 of meer aangedane eerstegraads familieleden was het risico 5 maal verhoogd (RR 5,08, 95%-BI 3,31 tot 7,79).9

Andere meta-analyses gaven vergelijkbare resultaten, met een 3,5 maal verhoogd risico bij 2 aangedane eerstegraads familieleden (RR 3,5, 95%-BI 2,6 tot 4,8).10

Erfelijkheid

Naar Samenvatting ›

Ongeveer 5 tot 10% van alle mannen met prostaatkanker zijn drager van een erfelijke genetische afwijking, waarbij een pathogene variant in het BRCA2-gen de meest voorkomende is. Mannen die drager zijn van een pathogene kiembaanvariant van BRCA2 hebben een 2,5-voudig verhoogd risico op prostaatkanker. Prostaatkanker is bij deze groep mannen vaak agressiever, ontstaat op jongere leeftijd en heeft een slechtere prognose (zie Erfelijke prostaatkanker).

Behandelingen, complicaties en prognose

Naar Samenvatting ›

Afhankelijk van het tumorstadium, de tumorgradering en comorbiditeit wordt bij mannen met prostaatkanker waakzaam afgewacht, actief vervolgd of actief behandeld. Curatieve behandeling omvat chirurgie (radicale prostatectomie), inwendige bestraling (brachytherapie) of uitwendige bestraling (met of zonder androgeendeprivatietherapie). Erectiestoornissen, incontinentie voor urine, plas- en darmklachten zijn mogelijke bijwerkingen van de behandeling van prostaatkanker. De frequentie van vóórkomen van bijwerkingen verschilt per behandeling. Bij gemetastaseerde prostaatkanker kan palliatieve hormonale behandeling worden toegepast in combinatie met chemotherapie of lokale bestraling van de prostaat. Opvliegers, erectiestoornissen, verminderd libido, spierzwakte, osteoporose en gynaecomastie zijn mogelijke bijwerkingen van de hormonale behandeling. De prognose van prostaatkanker hangt af van differentiatie, grootte en uitbreiding van de tumor.

Details
Behandelingen en prognose

Gelokaliseerde prostaatkanker

De keuze voor actieve behandeling dan wel actief vervolgen (active surveillance) wordt gebaseerd op tumorstadium en -gradering, alsmede comorbiditeit en/of levensverwachting. Behandelkeuzes zijn radicale prostatectomie, uitwendige bestraling of, bij een relatief kleine prostaat (< 50 cc), brachytherapie.

In een systematisch literatuuroverzicht naar het effect van diverse behandelingen bij gelokaliseerde prostaatkanker (18 RCT’s, 473 observationele onderzoeken) werd geconcludeerd dat er te weinig bewijs was om een voorkeursbehandeling te adviseren. 15 Dit blijkt ook uit een zeer recent verschenen studie uit het Verenigd Koninkrijk waarbij 1643 mannen met gelokaliseerde prostaatkanker gerandomiseerd werden in 3 groepen: actief volgen, prostatectomie en radiotherapie. Er overleden in totaal 45 mannen (2,7%): 17 (3,1%) in de actief volgen-groep, 12 (2,2%) in de prostatectomiegroep en 16 (2,9%) in de radiotherapiegroep (p = 0,53).16

Lokaal uitgebreide prostaatkanker

Ook bij uitgebreidere ziekte wordt de behandelkeuze bepaald op basis van een aantal criteria (tumorstadium en -gradering, comorbiditeit, voorkeur patiënt).

  • Radicale prostatectomie wordt vooral als een optie beschouwd bij jonge mannen met een lage PSA-waarde en lage gleasonscore.
  • Bij patiënten met een korte levensverwachting en een lage gleasonscore kan een afwachtend beleid gevoerd worden met de start van een hormonale behandeling bij klachten of metastasen.
  • Bij een hoge gleasonscore wordt uitwendige radiotherapie geadviseerd met 2 jaar adjuvante hormonale behandeling.
  • Bij patiënten met prostaatkanker met gleasonscore 8 tot 10 wordt een gunstig effect gezien van de combinatie van adjuvante hormonale behandeling met LHRH en externe radiotherapie.

Gemetastaseerde prostaatkanker

Bij metastasering buiten het kleine bekken is curatie niet meer mogelijk. De behandeling bestaat uit androgeendeprivatietherapie (ADT), waarbij de keuze bestaat uit een bilaterale orchidectomie, LHRH-analogen of -antagonisten of anti-androgenen.

  • Sinds 5 jaar wordt geadviseerd om naast de start van ADT ook een androgeenreceptortarget-inhibitor (ARTA) of docetaxel (cytostaticum) te geven in verband met een bewezen survivalwinst van 18 maanden. 17   18  19
  • Na een paar jaar kan de prostaatkanker ongevoelig worden voor hormonale behandeling (castratieresistent prostaatcarcinoom -CRPC). Palliatieve behandeling is dan nog mogelijk.
Complicaties van behandelingen

Beschrijving van de bijwerkingen van de behandeling zijn in dit detail beperkt tot die van de behandeling van gelokaliseerde prostaatkanker, omdat dit meestal het stadium is waarin prostaatkanker gevonden wordt na een PSA-bepaling.

Prostatectomie

  • In 1 gerandomiseerd interventieonderzoek werd prostatectomie vergeleken met actief volgen (active surveillance) bij 376 nog levende mannen met gelokaliseerde prostaatkanker met een follow-up van 6 tot 8 jaar. 11 Na prostatectomie kwamen urine-incontinentie en erectiestoornissen in respectievelijk 56% en 83% voor, vergeleken met respectievelijk 25% en 55% bij actief volgen. Cohortonderzoeken lieten hetzelfde beeld zien.
  • Observationele onderzoeken lieten zien dat de perioperatieve sterfte gemiddeld 0,5% bedroeg, oplopend tot maximaal 1% bij mannen met hoger risico (toegenomen leeftijd en comorbiditeit), terwijl cardiovasculaire complicaties in ongeveer 3% voorkwamen en vasculaire complicaties, waaronder longembolie en diepe veneuze trombose, in 2%. Ernstige chirurgische beschadiging van rectum of ureter kwam voor in 0,3 tot 0,6%.
  • Uit een gerandomiseerd onderzoek onder 1643 mannen bleek dat prostatectomie een groter negatief effect had op de seksuele functie en urine-incontinentie dan bestraling en actief volgen.12

Er waren geen verschillen tussen prostatectomie en actief volgen wat betreft darmfunctiestoornissen (zoals bloederige of dunne ontlasting) of angst, depressie of bezorgdheid na 4 jaar. Prostatectomie hing niet samen met slechtere uitkomsten op de fysieke en mentale samenvattende schalen van de SF-36 (gezondheidsstatus) en ook niet met de meeste domeinen van de SF-36.13

Bestraling

  • In 1 klein gerandomiseerd interventieonderzoek (n = 108) werd een verhoogd risico gevonden op urine-incontinentie voor bestraling vergeleken met actief volgen.14
  • Cohortonderzoeken lieten geen verband zien tussen bestraling en urine-incontinentie.
  • Wel bleek uit cohortonderzoeken dat het risico op erectiele disfunctie 7 tot 22% hoger was na bestraling dan na actief volgen, waar dit risico 50% was.
  • Uit cohortonderzoeken bleek verder dat de darmfunctie tijdelijk verstoord was na bestraling.
  • Uit een gerandomiseerd onderzoek onder 1643 mannen bleek dat het negatieve effect van bestraling op de seksuele functie het grootst was na 6 maanden, maar dat dit zich daarna enigszins herstelde en stabiel bleef. Bestraling had in deze studie nauwelijks effect op urine-incontinentie, maar wel op de darmfunctie, die tijdelijk verstoord raakte: patiënten hielden vaker bloederige ontlasting vergeleken met de prostatectomie en actief volgen-groep.12

Bestraling hing niet samen met slechtere uitkomsten op de fysieke en mentale samenvattende schalen van de SF-36 (gezondheidsstatus) en ook niet met de meeste domeinen van de SF-36.13

Pathofysiologie en symptomatologie

Naar Samenvatting ›

Prostaatkanker groeit meestal langzaam en ontstaat gewoonlijk (> 75%) in de periferie van de prostaat op enige afstand van de urethra. Het openbaart zich doorgaans niet of pas in een laat stadium door gevolgen van uitzaaiingen of urethraobstructie. Prostaatkanker presenteert zich zelden met mictieklachten. Als prostaatkanker uitzaait, is dat vaak naar lymfeklieren en/of botten. Hierdoor kunnen patiënten bij presentatie klachten hebben als onbedoeld afvallen, algehele malaise en (onbegrepen) botpijnen vooral in rug en heupen.

Vroegdiagnostiek

Naar Samenvatting ›

Effecten van systematische screening

Naar Samenvatting ›

Vroegdiagnostiek leidt niet tot minder mortaliteit of een betere kwaliteit van leven. Het actief ongevraagd aanbieden van een PSA-bepaling aan mannen zonder klinische symptomen van prostaatkanker wordt daarom niet aanbevolen. Toch vragen veel mannen aan hun huisarts naar vroegdiagnostiek. Daarbij staat een goede uitleg over de voordelen en nadelen centraal (zie Counseling over vroegdiagnostiek). Individueel kunnen mannen een voordeel hebben van vroegdiagnostiek doordat bij hen een tumor wordt gevonden in een behandelbaar stadium. Er zijn echter onvoldoende criteria om mannen die baat zouden kunnen hebben bij vroegdiagnostiek voorafgaand aan dit onderzoek te selecteren.

