NHG-Behandelrichtlijn

Hordeolum en chalazion

Auteur(s):
De Jongh E, Van der Weele GM, Verduijn MM

Kernboodschappen

Naar Samenvatting ›
  • Een hordeolum verdwijnt meestal spontaan binnen 2 weken; overweeg een zichtbaar puskopje of abcesje te puncteren
  • Een chalazion verdwijnt bij ca. 50% van de patiënten na enkele maanden tot 1 jaar; afwachtend beleid wordt geadviseerd 
  • Injecteer triamcinolonacetonide om een chalazion te verwijderen, of kies voor incisie met curettage. 

Inleiding

Naar Samenvatting ›

Scope

Naar Samenvatting ›

Diagnostiek en behandeling van hordeolum en chalazion. 

Achtergronden

Naar Samenvatting ›

Hordeolum (‘strontje’)

Naar Samenvatting ›

Acute, etterige ontsteking van een kliertje van het ooglid.

Hordeolum internum

Naar Samenvatting ›

Hordeolum aan de binnenzijde van het ooglid (kliertje van Meibom). 

Hordeolum externum

Naar Samenvatting ›

Hordeolum aan de buitenzijde van het ooglid (talgkliertje van Zeiss of zweetkliertje van Moll) (zie Details). 

Details
Definities

De definities zijn op basis van Pinkhof Medisch woordenboek. 1 Pinkhof stelt bij hordeolum dat de acute ontsteking etterig moet zijn. In de praktijk wordt vaak een acute ontsteking van een ooglidkliertje herkend zonder dat daarbij etter wordt gezien. Daarom wordt in de hoofdtekst het woord ‘etterige’ uit de beschrijving van een hordeolum weggelaten.

Chalazion (‘hagelkorreltje’)

Naar Samenvatting ›

Ontstekingsgranuloom in het kliertje van Meibom.

Epidemiologie

Naar Samenvatting ›
  • De incidentie van ICPC-code F72, waaronder blefaritis, hordeolum en chalazion samen worden gecodeerd, in de huisartsenpraktijk was 12,5 per 1000 patiënt per jaar in 2015 (zie Details). 
  • Hordeolum en chalazion komen op alle leeftijden voor. 
  • Een hordeolum externum komt vaker voor dan een hordeolum internum. 
Details
Epidemiologie

De incidentie van de ICPC-code F72 (blepharitis/hordeolum/chalazion) in de NIVEL Zorgregistraties eerste lijn over 2015 is 12,5 per 1000 patiëntjaren (respectievelijk 11,4 voor mannen en 13,6 voor vrouwen). De prevalentie bedraagt 13,8 (respectievelijk 12,5 voor mannen en 15 voor vrouwen) per 1000 patiëntjaren. 2 De informatie over leeftijdgerelateerd voorkomen komt uit leerboeken. 3 19 De informatie over het vaker voorkomen van een hordeolum externum dan een hordeolum internum komt uit een overzichtsartikel en werd bevestigd door de werkgroep. 5 Specifiekere Nederlandse epidemiologische gegevens over chalazion en hordeolum ontbreken.

Klinisch beeld

Naar Samenvatting ›

Hordeolum internum

Naar Samenvatting ›
  • Bij een hordeolum internum is er vaak een pijnlijke acute diffuse rode zwelling van het ooglid, waarna de ontstekingsverschijnselen zich op één plaats concentreren. 
  • De zwelling kan zo fors zijn dat het oog niet te openen is; dit treedt vooral op bij laterale lokalisatie omdat de veneuze afvloed dan sterker wordt beperkt (zie Details). 
  • Uit de zwelling kan zich een abces ontwikkelen dat zich ontlast; meestal gebeurt dit door de conjunctiva naar binnen, maar soms door de huid naar buiten. 
  • Een minder heftige presentatie, zoals een pijnlijke papel in het ooglid, komt ook voor; onder het ooglid is dan een afgegrensde zwelling te zien die bij omklappen van het ooglid geel doorschijnt.
Details
Klinisch beeld hordeolum