Details
Effecten van systematische screening

Sterfte

Twee meta-analyses hebben gerandomiseerde interventieonderzoeken naar screening op prostaatkanker samengevat. 20  21

  • Djulbegovic includeerde bijna 400.000 patiënten, waaronder die uit de European Randomized Study of Screening for Prostate Cancer (ERSPC) en de Prostate, Lung, Colorectal, and Ovarian Cancer Screening Trial (PLCO).22 23 De ERCSPC en PLCO zijn twee grote gerandomiseerde interventiestudies naar screening op prostaatkanker, uitgevoerd in respectievelijk Europa en de Verenigde Staten.
  • De recentere meta-analyse van Ilicincludeerde deze studies ook, maar deze hebben inmiddels een langere follow-up.21 22  23 Zij includeerden ook de recentere Cluster Randomised Trial of PSA Testing for Prostate Cancer (CAP), die ruim 419.357 mannen randomiseerde uit 573 huisartsenprakijken in het Verenigd Koninkrijk waarin eenmalige screening versus standaardzorg werd vergeleken.26 Daarnaast werden gerandomiseerde onderzoeken uit Canada en Zweden geïncludeerd.27 28

Beide meta-analyses komen tot vergelijkbare conclusies:

  • Screening op prostaatkanker leidt niet tot een daling van de totale sterfte (Djulbegovic: RR 0,99, 95%-BI 0,97 tot 1,01 en Ilic: IRR 1,00, 95%-BI 0,98 tot 1,02) of een significante daling van de prostaatkankerspecifieke sterfte (Djulbegovic: RR 0,88, 95%-BI 0,71 tot 1,09 en Ilic: IRR 0,96, 95%-BI 0,85 tot 1,08).
  • Wel werden significant meer gevallen van prostaatkanker opgespoord (Djulbegovic: RR 1,46, 95%-BI 1,21 tot 1,77 en Ilic: IRR 1,23, 95%-BI 1,03 tot 1,48), en dan vooral meer carcinomen in een minder vergevorderd stadium. Dit zou kunnen wijzen op overdiagnostiek van prostaatkanker.

Ilic deed een sensitiviteitsanalyse waarbij alleen studies werden geïncludeerd met een lager risico op bias; hierin bleef alleen het ERSPC-onderzoek over. Hieruit bleek dat er geen verlaging was van de totale sterfte, maar wel een (klein) significant effect op prostaatkankerspecifieke sterfte (IRR 0,79, 95%-BI 0,69 tot 0,91). Dit staat gelijk aan 1 overledene minder per 1000 mannen die zijn gescreend over een periode van 10 jaar met een screeningsinterval van 2-4 jaar. Wanneer wordt gekeken naar de ERSPC-armen met langere follow-up uit een aantal individuele landen waaronder Zweden (RR 0,63, 95%-BI 0,44 tot 0,88) en Nederland (RR 0,67, 95%-BI 0,53 tot 0,85) geeft dit een nog iets lagere prostaatkankerspecifieke sterfte. 29  30

Gemetastaseerde prostaatkanker

In een studie werd de impact van screening op het voorkomen van gemetastaseerde prostaatkanker beschreven. 31 Screening verlaagde de cumulatieve incidentie van gemetastaseerde ziekte met 30%. De absolute risicoreductie was 3,1 per 1000 mannen (95%-BI 1,8 tot 4,4) na 12 jaar follow-up. Deze reductie ging gepaard met een aanzienlijk percentage overdiagnostiek (55,6%) en overbehandeling.

Kwaliteit van leven

Heijnsdijk et al. publiceerden ook de analyses naar de effecten van prostaatkankerscreening op kwaliteit van leven.32  Hierin werden de uitkomsten van de ERSPC na 11 jaar gebruikt om in een computermodel voor- en nadelen van verschillende screeningsmodaliteiten te voorspellen. De auteurs concludeerden dat de voordelen van PSA-screening werden verminderd door een verlies aan kwaliteit van leven (berekend in Quality Adjusted Life Years) ten gevolge van langetermijneffecten na prostaatkankerdiagnose.

Invloed van behandeling

Eerder was gebleken uit een Zweeds gerandomiseerd onderzoek met 692 mannen met een follow-up van gemiddeld 6,2 jaar, dat operatie van tot de prostaat beperkte tumoren (tot en met stadium T2) geen invloed heeft op de sterfte, noch op de kwaliteit van leven. 33 Het tumorstadium van prostaatkanker gevonden met screening is vergelijkbaar of gunstiger dan de in dit onderzoek geïncludeerde tumoren. De omvang van het effect van behandeling van tumoren gevonden in het screeningsonderzoek zal mogelijk vergelijkbaar of kleiner zijn.

MRI

Opgemerkt dient te worden dat in geen van de bovenstaande studies gebruik wordt gemaakt van de MRI als diagnosticum. Indien dit wel het geval zou zijn, zouden de cijfers waarschijnlijk gunstiger zijn ten aanzien van overdiagnostiek, overbehandeling en kosteneffectiviteit (zie het detail bij MRI van de prostaat).

Levensverwachting en vitaliteit

Naar Samenvatting ›

Vroegdiagnostiek bij mannen met een levensverwachting korter dan 10 jaar is niet nuttig, aangezien er alleen een indicatie voor curatieve behandeling is bij een levensverwachting langer dan 10 jaar. Vooral bij oudere patiënten en patiënten met comorbiditeit is het negatieve effect op de kwaliteit van leven door de diagnostiek naar prostaatkanker en de diagnose zelf groter dan het bevorderende effect. De vitaliteit van de patiënt is mede van belang bij een keuze om vroegdiagnostiek in te zetten en kan ook een reden zijn om dit actief af te raden.

Afweging wel of geen PSA-bepaling

Naar Samenvatting ›

De inzet van vroegdiagnostiek dient in het algemeen niet actief te worden afgeraden. De beslissing om wel of geen PSA-bepaling te laten verrichten ligt – na goede uitleg over voor- en nadelen – bij de patiënt. Bespreek dat met de PSA-waarde prostaatkanker niet kan worden aangetoond en dat bij een verhoogde waarde verder onderzoek bij de uroloog noodzakelijk is om na te gaan of er sprake is van prostaatkanker. Een lage PSA-waarde maakt prostaatkanker onwaarschijnlijk, maar het kan prostaatkanker niet helemaal uitsluiten.

Behandeling in een (te) vroeg stadium

Een nadeel van vroegdiagnostiek is dat de gevonden carcinomen een vroeg stadium kunnen hebben die later in het leven niet tot klachten zullen leiden. Hoewel actief volgen daarbij een steeds vaker gebruikte optie is, wordt nogal eens gekozen voor actieve behandeling met de daaraan gekoppelde risico’s op complicaties en verlies van kwaliteit van leven.

Het kan lastig zijn om dit nadeel van vroegdiagnostiek uit te leggen. De meerderheid van de mannen toont zich namelijk in eerste instantie tevreden over de uitvoering van vroegdiagnostiek. De gevraagde test wordt immers uitgevoerd en bij een negatieve uitslag is er geruststelling, terwijl bij een positieve uitslag vervolgonderzoek wordt ingezet. Als daarbij een carcinoom wordt vastgesteld, beredeneren veel patiënten dat de prostaatkanker ‘gelukkig vroeg is ontdekt en er behandeling mogelijk is’. De complicaties van behandeling worden geaccepteerd, mede omdat daarmee ‘de kanker is genezen’. Negatieve feedback vanuit de patiënt ontbreekt in deze cyclus.

Als patiënten hun huisarts verzoeken om een onderzoek naar prostaatkanker, is het dan ook belangrijk om hen vóór een eventuele PSA-bepaling goed te informeren over de mogelijke consequenties van een afwijkende uitslag (zie Counseling over vroegdiagnostiek).

Details
Afweging wel of geen PSA-bepaling

De aanbeveling om de keuze voor wel of geen PSA-bepaling bij de individuele patiënt te laten, na goede voorlichting over de voor- en nadelen, is in overeenstemming met het advies van de U.S. Preventive Services Task Force (zie USPSTF 2019).

  • Leeftijd 55-69 jaar: De USPSTF concludeerde dat PSA-screening bij mannen tussen de 55-69 jaar mogelijk een klein voordeel biedt in het verlagen van prostaatkankerspecifieke sterfte.
  • Daartegenover staat dat veel mannen nadelen kunnen ondervinden van PSA-screening, zoals overdiagnostiek en overbehandeling.

Het is daarom voor een individuele man belangrijk om na goede informatie van zijn arts de afweging tussen voor- en nadelen te kunnen maken waarbij rekening gehouden moet worden met onder andere:

  • familiegeschiedenis
  • afkomst
  • comorbiditeit
  • visie van de patiënt op de voor- en nadelen van screening

Leeftijd vanaf 70 jaar

De USPSTF raadt PSA-screening af bij mannen ≥ 70 jaar (zonder wens tot screening) (zie USPSTF 2019).

MRI van de prostaat

Naar Samenvatting ›

In de tweede lijn kan na risicoschatting (onder andere met behulp van de prostaatwijzer) door de uroloog zo nodig verdere diagnostiek worden gedaan met een MRI van de prostaat, waarna zo nodig MRI-geleide biopsieën volgen.

  • Met de inzet van de MRI-prostaat worden aanzienlijk minder vaak biopten genomen wat de kans op complicaties van diagnostiek, zoals infecties, bloedingen en pijn, verkleint.
  • In verhouding worden meer klinisch relevante tumoren en minder klinisch niet-relevante tumoren gedetecteerd. Hiermee wordt de kans op overbehandeling verkleind.

De MRI-prostaat is echter nog niet in alle urologische centra beschikbaar.

Details
MRI van de prostaat

Systematische biopsie

Een verhoogde PSA-waarde leidt over het algemeen tot een verwijzing naar de uroloog waar, zeker voordat MRI-prostaatonderzoek beschikbaar was, als aanvullend onderzoek vaak systematische transrectale echogeleide biopten worden afgenomen. Hierbij worden uit de perifere zone van de prostaat 8 tot 12 naaldbiopten (met een maximum van 19) afgenomen. Verdachte laesies zijn over het algemeen niet op de echo te zien.

  • De biopsie wordt soms meerdere keren herhaald bij een aanhoudend vermoeden van een klinisch relevante tumor na eerdere negatieve biopsieën of bij patiënten die actief gevolgd worden.
  • Het risico op infecties is 1 tot 8% en op levensbedreigende sepsis 1 tot 4% per uitgevoerde biopsie ten gevolge van toenemende antibioticaresistentie. 34  35
  • Andere complicaties die kunnen optreden zijn dysurie, hematospermie, hematurie, rectaal bloedverlies en urineretentie.  35  36

De huidige aanbeveling is om de systematische biopten via de transperineale route af te nemen in plaats van transrectaal. Deze twee technieken zijn vergelijkbaar in hun vermogen om kanker op te sporen, maar uit onderzoeken blijkt een lager risico op infectie bij de transperineale techniek (zie EAU-guideline Prostate Cancer).

MRI en MRI-geleide biopsie

In tegenstelling tot systematische biopten worden MRI-geleide biopten alleen afgenomen indien voorafgaand op een MRI een klinisch verdachte tumor wordt gezien. Daarmee is deze methode in staat om accurater klinisch relevante tumoren op te sporen en minder vaak klinisch niet-relevante tumoren op te sporen. 37 38 Kasivisvanathan toonde aan dat MRI in combinatie met MRI-geleide biopsie 12% meer klinisch relevante tumoren opspoorde en 13% minder klinisch niet-relevante tumoren, bij mannen die niet eerder een biopsie hadden ondergaan, vergeleken met systematische biopsie. 39 Vanwege deze (mogelijke) voordelen wordt er toenemend onderzoek verricht naar gebruik van MRI en MRI-geleide biopsie in aanvulling op of als vervanging van systematische biopsie.

Een cochranereview uit 2019 includeerde 43 studies waarin MRI, zo nodig gevolgd door MRI-geleide biopsie (de MRI-pathway genaamd), werd vergeleken met het nemen van systematische biopten. 40 Bij de MRI-pathway worden MRI-geleide biopten alleen afgenomen bij patiënten met een positieve MRI; en patiënten met een negatieve MRI krijgen helemaal geen biopsie. Uit deze review bleek dat zowel de MRI-pathway als systematische biopsie een aanzienlijk deel van de klinisch relevante tumoren missen. De MRI-pathway mist 28% van de relevante diagnoses versus 37% bij systematische biopsie.

De MRI-pathway bleek beter in staat om klinisch relevante tumoren op te sporen bij mannen die eerder negatieve biopsieën hadden, vergeleken met systematische biopsie; bij mannen met eerdere negatieve biopsieën was dit 44% vaker (RR 1,44, 95%-BI 1,19 tot 1,75) en bij mannen zonder eerdere biopsie (biopsie-naïeve mannen) was dit 5% vaker (RR 1,05, 95%-BI 0,95 tot 1,16). De MRI-pathway spoorde 37% minder klinisch niet-relevante tumoren op bij biopsie-naïeve mannen en 38% minder bij mannen met eerder negatieve biopsieën vergeleken met systematische biopsie. Bovendien verminderde de MRI-pathway het aantal uitgevoerde biopsieën met 29% bij mannen die een negatieve MRI hadden (MRI 29%, 95%-BI 24-35%).

De auteurs concludeerden dat de MRI-pathway een gunstigere diagnostische procedure is voor het opsporen van prostaatkanker dan systematische biopsie. Echter, vanwege de lage kwaliteit van bewijs van de geïncludeerde studies moeten de conclusies met voorzichtigheid worden gelezen. Daarnaast hangt de kwaliteit van de MRI-pathway onder andere af van:

  • de ervaring en bekwaamheid van degene die de MRI beoordeelt
  • de kwaliteit van de MRI-scanner
  • de software die gebruikt wordt voor de interpretatie

Deze aspecten zijn nog niet wijdverbreid.

  • Een recent retrospectief cohortonderzoek liet eveneens zien dat het gebruik van MRI alvorens direct te biopteren is geassocieerd met een lagere kans op het vinden van klinisch niet-relevante tumoren (gleasonscore ≤ 6; OR 0,47, 95%-BI 0,33 tot 0,64) en een grotere kans op het vinden van klinisch relevante tumoren (gleasonscore ≥ 7; OR 1,24, 95%-BI 1,02 tot 1,50).41
  • In een andere recente studie uit Zweden werden mannen tussen de 55 en 69 jaar met behulp van een simulatiemodel gerandomiseerd naar 3 groepen: geen screening, traditionele screening (bij PSA ≥ 3 ng/ml volgt standaard biopsie) of screening middels MRI (bij PSA ≥ 3 ng/ml volgt een MRI zo nodig gevolgd door biopsie). Hieruit bleek dat het gebruik van de MRI als diagnosticum leidt tot 50% minder overdiagnostiek en biopsieën. Daarnaast bleek het ook kosteneffectief vergeleken met de traditionele screeningsmethode.42

Richtlijnen diagnostiek

Naar Samenvatting ›

De huisarts onderscheidt drie patiëntcategorieën (zie stroomschema 1, stroomschema 2 en stroomschema 3):

  • patiënten die om prostaatkankeronderzoek vragen
  • patiënten die drager zijn van een pathogene BRCA2-kiembaanvariant
  • patiënten bij wie men prostaatkanker vermoedt met:
    • een afwijkend rectaal toucher
    • aanwijzingen voor (bot-) metastasen

Stroomschema 1: Vroegdiagnostiek prostaatkanker bij mannen zonder klachten

Stroomschema 2: Diagnostiek en beleid bij aanwijzingen botmetastasen

Stroomschema 3: Vroegdiagnostiek bij BRCA2-dragerschap

Anamnese

Naar Samenvatting ›

Vraag naar:

Meer prostaatspecifiek:

  • klachten van botpijn (vooral in rug en heupen), continue pijn onafhankelijk van bewegen, algehele malaise, nachtzweten, onverklaard gewichtsverlies, neurologische uitvalsverschijnselen (vaak bilateraal), nachtelijke verergering van de pijn 
  • het voorkomen van kanker in de familie (vooral prostaat-, borst-, eierstok-, of alvleesklierkanker; bekende pathogene kiembaanvarianten zoals BRCA2) (zie NHG-Standaard Borstkanker)

Counseling over vroegdiagnostiek

Naar Samenvatting ›

Bespreking

Naar Samenvatting ›

Bespreek na de anamnese, met mannen met verzoek tot PSA-meting die geen klachten hebben die kunnen duiden op prostaatkanker, de voor- en nadelen van vroegdiagnostiek. Daarbij kunnen de volgende zaken aan bod komen.

  • De keuze om wel of geen vroegdiagnostiek in te zetten ligt bij de patiënt, waarbij goed begrip van de voor- en nadelen van belang is (zie Afweging wel of geen PSA-bepaling).
  • De kans bestaat dat bij vroegdiagnostiek gevonden prostaatkanker zonder dat onderzoek niet aan het licht zou zijn gekomen en dat deze kanker niet tot klachten zou hebben geleid.
  • Met vroegdiagnostiek kan een klinisch relevante kanker gevonden worden, waarbij vroegtijdige behandeling mogelijk gunstig is voor de patiënt. Met de inzet van de prostaatwijzer en MRI van de prostaat is de kans om een klinisch relevante tumor te vinden groter dan bij direct biopteren. De kans dat er een tumor wordt gevonden die klinisch nooit relevant zal worden is echter ook nog aanwezig. Er zijn geen factoren die voorafgaand aan het onderzoek hierin een onderscheid kunnen maken (zie Afweging wel of geen PSA-bepaling).
  • Vroegdiagnostiek leidt op populatieniveau niet tot een verlaging van de kans om te overlijden aan prostaatkanker (zie Effecten van systematische screening). De relatieve 10-jaarsoverleving van patiënten met gelokaliseerde prostaatkanker is meer dan 95%. De relatieve 10-jaarsoverleving van oudere patiënten (≥ 75 jaar) met (alle vormen van) prostaatkanker is lager dan die van jongere patiënten (70% versus 90%) (IKNL: Overleving prostaatkanker).
  • Mictieklachten zijn alleen in zeldzame gevallen een uiting van prostaatkanker; het risico op prostaatkanker is gelijk bij mannen met en zonder mictieklachten; het bepalen van de PSA-waarde heeft in beide gevallen dezelfde voor- en nadelen.
  • Bij prostaatkanker in de familie is het nut van vroegdiagnostiek niet aangetoond, tenzij er sprake is van een pathogene kiembaanvariant in BRCA2. In dat geval is het advies elke 2 jaar PSA-screening te verrichten.
  • Bij mannen met een levensverwachting van < 10 jaar (doorgaans patiënten van ≥ 75 jaar, of jongere patiënten met ernstige comorbiditeit) heeft behandeling van prostaatkanker geen invloed op de overleving, terwijl het wel negatieve gevolgen kan hebben voor de kwaliteit van leven (zoals verhoogde kans op seksuele disfunctie, urine-incontinentie en vermoeidheid). Daarom wordt een PSA-bepaling bij hen niet aanbevolen (zie Levensverwachting en vitaliteit).
Details
Prevalentie van prostaatkanker bij mannen met en zonder mictieklachten
  • In het Krimpenonderzoek werd de prevalentie van prostaatkanker onderzocht bij 1688 mannen van 50 tot 78 jaar. Prostaatbiopten werden genomen volgens een vooraf vastgesteld protocol, onafhankelijk van de aanwezigheid en ernst van mictieklachten. De prevalentie van prostaatkanker in de totale groep mannen was 3,6%, waarbij er geen verschil was tussen mannen zonder of met geringe mictieklachten (prevalentie 3,3%) en mannen met matige tot ernstige mictieklachten (prevalentie 3,7%). De auteurs concludeerden dat het verrichten van een PSA-bepaling op basis van de aanwezigheid van mictieklachten derhalve gelijk staat aan screenen in een ongeselecteerde populatie.43
  • Ook het prospectieve onderzoek ProtecT (Prostate testing for cancer and Treatment) , uitgevoerd in het Verenigd Koninkrijk, laat zien dat mannen met mictieklachten geen groter risico op prostaatkanker hebben: bij mannen met een PSA-waarde = 3 ng/ml was het risico op de diagnose prostaatkanker juist kleiner indien er mictieklachten waren dan wanneer deze klachten afwezig waren.44
  • In een Noors cohortonderzoek hingen mictieklachten wel samen met gelokaliseerde prostaatkanker, maar niet met vergevorderde prostaatkanker. De auteurs concludeerden hieruit dat mictieklachten niet worden veroorzaakt door prostaatkanker en dat screening op vroege prostaatkanker op basis van mictieklachten dan ook niet gerechtvaardigd is.45 46

Schriftelijke informatie

Naar Samenvatting ›

Verwijs voor ondersteuning van deze uitleg naar Thuisarts.nl:

Deze schriftelijke informatie vergroot de kennis over voor- en nadelen en de betrokkenheid van patiënten bij de besluitvorming.