Kenmerken van een hordeolum zijn overgenomen uit overzichtsartikelen. 5 3 6 7

Hordeolum externum

Naar Samenvatting ›
  • De presentatie van een hordeolum externum wijkt af van die van een hordeolum internum: 
    • klachten zijn vaak minder heftig en duren korter 
    • de zwelling is vaker circumscript en dicht onder de ooglidrand gelegen
    • men ziet vaker een puskopje tussen de haren van de wimpers 
  • Dit verschil in presentatie wordt deels bepaald doordat de kliertjes van Meibom dieper onder de ooglidrand liggen aan de conjunctivale kant en een uitvoergang hebben aan de binnenkant van het ooglid, terwijl de kliertjes van Zeiss en Moll uitmonden in de haarfollikel, dichter onder de ooglidrand liggen en hun uitvoergangen aan de buitenkant van het ooglid hebben. 

Chalazion

Naar Samenvatting ›
  • Een chalazion is zichtbaar als een pijnloos, hard knobbeltje zonder ontstekingsverschijnselen aan de binnenzijde van het ooglid (meestal het bovenste ooglid); hier bevinden zich de kliertjes van Meibom. 
  • Het knobbeltje ontwikkelt zich in de loop van weken tot maanden (zie Details). 
  • Bij omklappen van het ooglid schijnt het knobbeltje op enige afstand van de ooglidrand soms grijs door; de bovenliggende huid ziet er normaal uit en is over de zwelling verschuifbaar. 
  • Bij palpatie is een vaste, ronde zwelling van enkele millimeters voelbaar. 
  • Een chalazion kan een cosmetisch probleem vormen, maar geeft zelden mechanische klachten. 
Details
Klinisch beeld chalazion

Kenmerken van een chalazion zijn overgenomen uit overzichtsartikelen. 8 9

Hordeolum

Naar Samenvatting ›
  • Een hordeolum ontstaat door een bacteriële ontsteking van ooglidkliertjes; vaak is S. aureus de verwekker. 
  • Een hordeolum internum kan ook ontstaan door ontsteking van een chalazion. 
  • Etiologische factoren zijn niet bekend (zie Details). 
Details
Etiologie hordeolum

De informatie over stafylokokken is overgenomen uit een overzichtsartikel. 6 10 Informatie over aan hordeolum geassocieerde ziekten is nauwelijks beschikbaar. In een overzichtsartikel wordt gesteld dat een hordeolum meer voor lijkt te komen bij patiënten met blefaritis, recidiverende stafylokokkeninfecties (furunculose), seborroïsch eczeem, diabetes en allergie. Deze informatie is voornamelijk gebaseerd op leerboeken en niet op onderzoek. 5 De bewijskracht is daarom erg laag.

Preseptale cellulitis
Naar Samenvatting ›

De infectie breidt zich soms uit tot buiten het ontstoken kliertje; in de dieperliggende huidlagen ontstaat dan een preseptale of periorbitale cellulitis. 

Cellulitis orbitae
Naar Samenvatting ›
  • Als de infectie door het septum orbitae breekt, dat gelegen is achter het ooglid tussen de oogspieren en het oogkasbot, ontstaat een cellulitis orbitae. 
  • Cellulitis orbitae is zeer zeldzaam en ontstaat vaker door uitbreiding van een bijholteontsteking dan vanuit een hordeolum/chalazion. 
  • Bij cellulitis orbitae zijn, in tegenstelling tot bij preseptale cellulitis, oogklachten aanwezig zoals:
    • bewegingsbeperking van het oog 
    • visusklachten of dubbelzien 
    • exophtalmus
    • pijn 
  • Verwijs bij cellulitis orbitae met spoed (zie Consultatie en verwijzing). 