Details
Schriftelijke informatie

In een onderzoek onder 1960 mannen tussen 40 en 75 jaar in 11 huisartsenpraktijken in Engeland en Wales bleek dat de kennis over PSA sterk toenam na het krijgen van evidence-based informatie daarover. 47 De kennisscore (schaal 0 tot 12) bij mannen die informatie ontvingen verschilde statistisch significant van die bij mannen die geen informatie ontvingen (mediaan 9 versus 3). De houding ten aanzien van het gebruik van de PSA-meting (gemeten in een balansscore tussen voor- en nadelen) was negatief (nadelen wegen zwaarder dan voordelen) bij mannen die informatie ontvingen en positief bij de controlegroep. De intentie om in het jaar na het onderzoek de PSA-meting te ondergaan verschilde echter niet relevant tussen de groepen (25,6% in interventiegroep versus 29,1% in controlegroep).47

Inzet van internet om te helpen bij de besluitvorming verlaagde wel de kans dat mannen een PSA-bepaling lieten verrichten.48 Deze toepassing werd ­in een Brits gerandomiseerd onderzoek onder 514 mannen in de huisartsenpraktijk vergeleken met schriftelijke informatie of geen informatie over het onderwerp (maar wel een vragenlijst).

Een systematische review en meta-analyse met data uit 19 RCT’s, liet zien dat met het gebruik van keuzehulpen de kennis over prostaatkankerscreening toenam en dat de patiënt minder twijfels had over zijn beslissing. Er werd geen associatie gevonden met het wel of niet doen van screening, maar de kwaliteit van bewijs was laag.49

Keuze

Naar Samenvatting ›

Bespreek, zo nodig in een volgend consult (na raadpleging van aanvullende informatie, doorlopen van de keuzehulp, bedenktijd en desgewenst overleg met naasten), resterende vragen en de voorkeur van de patiënt. Bij aanhoudende wens voor vroegdiagnostiek volgt rectaal toucher en indien deze niet afwijkend is, volgt PSA-bepaling (zie Lichamelijk onderzoek).

Lichamelijk onderzoek

Naar Samenvatting ›

Rectaal toucher wordt aanbevolen bij:

  • mannen die besluiten tot vroegdiagnostiek na counseling (met levensverwachting ≥ 10 jaar)
  • mannen die drager zijn van een pathogene BRCA2-kiembaanvariant (tweejaarlijks): vanaf 45-jarige leeftijd (of vijf jaar vóór de jongst gediagnosticeerde patiënt met prostaatkanker in de familie, indien diagnoseleeftijd < 50 jaar) tot 70-jarige leeftijd (tweejaarlijks)
  • onbegrepen botpijnen

Beoordeel de prostaat op:

  • asymmetrische vorm
  • onregelmatige consistentie
  • vaste nodus

NB: Pijn bij palpatie kan passen bij prostatitis, wat geen goed moment is om een PSA-meting te verrichten.

Details
Rectaal toucher als voorspeller van prostaatkanker

De literatuur is niet eenduidig over de toegevoegde waarde van het rectaal toucher bij het opsporen van prostaatkanker.

  • Sommige studies laten zien dat een rectaal toucher wel degelijk van toegevoegde waarde kan zijn, terwijl anderen dit niet aantonen. 50 51 52 53 54
  • Er zijn aanwijzingen dat het achterwege laten van het rectaal toucher bij mannen met een lage PSA-waarde kan leiden tot het missen van hooggradige tumoren.55
  • Uit een meta-analyse (14 onderzoeken, 21.839 mannen) bleek dat van de patiënten bij wie prostaatkanker vermoed werd op basis van een rectaal toucher, 28% bij nader onderzoek prostaatkanker had. Wanneer alleen onderzoeken van goede kwaliteit (5 onderzoeken, 4545 mannen) werden geanalyseerd was de positief voorspellende waarde 47%.56
  • Een afwijkend rectaal toucher is een indicatie voor MRI en prostaatbiopsie volgens de richtlijn van de EAU (zie EAU-guideline Prostate Cancer).57

De werkgroep is van mening dat een rectaal toucher door de huisarts een onderzoek is dat mogelijk kan bijdragen aan het opsporen van prostaatkanker en daarnaast niet erg ingewikkeld of tijdrovend is om uit te voeren. De werkgroep ziet dan ook een potentieel voordeel en geen (grote) bezwaren tegen het verrichten van een rectaal toucher met, indien deze niet afwijkend is, aanvullend een PSA-meting. Indien het rectaal toucher afwijkend (verdacht) is dan dienen mannen direct te worden verwezen naar de uroloog. Het bepalen van een PSA-waarde heeft dan geen invloed op de beleidskeuze om te verwijzen.

Aanvullend onderzoek

Naar Samenvatting ›

Indicaties voor PSA-meting

Naar Samenvatting ›
  • Vermoeden van (bot-) metastasen (botpijnen in rug of heup, al dan niet met algemene malaise) zonder afwijkingen bij rectaal toucher, om te differentiëren tussen prostaatkanker en andere oorzaken.
  • Mannen die na counseling over voor- en nadelen (zie Counseling over vroegdiagnostiek) en gedeelde besluitvorming hun PSA willen laten bepalen. Wijs mannen hierbij ook op de keuzehulp ‘Testen op prostaatkanker?’ op Thuisarts.nl.

Indicaties voor periodieke PSA-meting

Naar Samenvatting ›

(Eenmaal per 2 jaar, initiatief hiervoor ligt bij patiënt)

  • Mannen die drager zijn van een pathogene BRCA2-kiembaanvariant vanaf 45-jarige leeftijd (of vijf jaar vóór de jongst gediagnosticeerde patiënt met prostaatkanker in de familie, indien diagnoseleeftijd < 50 jaar) tot 70-jarige leeftijd (zie Erfelijke prostaatkanker).

Situaties waarin PSA-meting niet wordt aanbevolen

Naar Samenvatting ›
  • Een vermoeden van prostaatkanker op basis van een afwijkend rectaal toucher, omdat dit al reden is voor verwijzing en een normale PSA-waarde de diagnose niet uitsluit.
  • Aanwijzingen voor cystitis of prostatitis (bijvoorbeeld bij pijnlijk rectaal toucher) (zie Voorlichting en advies).
  • Mannen met een levensverwachting korter dan 10 jaar (zie Levensverwachting en vitaliteit).

Uitvoering van de PSA-meting

Naar Samenvatting ›
  • Bepaal de PSA-waarde indien de prostaat niet afwijkend aanvoelt en niet pijnlijk is.
  • Het rectaal toucher heeft geen invloed op het PSA-gehalte en kan voorafgaand aan de bepaling worden verricht.
  • Houd rekening met gebruik van 5-alfa-reductaseremmers, omdat deze de PSA-waarde met ongeveer 50% reduceren. 
Details
Impact rectaal toucher op PSA-waarde

De impact van het rectaal toucher op de hoogte van de PSA-waarde werd onder andere onderzocht in een onderzoek met 202 mannen van 50 tot 85 jaar die een interne polikliniek bezochten.58 PSA-bepaling werd direct voor en 30 minuten na het rectaal toucher uitgevoerd.

  • Bepaling na een rectaal toucher leverde wel een statistisch significante stijging van de PSA-waarde op (0,26 ng/ml), maar geen klinisch relevante stijging.
  • Slechts bij 2,9% (0,6 tot 5,3%) was er een stijging van < 4 ng/ml (normaal) naar > 4 ng/ml (afwijkend).

Vergelijkbare gegevens werden verkregen in een RCT met 143 patiënten (met BPH, prostaatkanker of chronische prostatitis) waarin herhaalde PSA-bepalingen met en zonder tussentijds rectaal toucher werden vergeleken en een observationele studie onder 2.754 gezonde Amerikaanse mannen ouder dan 40 jaar die zich meldden voor prostaatkankerscreening.59 60

Invloed 5-alfareductaseremmers op PSA-waarde

De 5-alfareductaseremmers dutasteride en finasteride verlagen lokaal in de prostaat de omzetting van testosteron in dihydrotestosteron. Deze middelen verlagen het PSA-gehalte bij patiënten met en zonder prostaatkanker.

Verdubbelingregel

De PSA daalt gemiddeld met ongeveer 50% na een jaar gebruik van 5-alfareductaseremmers. Dit gegeven heeft geleid tot het ontwikkelen van de ‘verdubbelingregel’ om diagnostisch beleid op te baseren.

  • Gedurende het eerste jaar van behandeling zal de daling minder zijn; gebruik van de verdubbelingregel kan dan een overschatting van de reële PSA geven.
  • Enkele jaren gebruik kan een daling veroorzaken die groter is dan 50%. In dit geval zou de verdubbelingregel een onderschatting van de reële PSA geven. De individuele respons op deze middelen kan sterk variëren.61

Daarom wordt bij het gebruik van dutasteride en tamsulosine/dutasteride door de fabrikant geadviseerd voor aanvang en 6 maanden na start van de behandeling een nieuwe uitgangs-PSA-waarde te bepalen. Daarna wordt geadviseerd om regelmatig de PSA-waarde te bepalen en elke stijging te interpreteren als een verhoogd risico op prostaatkanker. Dit impliceert dat mannen die deze middelen krijgen, ook worden blootgesteld aan regelmatige screening. In de uitgangspunten van deze richtlijn is aangegeven dat daarvoor geen goede gronden zijn. Aangezien de werkgroep geen meerwaarde ziet voor deze middelen (zie NHG-Standaard Mictieklachten bij mannen) neemt de werkgroep dit advies niet over en handhaaft zij de verdubbelingregel.

Evaluatie

Naar Samenvatting ›

Als in het kader van vroegdiagnostiek of op indicatie een rectaal toucher gedaan en zo nodig PSA is bepaald, zijn deze bevindingen leidend voor het beleid. (zie stroomschema 1, stroomschema 2, en stroomschema 3)

Richtlijnen beleid

Naar Samenvatting ›

Voorlichting en advies

Naar Samenvatting ›
  • Indien een rectaal toucher is verricht en zo nodig de PSA-waarde is bepaald: bespreek de resultaten en het te volgen beleid met de patiënt.
  • De kans op prostaatkanker is klein bij normale bevindingen bij rectaal toucher en een PSA-waarde < 3 ng/ml (zie EAU Diagnostic Evaluation). 
Details
Vervolgbeleid

De richtlijn van de Europese Associatie van Urologen (zie EAU-guideline Prostate Cancer) noemt PSA-waarden die als afkapwaarden kunnen worden gebruikt waarboven analyse noodzakelijk wordt geacht. Daarbij wordt benadrukt dat er geen langetermijngegevens beschikbaar zijn voor het vaststellen van een optimale afkapwaarde voor het PSA-gehalte waarmee niet-palpabel, maar wel klinisch relevante prostaatkanker kan worden aangetoond. De kans op prostaatkanker is klein bij normale bevindingen bij rectaal toucher en een PSA-waarde < 3 ng/ml (zie EAU-guideline Prostate Cancer, Diagnostic Evaluation).

Afwijkend rectaal toucher

Naar Samenvatting ›

Een afwijkend rectaal toucher is (meestal) reden voor vervolgonderzoek door een uroloog (zie Consultatie en verwijzing).

Lage PSA-waarde (< 1 ng/ml)

Naar Samenvatting ›
  • Bij mannen jonger dan 60 jaar: de kans is klein dat zich ooit een klinisch relevante prostaatkanker zal ontwikkelen. Het verrichten van een nieuwe PSA-meting na enkele jaren staat gelijk aan vroegdiagnostiek waarbij eerder vermelde overwegingen opgaan. Geadviseerd wordt om niet eerder dan na 5 jaar opnieuw te testen.
  • Bij mannen van 60 jaar of ouder: de kans is zeer klein dat zich ooit een klinisch relevante prostaatkanker zal ontwikkelen. Herhaling van de test na onbepaalde tijd heeft geen meerwaarde en wordt daarom niet aanbevolen.
Details
Lage PSA-waarde bij 40-plussers

In het Malmö Preventive Project werd bij 21.277 mannen van 27 tot en met 52 jaar tussen 1974 en 1984 bloedonderzoek gedaan waaronder PSA-bepaling. Van de 21.277 mannen deed 74% mee aan de hier beschreven studie. Ze werden geselecteerd op basis van hun leeftijd (iedereen tussen 40 en 55 jaar oud). Bij een deel van deze groep mannen werd 6 jaar later opnieuw bloed afgenomen (n = 4.922). Vervolgens werd met behulp van de Zweedse nationale kankerregistratie onderzocht welke van deze mannen (gemetastaseerde) prostaatkanker ontwikkelde in de jaren na de start van de studie tot aan december 2006.

  • Het absolute risico op het ontwikkelen van metastasen met een PSA ≤ 1 ng/ml was bij mannen van 45 tot en met 49 jaar 1% (95%-BI 0,76 tot 1,28) en bij de tweede meting (met opnieuw PSA ≤ 1 ng/ml) op 50- tot en met 55-jarige leeftijd 1,81% (95%-BI 1,03 tot 3,15) na 25 jaar follow-up.
  • Het risico op overlijden aan prostaatkanker na 25 jaar follow-up met een PSA ≤ 1 ng/ml in dezelfde groepen was 0,56% (95%-BI 0,39 tot 0,79) respectievelijk 0,92% (95%-BI 0,57 tot 1,50).

Geconcludeerd werd dat deze risicopercentages te hoog zijn om te concluderen dat na een PSA-waarde ≤ 1 ng/ml verdere PSA-bepaling helemaal niet meer nodig is bij mannen jonger dan 55 jaar, maar dat het in ieder geval niet zinvol is om dit eerder dan na 5 jaar te doen.62 Er is geen literatuur over wanneer PSA-bepaling te herhalen bij een PSA-waarde < 1 ng/ml in de leeftijdsgroep van 55 tot 60 jaar. De werkgroep heeft er daarom voor gekozen om deze leeftijdsgroep onder te brengen bij de groep van 55 jaar en jonger waarbij het advies dus luidt om in ieder geval niet eerder dan na 5 jaar de PSA-meting te herhalen bij een PSA-waarde < 1 ng/ml.

Lage PSA-waarde bij 60-plussers

In de Prostate Cancer Prevention Trial (PCPT), waarin onderzocht werd of gebruik van finasteride de kans op prostaatkanker verkleint, ondergingen 2950 mannen tussen 62 en 91 jaar in de placeboarm van de studie 6 jaar na een initieel PSA-gehalte < 4 ng/ml (met een normaal rectaal toucher en geen eerdere operatie) prostaatbiopsie.63

  • De kans dat daarbij prostaatkanker werd aangetoond, hing samen met het PSA-gehalte: van 6,6% bij mannen met een PSA < 0,5 ng/ml tot 26,9% bij hen met een PSA 3,1 tot 4,0 ng/ml.
  • De kans op een hooggradig carcinoom was veel lager: bij PSA-waarden < 0,5, van 0,6 tot 1,0, van 1,1 tot 2,0, van 2,1 tot 3,0 en van 3,1 tot 4,0 respectievelijk 0,8%, 1,0%, 2,0%, 4,6% en 6,7%. Hierbij zijn geen leeftijdsverschillen aangegeven. De kans om een klinisch relevante prostaatkanker te ontwikkelen binnen 6 jaar na een PSA < 2,0 ng/ml is dus kleiner dan 4%.

In een Zweeds cohortonderzoek werden mannen van 60 jaar oud gevolgd na afname van bloed en vragenlijsten.64

  • Van de 1.162 deelnemende mannen was 65% 25 jaar later overleden.
  • De kans op overlijden aan prostaatkanker in dit cohort was 3%.
  • Van alle deelnemers overleed 62% aan andere oorzaken dan prostaatkanker, van wie 7% wel prostaatkanker had maar er niet aan overleden was.
  • Van alle deelnemers was 34% na 25 jaar nog in leven; van hen had 10% prostaatkanker.

In een patiëntcontroleonderzoek binnen dit cohortonderzoek werden mannen, overleden aan of levend met prostaatkanker, vergeleken met mannen zonder prostaatkanker. Uit opgeslagen bloed werd de PSA-waarde bepaald voor patiënten en controles. De kans dat mannen met een PSA-waarde < 1 ng/ml ooit een klinisch relevante prostaatkanker ontwikkelen, bleek klein:

  • slechts 0,5% had tot op 85-jarige leeftijd een metastase gekregen
  • slechts 0,2% bleek in dezelfde periode aan prostaatkanker te zijn overleden

Het advies om bij mannen van 60 jaar en ouder geen PSA-test meer te herhalen bij een PSA-waarde < 1 ng/ml wordt ook ondersteund door een andere Zweedse studie, die aantoonde dat na 15 jaar follow-up de kans op metastasen en overlijden aan prostaatkanker bij deze mannen zeer klein is.65

Normale PSA-waarde (> 1 ng/ml maar < 3 ng/ml)

Naar Samenvatting ›

De kans op prostaatkanker is klein. Verder onderzoek is niet nodig. Het verrichten van een nieuwe PSA-meting na enkele jaren staat gelijk aan vroegdiagnostiek waarbij eerder vermelde overwegingen opgaan. Geadviseerd wordt om niet eerder dan na 2 jaar opnieuw te testen.

Details
PSA-afkapwaarde

In 2014 verscheen de door de Nederlandse Vereniging voor Urologie (NVvU) geïnitieerde multidisciplinaire richtlijn (MDR) Prostaatcarcinoom. Daarin is de afkapwaarde van het PSA bepaald op 3 ng/ml, conform de Europese richtlijnen voor urologen. Onder deze waarde is geen vervolgonderzoek nodig. Boven deze waarde wordt geadviseerd om met behulp van de Prostaatwijzer in te schatten welke kans de patiënt heeft op prostaatkanker (zie het detail bij Hogere PSA-waarden). 

Rationale

In de in 2012 vastgestelde (en in 2013 gepubliceerde) NHG-Standaard Mictieklachten bij mannen werd nog de afkapwaarde van 4 ng/ml geadviseerd. De werkgroep beargumenteerde dat de toepassing van deze grenswaarde (4 ng/ml) ertoe zou leiden dat er mannen met een klinisch relevante prostaatkanker worden gemist. Dit aantal is echter klein en dit werd door de werkgroep afgezet tegen het grote aantal fout-positieve screeningsuitslagen en het aantal mogelijke niet klinisch relevante prostaatcarcinomen dat in deze groep gevonden zou worden.

De opbrengst van de 2 afkapwaarden kan worden afgeleid uit de Nederlandse en Finse tak van de ERSPC.66  In de Nederlandse tak werd 3 ng/ml als grenswaarde toegepast voor het doen van vervolgdiagnostiek; in de Finse tak werd 4 ng/ml gebruikt. Bij een lagere grenswaarde is de cumulatieve incidentie weliswaar hoger, maar dit betreft vaker niet-relevante tumoren (tabel 1) en gaat gepaard met een grote groep mannen met een fout-positieve uitslag.