Chalazion

Naar Samenvatting ›
  • Een chalazion ontstaat bij een verstopte afvoergang van het kliertje van Meibom, waar de zich ophopende lipiden een granulomateuze ontstekingsreactie opwekken. 
  • Patiënten met blefaritis en rosacea hebben mogelijk een verhoogde kans op een chalazion (zie Details). 
  • Soms gaat aan een chalazion een hordeolum internum vooraf. 
Details
Etiologie chalazion

In een retrospectief patiëntcontrole-onderzoek werden alle patiënten bij wie een chalazion werd gediagnosticeerd in een ziekenhuis in Israël (n = 9119) gematcht op leeftijd en geslacht met evenveel willekeurig gekozen personen. Als (statistisch significante) risicofactoren met een OR > 2 voor chalazion werden gevonden: blefaritis (OR 6,2) en rosacea (OR 2,9). 11 Er is gesuggereerd dat patiënten met blefaritis en rosacea bij het gebruik van oogmake-up een verhoogde kans hebben op een chalazion, 9 gebaseerd op een leerboek. 12 Onderzoek dat deze suggestie onderbouwt is niet gevonden.

Conclusie

Blefaritis en rosacea zijn met chalazion geassocieerde factoren.

Beloop en prognose

Naar Samenvatting ›

Hordeolum

Naar Samenvatting ›
  • Meestal verdwijnt een hordeolum vanzelf na 1-2 weken, vaak door spontane ontlasting. 
  • De pijnklachten verdwijnen dan snel en het ooglid geneest binnen enkele dagen (zie Details). 
  • Soms blijft een hordeolum langer ontstoken of ontwikkelt zich een chalazion. 
  • Preseptale cellulitis is zeldzaam, cellulitis orbitae zeer zeldzaam. 
Details
Beloop hordeolum

In overzichtsartikelen worden geen onderzoeken beschreven naar het beloop van een hordeolum. Wel stellen de auteurs dat een hordeolum spontaan na een tot twee weken verdwijnt. 13 5 14

Chalazion

Naar Samenvatting ›
  • Ongeveer de helft van de chalazia verdwijnt zonder ingreep binnen 3 weken tot 6 maanden; in sommige gevallen duurt het een jaar. 
  • Soms barst een chalazion open, meestal naar buiten (zie Details). 
  • Complicaties van een chalazion zijn zeldzaam. 
  • Een chalazion in het bovenste ooglid kan op de cornea drukken en zo tot astigmatisme leiden of tot klachten bij contactlensdragers (zie Details). 
  • Soms geven grotere chalazia gezichtsveldbeperking. 
Details
Beloop chalazion

Bij 69 patiënten die wachtten op chirurgische verwijdering met in totaal 87 chalazia, verdwenen in de wachttijd 22 (25%) chalazia bij patiënten die terugkwamen voor controle. Elf patiënten met in totaal 15 chalazia kwamen niet terug voor controle en gezien de gemaakte afspraken wordt aangenomen dat bij een (groot) deel van hen de chalazia spontaan verdwenen zijn, zodat het percentage spontaan verdwenen chalazia varieert tussen de 25 en 43% in deze populatie. Spontane verdwijning trad op na gemiddeld 5,4 maanden (spreiding 1,5 tot 12 maanden) na het begin van de klacht. 15 In dit onderzoek is onduidelijk of patiënten niet-medicamenteuze adviezen volgden, zodat onduidelijk is of het spontane beloop wordt beschreven. In een gecontroleerd onderzoek naar het effect van corticosteroïdinjectietherapie verdween na 6 weken follow-up 43% van 7 chalazia in de groep die conservatief (warme kompressen en ooglidhygiëne) werd behandeld. 16 In een onderzoek bij 37 opeenvolgende patiënten met in totaal 47 chalazia die gemiddeld 10 weken bestonden, verdwenen 36 chalazia (77%) met conservatieve therapie (ooglidhygiëne) na gemiddeld 2,8 weken. 17
In een gecontroleerd, gerandomiseerd onderzoek naar het effect van corticosteroïdinjecties verdwenen 16 van de 35 chalazia (46%) na een follow-up van 3 weken in de groep die conservatief werd behandeld (warme kompressen en ooglidhygiëne). 18

Complicaties chalazion en hordeolum

De informatie over complicaties van een chalazion zijn overgenomen uit een leerboek. 3 De informatie over complicaties van een hordeolum zijn overgenomen uit een leerboek en een overzichtsartikel. 3 6

Richtlijnen diagnostiek

Naar Samenvatting ›

Anamnese

Naar Samenvatting ›

Vraag naar:

  • aard, duur en beloop van de klachten en ervaren last 
  • klachten bij het zien 
  • eerdere soortgelijke klachten en het beloop daarvan 
  • dragen van contactlenzen 
  • koorts (bij hordeolum)

Lichamelijk onderzoek

Naar Samenvatting ›

Beoordeel: 

  • de lokalisatie, consistentie en grootte van de zwelling 

Hordeolum

Naar Samenvatting ›

Beoordeel: 

  • de aanwezigheid van oedeem en of het oog te openen is 
  • de aanwezigheid van een abcesje of puskop 
  • symptomen van een preseptale cellulitis; onderscheid daarbij of de pijn zich beperkt tot het hordeolum of zich uitbreidt naar het hele ooglid 
  • de aanwezigheid van algemene verschijnselen (zoals koorts) 

Evaluatie

Naar Samenvatting ›
  • Stel de diagnose ‘hordeolum’ of ‘chalazion’ op grond van het klinische beeld.
  • Stel de diagnose ‘hordeolum met (huid)cellulitis’ als er algemene ziekteverschijnselen zijn of als de huid naast het hordeolum pijnlijk en warm is. 
  • Differentiaaldiagnose bij een atypisch of recidiverend chalazion: tumoren van de huid en adnexa van het ooglid, zoals naevus, basaalcelcarcinoom, hyperkeratosis, meibomcarcinoom (zeer zeldzaam) of talgklieradenoom (zie Details) 
  • Een atypisch of recidiverend chalazion is een indicatie voor PA-onderzoek; om de wand van het proces te kunnen onderzoeken is excisie van de tumor nodig; deze ingreep wordt afgeraden in de 1e lijn. 
Details
Differentiaaldiagnose chalazion

De differentiaaldiagnose is overgenomen uit een overzichtsartikel. 9

Richtlijnen beleid bij hordeolum

Naar Samenvatting ›

Voorlichting en advies

Naar Samenvatting ›
  • Geef uitleg over de aandoening en het doorgaans gunstige beloop; er is een grote kans dat het hordeolum spontaan verdwijnt (zie Beloop Hordeolum). 
  • Adviseer de patiënt geen contactlenzen te dragen tot de ontsteking geheel is verdwenen.
  • Adviseer patiënten alvorens weer harde lenzen te gebruiken deze extra te reinigen. 
  • Adviseer patiënten die zachte lenzen gebruiken deze te vervangen en nieuwe reinigingsvloeistof te gebruiken. Dit vanwege het risico van bacteriële besmetting. 
  • Instrueer de patiënt met een hordeolum contact op te nemen als: 
    • er koorts ontstaat 
    • de klachten blijven toenemen 
    • de klachten > 2 weken blijven bestaan 

Thuisarts

Naar Samenvatting ›

Verwijs naar de informatie over hordeolum op Thuisarts.nl. De informatie op Thuisarts.nl is gebaseerd op deze NHG-Behandelrichtlijn.

Niet-medicamenteuze behandeling

Naar Samenvatting ›
  • Onderzoek naar het effect van niet-medicamenteuze adviezen is niet gevonden (zie Details). 
  • Warme kompressen, bijvoorbeeld 4 × daags gedurende 10-15 minuten aan te brengen, hebben mogelijk een gunstig effect.
  • Afwachten van spontane ontlasting van het hordeolum heeft de voorkeur; overweeg ontlasting via een punctie alleen bij veel pijn en een duidelijk zichtbare puskop of abcesje. 
  • Incisie in plaats van punctie van een laesie op de ooglidrand wordt afgeraden, omdat bij incisie de kans op doorbreken van de integriteit van de ooglidrand groter is, waarna littekenretractie mogelijk tot functionele gevolgen kan leiden. 
Details
Conservatieve maatregelen hordeolum

In een Cochrane-review werd tevergeefs gezocht naar gerandomiseerde onderzoeken naar het effect van interventies bij een acuut hordeolum internum, waaronder conservatieve maatregelen (warme kompressen, ooglidhygiëne). 14 Ook een Nederlands overzichtsartikel vond daarover geen onderzoek. 5 Beide auteurs noemen het advies om warme, vochtige kompressen aan te brengen vanuit de gedachte dat dit de pijnklachten kan verminderen en het rijpingsproces bevorderen. Om verweking van de huid en uitbreiding van de infectie te voorkomen, luidt het advies om de toediening daarvan te beperken tot viermaal daags gedurende tien tot vijftien minuten.