Tabel 1 Resultaten van screening op prostaatkanker bij verschillende PSA-afkapwaarden
OmschrijvingNederlandFinland
Aantal deelnemers42.36880.379
Gebruikte afkapwaarde3 ng/ml4 ng/ml
Aantal bepalingen (screeningsarm)41.49052.142
% afwijkend24,7%11,4%
Positief voorspellende waarde22,3%30,2%
% fout-positief PSA(78,3%)(69,8%)
Aantal prostaatcarcinomen in screeningsarm (cumulatieve incidentie)2.478 (11,7%)2.838 (8,9%)
% T3-T411,6%11,9%
% gleasonscore < 779,1%64,9%
% gleasoncore ≥ 725,1%33,1%

 

Toepassing van de Prostaatwijzer in de tweede lijn werd in de NHG-Standaard als optioneel benoemd, omdat onbekend was welke status deze prostaatwijzers in de MDR Prostaatkanker zou krijgen.

Aanwijzingen van (bot-) metastasen

Naar Samenvatting ›

Bij een PSA-waarde van < 3 ng/ml na vermoeden van (bot-) metastasen is verder onderzoek naar prostaatkanker niet nodig. Overige diagnostiek naar de oorzaak van de botpijn valt buiten de scope van deze standaard (zie stroomschema 2).

Hogere PSA-waarden (≥ 3,0 ng/ml)

Naar Samenvatting ›

Er is een kans op prostaatkanker, maar deze waarde kan ook verhoogd zijn door een prostatitis, blaasontsteking of een goedaardige prostaatvergroting. Handel als volgt.

  • Bij een (recent doorgemaakte) prostatitis of cystitis kan het PSA nog tot 12 weken erna verhoogd zijn. Indien het PSA toch bepaald is, wordt geadviseerd om de meting te herhalen na 12 weken en de patiënt gerust te stellen als deze PSA-waarde genormaliseerd is (< 3 ng/ml);
  • Wanneer er géén aanwijzingen voor (recent doorgemaakte) prostatitis of cystitis zijn: verwijs naar een uroloog voor nadere diagnostiek in een centrum waar een MRI van de prostaat verricht kan worden (voor zover dit bekend is bij huisarts). Conform de multidisciplinaire richtlijn Prostaatcarcinoom zullen urologen daarvoor gebruik maken van de Prostaatwijzer en zo nodig MRI om het risico op klinisch relevante prostaatkanker in te schatten. Hierbij kan het ook voorkomen dat de uroloog op basis van de prostaatwijzer geen vervolgonderzoek adviseert.
    NB Gebruik van de prostaatwijzer wordt niet geadviseerd in de eerste lijn, omdat validatie daarvoor nog niet is uitgevoerd.
Details
Prostaatwijzers

De onderzoeksgroep van de Rotterdamse tak van de ERSPC heeft in de afgelopen jaren de data uit het screeningsonderzoek gebruikt om verschillende voorspellingsmodellen van het risico op prostaatkanker te ontwikkelen en deze beschikbaar gesteld voor algemeen gebruik via een website. Hieruit zijn onder andere de volgende prostaatwijzers tot stand gekomen.

Prostaatwijzer-1

De Prostaatwijzer-1 schat met behulp van de leeftijd, familieanamnese en de ernst van plasklachten (IPSS-score) de kans dat prostaatkanker wordt gevonden. Deze prostaatwijzer is bedoeld voor mannen die vooraf informatie willen verzamelen over hun kans op prostaatkanker en de relevantie van eventueel onderzoek daarnaar. Op de website staan de voor- en nadelen van screening duidelijk uitgelegd. Gebruik van deze prostaatwijzer gebeurt op initiatief van de patiënt.

Prostaatwijzer-2

De Prostaatwijzer-2 geeft een risicoschatting op prostaatkanker op basis van de PSA-waarde en wordt daarmee een instrument voor de patiënt én zijn huisarts: er moet immers een PSA-bepaling worden gedaan. De onderliggende algoritmes voor deze prostaatwijzers zijn gebaseerd op de data van de Rotterdamse tak van de ERSPC67 en zijn extern gevalideerd in andere populaties.  68   69   70  71

Prostaatwijzer-2 is echter niet geschikt voor gebruik in de huisartsenpraktijk omdat het de kans op een positieve prostaatbiopsie overschat;71  er wordt dus een aantal mannen onnodig gebiopteerd wanneer dit algoritme wordt gebruikt om doorverwijzing te bepalen.

Prostaatwijzer-3+DRE

Voor een nauwkeurigere inschatting van de kans op een positieve prostaatbiopsie op basis van een PSA-meting zijn aanvullende analyses verricht vanuit de ERSPC-studiegroep, waarbij ook het prostaatvolume wordt meegenomen in de analyse. 31 Het resultaat is de Prostaatwijzer3+DRE. Het prostaatvolume wordt daarbij geschat met behulp van het rectaal toucher, ondanks de beperkingen die daaraan verbonden zijn. Het prostaatvolume wordt grofweg gecategoriseerd in klein (< 25 ml), normaal en groot (> 60 ml).

  • Toevoeging van deze variabele vergroot de diagnostische accuratesse van de Prostaatwijzer voor mannen die niet eerder gescreend (gebiopteerd) werden (Area under the Receiver Operator Curve (AUROC) 0,79).
  • Het model voorspelt de kans op hooggradig prostaatkanker (gleasonscore ≥ 8 of tumorstadium > T2b) nog beter voor mannen die niet eerder gescreend (gebiopteerd) werden (AUROC 0,85).
  • Met dit algoritme kan het aantal mannen dat gebiopteerd wordt ongeveer 26% lager uitvallen, terwijl slechts een beperkt aantal prostaatcarcinomen (14% van alle tumoren en 7% van de hooggradige tumoren) daardoor gemist wordt.
  • Het algoritme achter de Prostaatwijzer-3+DRE is in 6 andere cohorten getest en had ook daarbij een voordeel boven een algoritme met alleen de PSA-waarde, of PSA-waarde en rectaal toucher (afwijkend versus niet afwijkend).66

De volumebepaling met rectaal toucher binnen de ERSPC gebeurde door arts-onderzoekers. Het is onbekend hoe de kwaliteit van die volumebepaling zich verhoudt tot de volumebepaling middels rectaal toucher verricht door huisartsen. Gebruik van de Prostaatwijzer-3+DRE is echter nog niet onderzocht in de huisartsenpraktijk.

Met het algoritme in Prostaatwijzer-3+DRE kan het aantal mannen dat gebiopteerd wordt zo’n 26% lager uitvallen, terwijl slechts een beperkt aantal prostaatkankers daardoor gemist wordt, bij hantering van de volgende minimale uitslagen (afkapwaarden) voor nadere diagnostiek: 12,5% voor het risico op het vinden van prostaatkanker en 5% voor de kans op het vinden van een klinisch relevante prostaatkanker. 66 Een hogere afkapwaarde (15%) gaat gepaard met 36% minder biopten, maar ook met een hoger aantal gemiste prostaatcarcinomen (21% van alle en 11% van de hooggradige prostaatcarcinomen).

Overige prostaatwijzers

Voor de urologische polikliniek zijn andere prostaatwijzers beschikbaar, waarin de resultaten van de transrectale echo worden meegenomen. Bij verwijzing van patiënten kan de huisarts aan de uroloog vragen om de prostaatwijzer toe te passen bij de besluitvorming voor het doen van prostaatbiopten. Ook voor die prostaatwijzers geldt namelijk dat ze het aantal onnodige biopten verminderen. De bespreking van die prostaatwijzers valt buiten het bestek van deze richtlijn.

De werkgroep is tot de consensus gekomen dat prostaatwijzers nog niet geschikt zijn voor toepassing in de huisartsenpraktijk: deze worden vooralsnog ontraden.

Consultatie en verwijzing

Naar Samenvatting ›

Verwijs naar de uroloog voor verdere diagnostiek en evaluatie van therapeutische mogelijkheden bij:

  • PSA ≥ 3 ng/ml zonder aanwijzingen prostatitis of cystitis
  • aanwijzingen van prostaatkanker bij rectaal toucher bij:
    • mannen met een levensverwachting ≥ 10 jaar (doorgaans mannen < 75 jaar) met en zonder aanwijzingen van (bot-) metastasen
    • mannen met een levensverwachting < 10 jaar (doorgaans mannen > 75 jaar of met ernstige comorbiditeit) met aanwijzingen voor (bot-) metastasen

Het verdient sterke voorkeur om een patiënt te verwijzen naar (voor zover bekend bij de huisarts) een centrum dat voor de prostaatkankerdiagnostiek gebruik maakt van MRI-prostaat in plaats van systematisch te biopteren (zie MRI van de prostaat). Het verdient aanbeveling om hierover regionale samenwerkingsafspraken te maken.

Aandachtspunten bij verwijzing

Naar Samenvatting ›
  • In een vervolgconsult kan in geval van aangetoonde prostaatkanker, bij behoefte van de patiënt, worden besproken:
    • welke informatie in het ziekenhuis is besproken, of er nog vragen zijn, en dat er voorlichtingsmateriaal is (zie bijvoorbeeld de website van Thuisarts en Prostaatkankerstichting)
    • welke afspraken te maken over eventuele verdere contactmomenten gedurende de behandeling in het ziekenhuis
    • dat veel (ex-) kankerpatiënten problemen ondervinden met de terugkeer naar werk
    • dat er voor arbeidsreïntegratie onder andere bedrijfsartsen zijn die gespecialiseerd zijn in begeleiding van mensen met en na kanker
  • Indien prostaatkanker niet is aangetoond: bespreek welke adviezen de uroloog heeft gegeven, onder andere over hoe vaak PSA-controles noodzakelijk zijn. Indien hierover onduidelijkheid bij de patiënt bestaat: adviseer de patiënt opnieuw contact op te nemen met de uroloog ter verduidelijking.
Details
Arbeidsreïntegratie met en na kanker

Er zijn diverse mogelijkheden om arbeidsreïntegratie te ondersteunen.