Medicamenteuze behandeling

Naar Samenvatting ›
  • Geef geen antibiotica bij een recent ontstaan hordeolum (zie Details). 
  • Indicaties voor chlooramfenicol: 
    • ontstekingsverschijnselen > 2 weken aanwezig 
    • én veel klachten 
    • én geen genezingstendens 
  • Toediening van chlooramfenicol: 
    • maximale behandelduur is 14 dagen 
    • oogdruppels 0,5%, 1-2 druppels iedere 2-3 uur gedurende 14 dagen (niet bij kinderen < 2jaar, deze kunnen boorzuur bevatten in concentraties die tot vruchtbaarheidsproblemen kunnen leiden) 
    • of oogzalf 1%, 2-4 dd 1 cm zalfstreng aanbrengen op de binnenzijde van het onderste ooglid gedurende 14 dagen. 
      De oogzalf geeft wazig zicht; oogdruppels niet, maar die moeten wel vaker worden gedoseerd en geven vaak een geïrriteerd gevoel en een bittere smaak in de mond. Chlooramfenicol-oogzalf bevat geen boorzuur.
  • Contra-indicaties voor chlooramfenicol:
    • stoornissen in de hematopoëse 
    • familiaire voorgeschiedenis van geneesmiddelgeïnduceerde beenmergdepressie. 
  • Geef bij contra-indicaties voor chlooramfenicol fusidinezuurgel 1% als alternatief. 
  • Geef bij (huid)cellulitis orale antibiotica (zie NHG-Standaard Bacteriële huidinfecties). 
Details
Antibioticum bij hordeolum

Inleiding: theoretisch zou het nut van antibiotica bij een recent ontstaan hordeolum kunnen zijn: het voorkomen van uitbreiding of van recidieven of het bekorten van het ziektebeloop. In sommige leerboeken of overzichtsartikelen wordt het gebruik van lokale antibiotica bij een hordeolum benoemd zonder dat dit gebaseerd is op onderzoek. 4 19 6 Het Nederlands Oogheelkundig Gezelschap (NOG) heeft geen richtlijn over hordeolum. Op de site www.oogartsen.nl, die ondersteund wordt door het NOG, wordt chlooramfenicol geadviseerd om infectie van het oog te voorkomen. 20 Een Cochrane-review naar het effect van interventies bij een hordeolum internum vond geen onderzoek naar het effect van lokale antibiotica. 14

Conclusie

Het effect van antibiotica bij een recent ontstaan hordeolum is niet aangetoond.

Overwegingen

Aangezien uitbreiding van infectie en recidieven bij een hordeolum (zeer) zeldzaam zijn, is het NNT (number needed to treat) waarschijnlijk zeer hoog. Daarmee overstijgen de nadelen van antibiotica de voordelen. Het bekorten van het ziektebeloop door antibiotica is bij een klassiek beeld van een hordeolum waarbij een abcesje gevormd wordt onwaarschijnlijk, omdat het redelijk is om aan te nemen dat ook bij een hordeolum het proces van abcesvorming grotendeels onafhankelijk zal zijn van antibiotica. Ook een raadpleging onder huisartsen draagt de mening om geen antibiotica voor te schrijven. 5

Aanbeveling

Geef geen antibiotica bij een recent ontstaan hordeolum.

Controles

Naar Samenvatting ›

Controleer het effect van de chlooramfenicolbehandeling na 14 dagen indien geen verbetering optreedt. De maximale behandelduur is 14 dagen (zie Details). 

Details
Antibiotica bij een langer bestaand hordeolum

Als een hordeolum langer dan twee weken ontstoken blijft, komt de patiënt doorgaans terug op het spreekuur. Een vraag is dan of een antibioticum zinvol is bij een meer chronisch beloop. Onderzoek hiernaar is niet bekend. Overwogen kan worden dat een antibioticum kan helpen om een chronische ontsteking, waarbij er geen abces (meer) is, te bestrijden. Het achterliggende idee is dat lokale bacteriën een rol spelen in het onderhouden van de ontstekingsactiviteit. Voorwaarde is dan dat de concentratie van het antibioticum in het ontstekingsinfiltraat hoog genoeg kan worden. Op basis van consensus is besloten dat twee weken na het begin van de ontsteking een lokaal antibioticum een optie is als er geen genezingstendens is en het hordeolum veel klachten geeft.

Keuze van het antibioticum

Onderzoek naar het effect van antibiotica bij deze indicatie is niet bekend. Chlooramfenicol heeft een breder spectrum dan fusidinezuur, maar fusidinezuur is werkzamer tegen S. aureus. Aangezien verondersteld wordt dat S. aureus vaak de verwekker is van een hordeolum (zie Etiologie Hordeolum), zou de voorkeur uitgaan naar fusidinezuur. Toch is er voor chlooramfenicol gekozen, omdat de onderbouwing over de stafylokok als verwekker erg zwak is, chlooramfenicol ook werkzaam is tegen stafylokokken en een keus voor chlooramfenicol overeenkomt met het advies van oogartsen op de door het NOG ondersteunde website www.oogartsen.nl. Hierdoor is het advies in de eerste en tweede lijn hetzelfde. Daarnaast komt de keus voor chlooramfenicol overeen met die bij een conjunctivitis uit de NHG-Standaard Rood oog en oogtrauma. Conform deze standaard worden zowel chlooramfenicolzalf als -druppels geadviseerd.

Consultatie en verwijzing

Naar Samenvatting ›

Verwijs naar een oogarts (zie Details): 

  • indien het oog niet te openen is en systemische verschijnselen optreden 
  • indien incisie nodig lijkt bij een groot hordeolum of heftig verlopende klachten, maar de huisarts zichzelf onvoldoende bekwaam acht. 
Details
Verwijzen bij een hordeolum

Bij een oog dat niet te openen is, is adequate diagnostiek niet mogelijk. In dit geval wordt verwijzing naar een oogarts geadviseerd als er systemische verschijnselen zijn. Bij een groter of heftiger verlopend hordeolum internum kan incisie en drainage nodig zijn. 5 3 Conjunctivale incisie van het abcesje kan zeer lastig of onmogelijk zijn door de forse zwelling. 6 Dan is verwijzing naar een oogarts geïndiceerd.

Richtlijnen beleid bij chalazion

Naar Samenvatting ›

Voorlichting

Naar Samenvatting ›
  • Geef uitleg over de aandoening en het doorgaans gunstige beloop. 
  • Vertel dat er een grote kans is dat het chalazion spontaan verdwijnt (zie Beloop chalazion). 
  • Adviseer een afwachtend beleid en leg zo nodig uit dat antibiotica geen plaats hebben bij de behandeling van een chalazion. 

Thuisarts

Naar Samenvatting ›

Verwijs naar de informatie over chalazion op Thuisarts.nl. De informatie op Thuisarts.nl is gebaseerd op deze NHG-Behandelrichtlijn. 

Niet-medicamenteuze adviezen

Naar Samenvatting ›
  • Onderzoek naar het effect van niet-medicamenteuze adviezen is niet gevonden (zie Details). 
  • Niet-medicamenteuze adviezen met een mogelijk gunstig effect bij chalazion: 
    • warme kompressen 
    • ooglidmassage (in verticale richting, met de bedoeling om de inhoud van het chalazion richting de ooglidrand te masseren) 
    • poetsen van de oogleden 
  • Adviseer bij een chalazion dat gepaard gaat met blefaritis ooglidhygiëne (2 × daags; bij ernstige blefaritis 4 × daags) (zie NHG-Standaard Rood oog en oogtrauma). 
  • Wanneer blefaritis wordt behandeld, kan een mogelijk volgend chalazion voorkomen worden. 
Details
Conservatieve maatregelen chalazion

De in onderzoek (zie Beloop chalazion) beschreven conservatieve maatregelen bij chalazia zijn warme kompressen en ooglidhygiëne. Deze adviezen komen overeen met de samenvatting van de adviezen in overzichtsartikelen over chalazia. 19 9 Onderzoek naar het effect van deze maatregelen bij chalazia is niet bekend. Het veronderstelde nut van deze maatregelen ligt in het bevorderen van ontlasting van een chalazion. 19 Omdat chalazia en blefaritis geassocieerd zijn (zie Etiologie Chalazion) voorkomt ooglidhygiëne bij blefaritis mogelijk ook chalazia.