  • Sinds 2012 zijn er bedrijfsarts-consulenten oncologie (BACO): bedrijfsartsen die gespecialiseerd zijn in de begeleiding van patiënten met kanker. Zij zijn onder meer werkzaam in oncologische centra, in revalidatiecentra en bij arbodiensten. Zij kennen de verschillende therapeutische mogelijkheden voor (ex-) kankerpatiënten die beperkingen ervaren in hun werk. Zij adviseren patiënten, hun huisarts en andere zorgverleners in zowel de eerste als de tweede lijn over de terugkeer naar werk en de optimale begeleiding van (ex-) kankerpatiënten (zie BACO-website).
  • Daarnaast bestaan er ambassadeurs van de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties (NFK). Deze ervaringsdeskundigen bieden laagdrempelige ondersteuning wanneer een werknemer te maken krijgt met kanker en wil (blijven) werken. De ambassadeurs kunnen worden geconsulteerd door werknemers, werkgevers en zorgprofessionals (zie NFK-website).

Follow-up van (behandelde) prostaatkanker

Naar Samenvatting ›

De follow-up van patiënten met (behandelde) prostaatkanker bestaat uit controles en nazorg.

Controles

  • Controle betreft het geplande medisch onderzoek om signalen van eventuele terugkeer of progressie van prostaatkanker op te sporen. De controles vinden plaats in de tweede lijn, maar in sommige situaties kan de patiënt voor de controles worden terugverwezen naar de huisarts (zie hieronder). 
  • Na onderlinge afstemming tussen de uroloog en de huisarts, kan de huisarts facultatief bij individuele patiënten controles of hormooninjecties overnemen. De overname vindt plaats in samenspraak met de patiënt, huisarts en uroloog.

Nazorg

  • Nazorg richt zich op het beperken van de ziektelast, revalidatie en het signaleren, begeleiden en behandelen van (late) gevolgen van (de behandeling van) kanker. Nazorg vindt grotendeels in het ziekenhuis plaats.
  • De huisarts kan ondersteunen bij het bespreekbaar maken van seksuele klachten (zie NHG-Standaard Seksuele klachten).

Referenties

  1. Catalona WJ, Partin AW, Slawin KM, Brawer MK, Flanigan RC, Patel A, et al. Use of the percentage of free prostate-specific antigen to enhance differentiation of prostate cancer from benign prostatic disease: a prospective multicenter clinical trial. Jama 1998;279:1542-7.
  2. Stephan C, Lein M, Jung K, Schnorr D, Loening SA. The influence of prostate volume on the ratio of free to total prostate specific antigen in serum of patients with prostate carcinoma and benign prostate hyperplasia. Cancer 1997;79:104-9.
  3. Vickers AJ, Savage C, O'Brien MF, Lilja H. Systematic review of pretreatment prostate-specific antigen velocity and doubling time as predictors for prostate cancer. J Clin Oncol 2009;27:398-403.
  4. Gezondheidsraad. Screening: tussen hoop en hype (2008).
  5. Epstein JI, Egevad L, Amin MB, Delahunt B, Srigley JR, Humphrey PA. The 2014 International Society of Urological Pathology (ISUP) Consensus Conference on Gleason Grading of Prostatic Carcinoma: definition of grading patterns and proposal for a new grading system. Am J Surg Pathol 2016;40:244-52.
  6. Kiemeney LA, Broeders MJ, Pelger M, Kil PJ, Schröder FH, Witjes JA, Vasen HF. Screening for prostate cancer in dutch hereditary prostate cancer families. Int J Cancer 2008;122:871-6.
  7. Arlen PM, Bianco F, Dahut WL, D'Amico A, Figg WD, Freedland SJ, et al. Prostate specific antigen working group guidelines on prostate specific antigen doubling time. J Urol 2008;179:2181-5; discussion 5-6.
  8. Abuzallouf S, Dayes I, Lukka H. Baseline staging of newly diagnosed prostate cancer: a summary of the literature. J Urol 2004;171:2122-7.
  9. Zeegers MP, Jellema A, Ostrer H. Empiric risk of prostate carcinoma for relatives of patients with prostate carcinoma: a meta-analysis. Cancer 2003;97:1894-903.
  10. Johns LE, Houlston RS. A systematic review and meta-analysis of familial prostate cancer risk. BJU Int 2003;91:789-94.
  11. Johansson E, Bill-Axelson A, Holmberg L, Onelöv E, Johansson JE, Steineck G. Time, symptom burden, androgen deprivation, and self-assessed quality of life after radical prostatectomy or watchful waiting: the Randomized Scandinavian Prostate Cancer Group Study Number 4 (SPCG-4) clinical trial. Eur Urol 2009;55:422-30.
  12. Donovan JL, Hamdy FC, Lane JA, Mason M, Metcalfe C, Walsh E, et al. Patient-reported outcomes after monitoring, surgery, or radiotherapy for prostate cancer. N Engl J Med 2016;375:1425-37.
  13. Chou R, Croswell JM, Dana T, Bougatsos C, Blazina I, Fu R, et al. Screening for prostate cancer: a review of the evidence for the U.S. Preventive Services Task Force. Ann Intern Med 2011;155:762-71.
  14. Fransson P. Fatigue in prostate cancer patients treated with external beam radiotherapy: a prospective 5-year long-term patient-reported evaluation. J Cancer Res Ther 2010;6:516-20.
  15. Wilt TJ, N'Dow J. Benign prostatic hyperplasia. Part 1-diagnosis. Bmj 2008;336:146-9.
  16. Hamdy FC, Donovan JL, Lane JA, Metcalfe C, Davis M, Turner EL, et al. Fifteen-year outcomes after monitoring, surgery, or radiotherapy for prostate cancer. N Engl J Med 2023;388:1547-58.
  17. James ND, Sydes MR, Clarke NW, Mason MD, Dearnaley DP, Spears MR, et al. Addition of docetaxel, zoledronic acid, or both to first-line long-term hormone therapy in prostate cancer (STAMPEDE): survival results from an adaptive, multiarm, multistage, platform randomised controlled trial. Lancet 2016;387:1163-77.
  18. Sweeney CJ, Chen YH, Carducci M, Liu G, Jarrard DF, Eisenberger M, et al. Chemohormonal therapy in metastatic hormone-sensitive prostate cancer. N Engl J Med 2015;373:737-46.
  19. Fizazi K, Tran N, Fein L, Matsubara N, Rodriguez-Antolin A, Alekseev BY, et al. Abiraterone plus prednisone in metastatic, castration-sensitive prostate cancer. N Engl J Med 2017;377:352-60.
  20. Djulbegovic M, Beyth RJ, Neuberger MM, Stoffs TL, Vieweg J, Djulbegovic B, Dahm P. Screening for prostate cancer: systematic review and meta-analysis of randomised controlled trials. Bmj 2010;341:c4543.
  21. Ilic D, Djulbegovic M, Jung JH, Hwang EC, Zhou Q, Cleves A, et al. Prostate cancer screening with prostate-specific antigen (PSA) test: a systematic review and meta-analysis. Bmj 2018;362:k3519.
  22. Schröder FH, Hugosson J, Roobol MJ, Tammela TL, Ciatto S, Nelen V, et al. Screening and prostate-cancer mortality in a randomized european study. N Engl J Med 2009;360:1320-8.
  23. Andriole GL, Crawford ED, Grubb RL, 3rd, Buys SS, Chia D, Church TR, et al. Mortality results from a randomized prostate-cancer screening trial. N Engl J Med 2009;360:1310-9.
  24. Schröder FH, Hugosson J, Roobol MJ, Tammela TL, Zappa M, Nelen V, et al. Screening and prostate cancer mortality: results of the European Randomised Study of Screening for Prostate Cancer (ERSPC) at 13 years of follow-up. Lancet 2014;384:2027-35.
  25. Andriole GL, Crawford ED, Grubb RL, 3rd, Buys SS, Chia D, Church TR, et al. Prostate cancer screening in the randomized prostate, lung, colorectal, and ovarian cancer screening trial: mortality results after 13 years of follow-up. J Natl Cancer Inst 2012;104:125-32.
  26. Martin RM, Donovan JL, Turner EL, Metcalfe C, Young GJ, Walsh EI, et al. Effect of a low-intensity PSA-based screening intervention on prostate cancer mortality: The CAP randomized clinical trial. Jama 2018;319:883-95.
  27. Labrie F, Candas B, Cusan L, Gomez JL, Bélanger A, Brousseau G, et al. Screening decreases prostate cancer mortality: 11-year follow-up of the 1988 quebec prospective randomized controlled trial. Prostate 2004;59:311-8.
  28. Lundgren PO, Kjellman A, Norming U, Gustafsson O. Long-term outcome of a single intervention population based prostate cancer screening study. J Urol 2018;200:82-8.
  29. Arnsrud Godtman R, Holmberg E, Lilja H, Stranne J, Hugosson J. Opportunistic testing versus organized prostate-specific antigen screening: outcome after 18 years in the Göteborg randomized population-based prostate cancer screening trial. Eur Urol 2015;68:354-60.
  30. Hugosson J, Roobol MJ, Månsson M, Tammela TLJ, Zappa M, Nelen V, et al. A 16-yr follow-up of the european randomized study of screening for prostate cancer. Eur Urol 2019;76:43-51.
  31. Roobol MJ, van Vugt HA, Loeb S, Zhu X, Bul M, Bangma CH, et al. Prediction of prostate cancer risk: the role of prostate volume and digital rectal examination in the ERSPC risk calculators. Eur Urol 2012a;61:577-83.
  32. Heijnsdijk EA, Wever EM, Auvinen A, Hugosson J, Ciatto S, Nelen V, et al. Quality-of-life effects of prostate-specific antigen screening. N Engl J Med 2012;367:595-605.
  33. Steineck G, Helgesen F, Adolfsson J, Dickman PW, Johansson JE, Norlén BJ, Holmberg L. Quality of life after radical prostatectomy or watchful waiting. N Engl J Med 2002;347:790-6.
  34. Borghesi M, Ahmed H, Nam R, Schaeffer E, Schiavina R, Taneja S, et al. Complications after systematic, random, and image-guided prostate biopsy. Eur Urol 2017;71:353-65.
  35. Loeb S, Vellekoop A, Ahmed HU, Catto J, Emberton M, Nam R, et al. Systematic review of complications of prostate biopsy. Eur Urol 2013;64:876-92.
  36. Djavan B, Waldert M, Zlotta A, Dobronski P, Seitz C, Remzi M, et al. Safety and morbidity of first and repeat transrectal ultrasound guided prostate needle biopsies: results of a prospective European prostate cancer detection study. J Urol 2001;166:856-60.
  37. Schoots IG, Roobol MJ, Nieboer D, Bangma CH, Steyerberg EW, Hunink MG. Magnetic resonance imaging-targeted biopsy may enhance the diagnostic accuracy of significant prostate cancer detection compared to standard transrectal ultrasound-guided biopsy: a systematic review and meta-analysis. Eur Urol 2015;68:438-50.
  38. Siddiqui MM, Rais-Bahrami S, Turkbey B, George AK, Rothwax J, Shakir N, et al. Comparison of MR/ultrasound fusion-guided biopsy with ultrasound-guided biopsy for the diagnosis of prostate cancer. Jama 2015;313:390-7.
  39. Kasivisvanathan V, Rannikko AS, Borghi M, Panebianco V, Mynderse LA, Vaarala MH, et al. MRI-Targeted or standard biopsy for prostate-cancer diagnosis. N Engl J Med 2018;378:1767-77.
  40. Drost FH, Osses DF, Nieboer D, Steyerberg EW, Bangma CH, Roobol MJ, Schoots IG. Prostate MRI, with or without mri-targeted biopsy, and systematic biopsy for detecting prostate cancer. Cochrane Database Syst Rev 2019;4:Cd012663.
  41. Robinson D, Abdulkareem R, Nasrollah D, Ljung A, Hintze P, Wallby S, et al. Frequency of biopsy and tumor grade before versus after introduction of prostate magnetic resonance imaging. JAMA Netw Open 2023;6:e2330233.
  42. Hao S, Discacciati A, Eklund M, Heintz E, Östensson E, Elfström KM, et al. Cost-effectiveness of prostate cancer screening using magnetic resonance imaging or standard biopsy based on the STHLM3-MRI study. JAMA Oncol 2022;9:88-94.
  43. Blanker MH GF, Bosch JL, Thomas S, Prins A, Bohnen AM. Prevalentie van prostaatkanker gelijk bij mannen van 50 jaar of ouder met en zonder mictieklachten. Ned Tijdschr Geneesk 2003:973-8.
  44. Collin SM, Metcalfe C, Donovan J, Lane JA, Davis M, Neal D, et al. Associations of lower urinary tract symptoms with prostate-specific antigen levels, and screen-detected localized and advanced prostate cancer: a case-control study nested within the UK population-based ProtecT (Prostate testing for cancer and Treatment) study. BJU Int 2008;102:1400-6.
  45. Martin RM, Vatten L, Gunnell D, Romundstad P, Nilsen TI. Lower urinary tract symptoms and risk of prostate cancer: the HUNT 2 Cohort, Norway. Int J Cancer 2008;123:1924-8.
  46. Merriel SWD, Funston G, Hamilton W. Prostate cancer in primary care. Adv Ther 2018;35:1285-94.
  47. Watson E, Hewitson P, Brett J, Bukach C, Evans R, Edwards A, et al. Informed decision making and prostate specific antigen (psa) testing for prostate cancer: a randomised controlled trial exploring the impact of a brief patient decision aid on men's knowledge, attitudes and intention to be tested. Patient Educ Couns 2006;63:367-79.
  48. Evans R, Joseph-Williams N, Edwards A, Newcombe RG, Wright P, Kinnersley P, et al. Supporting informed decision making for prostate specific antigen (PSA) testing on the web: an online randomized controlled trial. J Med Internet Res 2010;12:e27.
  49. Riikonen JM, Guyatt GH, Kilpeläinen TP, Craigie S, Agarwal A, Agoritsas T, et al. Decision aids for prostate cancer screening choice: a systematic review and meta-analysis. JAMA Intern Med 2019;179:1072-82.
  50. Catalona WJ, Richie JP, Ahmann FR, Hudson MA, Scardino PT, Flanigan RC, et al. Comparison of digital rectal examination and serum prostate specific antigen in the early detection of prostate cancer: results of a multicenter clinical trial of 6,630 men. J Urol 1994;151:1283-90.
  51. Young SM, Bansal P, Vella ET, Finelli A, Levitt C, Loblaw A. Systematic review of clinical features of suspected prostate cancer in primary care. Can Fam Physician 2015;61:e26-35.
  52. Naji L, Randhawa H, Sohani Z, Dennis B, Lautenbach D, Kavanagh O, et al. Digital rectal examination for prostate cancer screening in primary care: a systematic review and meta-analysis. Ann Fam Med 2018;16:149-54.
  53. Gosselaar C, Roobol MJ, Roemeling S, Schröder FH. The role of the digital rectal examination in subsequent screening visits in the european randomized study of screening for prostate cancer (ERSPC), Rotterdam. Eur Urol 2008;54:581-8.
  54. Walsh AL, Considine SW, Thomas AZ, Lynch TH, Manecksha RP. Digital rectal examination in primary care is important for early detection of prostate cancer: a retrospective cohort analysis study. Br J Gen Pract 2014;64:e783-7.
  55. Borden LS, Jr., Wright JL, Kim J, Latchamsetty K, Porter CR. An abnormal digital rectal examination is an independent predictor of gleason > or =7 prostate cancer in men undergoing initial prostate biopsy: a prospective study of 790 men. BJU Int 2007;99:559-63.
  56. Hoogendam A, Buntinx F, de Vet HC. The diagnostic value of digital rectal examination in primary care screening for prostate cancer: a meta-analysis. Fam Pract 1999;16:621-6.
  57. Okotie OT, Roehl KA, Han M, Loeb S, Gashti SN, Catalona WJ. Characteristics of prostate cancer detected by digital rectal examination only. Urology 2007;70:1117-20.
  58. Anonymous. Effect of digital rectal examination on serum prostate-specific antigen in a primary care setting. The Internal Medicine Clinic Research Consortium. Arch Intern Med 1995;155:389-92.
  59. Chybowski FM, Bergstralh EJ, Oesterling JE. The effect of digital rectal examination on the serum prostate specific antigen concentration: results of a randomized study. J Urol 1992;148:83-6.
  60. Crawford ED, Schutz MJ, Clejan S, Drago J, Resnick MI, Chodak GW, et al. The effect of digital rectal examination on prostate-specific antigen levels. Jama 1992;267:2227-8.
  61. Marks LS, Andriole GL, Fitzpatrick JM, Schulman CC, Roehrborn CG. The interpretation of serum prostate specific antigen in men receiving 5alpha-reductase inhibitors: a review and clinical recommendations. J Urol 2006;176:868-74.
  62. Vickers AJ, Ulmert D, Sjoberg DD, Bennette CJ, Björk T, Gerdtsson A, et al. Strategy for detection of prostate cancer based on relation between prostate specific antigen at age 40-55 and long term risk of metastasis: case-control study. Bmj 2013;346:f2023.
  63. Thompson IM, Pauler DK, Goodman PJ, Tangen CM, Lucia MS, Parnes HL, et al. Prevalence of prostate cancer among men with a prostate-specific antigen level < or =4.0 ng per milliliter. N Engl J Med 2004;350:2239-46.
  64. Vickers AJ, Cronin AM, Björk T, Manjer J, Nilsson PM, Dahlin A, et al. Prostate specific antigen concentration at age 60 and death or metastasis from prostate cancer: case-control study. Bmj 2010;341:c4521.
  65. Carlsson S, Assel M, Sjoberg D, Ulmert D, Hugosson J, Lilja H, Vickers A. Influence of blood prostate specific antigen levels at age 60 on benefits and harms of prostate cancer screening: population based cohort study. Bmj 2014;348:g2296.
  66. Roobol MJ, Schröder FH, Hugosson J, Jones JS, Kattan MW, Klein EA, et al. Importance of prostate volume in the European Randomised Study of Screening for Prostate Cancer (ERSPC) risk calculators: results from the prostate biopsy collaborative group. World J Urol 2012b;30:149-55.
  67. Kranse R, Roobol M, Schröder FH. A graphical device to represent the outcomes of a logistic regression analysis. Prostate 2008;68:1674-80.
  68. Dong F, Kattan MW, Steyerberg EW, Jones JS, Stephenson AJ, Schröder FH, Klein EA. Validation of pretreatment nomograms for predicting indolent prostate cancer: efficacy in contemporary urological practice. J Urol 2008;180:150-4; discussion 4.
  69. Trottier G, Roobol MJ, Lawrentschuk N, Boström PJ, Fernandes KA, Finelli A, et al. Comparison of risk calculators from the Prostate Cancer Prevention Trial and the European Randomized Study of Screening for prostate cancer in a contemporary Canadian cohort. BJU Int 2011;108:E237-44.
  70. Cavadas V, Osório L, Sabell F, Teves F, Branco F, Silva-Ramos M. Prostate cancer prevention trial and european randomized study of screening for prostate cancer risk calculators: a performance comparison in a contemporary screened cohort. Eur Urol 2010;58:551-8.
  71. van Vugt HA, Roobol MJ, Kranse R, Määttänen L, Finne P, Hugosson J, et al. Prediction of prostate cancer in unscreened men: external validation of a risk calculator. Eur J Cancer 2011;47:903-9.