Behandeling

Naar Samenvatting ›

Indicaties en contra-indicaties

Naar Samenvatting ›
  • Bespreek met de patiënt de mogelijkheid van een corticosteroïdinjectie of incisie met curettage (zie Details) indien het chalazion: 
    • niet binnen enkele maanden vanzelf verdwijnt 
    • mechanische klachten veroorzaakt 
    • cosmetische bezwaren geeft 
  • Beide methoden kan de huisarts zelf uitvoeren (zie Details) (zie bijlage Instructie corticosteroïdinjectie en incisie met curettage bij een chalazion). 
  • Pas beide methoden niet toe bij een ontstoken chalazion, maar wacht tot het chalazion rustig is. 
  • Antistolling is een contra-indicatie voor ingrepen aan het ooglid, omdat hemostase lastig kan zijn:
    • overweeg anticoagulantia voorafgaand aan de ingreep te staken.
    • de termijn van stoppen is afhankelijk van het gebruikte anticoagulantium.
  • Incisie met curettage heeft niet de voorkeur bij chalazia in de buurt van de traanbuis, omdat door verlittekening functionele beperkingen kunnen ontstaan; corticosteroïdinjectie is dan wel mogelijk. 
Details
Keuze chirurgie of corticosteroïdinjectie bij chalazion

Achtergrond

Bij behandeling van een langer bestaand chalazion worden zowel incisie met curettage (I&C) als intralesionale corticosteroïdinjecties (IS) geadviseerd.

Uitgangsvraag:

Welke methode heeft de voorkeur?

Cruciale uitkomstmaten:

  • het verdwijnen van een chalazion na de ingreep
  • bijwerkingen van de behandeling
  • complicaties van de behandeling

Resultaten

Een meta-analyse van gerandomiseerde onderzoeken, waarin het effect van beide methoden werd vergeleken, diende als uitgangspunt. 21 Met een aanvullend literatuuronderzoek werden geen andere gerandomiseerde onderzoeken gevonden die beide methoden vergeleken.

Beschrijving onderzoeken

De meta-analyse (acht gerandomiseerde onderzoeken; n = 552) vergeleek het succes van I&C met IS bij patiënten met een chalazion in de tweede lijn. De meta-analyse hanteert als definitie van succes de in de afzonderlijke onderzoeken gehanteerde maat voor succes: in vijf onderzoeken werd succes gedefinieerd als het volledig verdwijnen van de aandoening, terwijl in drie onderzoeken een reductie van 80 tot 95% van de zwelling of kleiner worden dan 1 mm werd aangehouden. In drie onderzoeken was een minimum bestaansduur van het chalazion vereist van twee weken tot twee maanden (n = 161), terwijl in twee onderzoeken patiënten pas werden geïncludeerd als conservatief beleid faalde (n = 124). De chalazia bestonden gemiddeld 17,9 weken (spreiding 3 tot 104) in de I&C-groep en 14,8 weken (spreiding 3 tot 52) in de IS-groep. De follow-up was bijna altijd twee weken, in één onderzoek drie weken.

Kwaliteit van bewijs

De methodologische kwaliteit van de meta-analyse is laag (3/11) volgens de AMSTAR-methode. Toch wordt de meta-analyse gebruikt, omdat het een completer beeld geeft dan de beschikbare afzonderlijke onderzoeken die onderling in resultaat verschillen en klein zijn.

Er wordt afgewaardeerd vanwege inconsistentie van de resultaten (heterogeniteit: I 2 = 80% bij de resultaten na een behandeling, deze wordt niet verklaard door de auteurs van de meta-analyse), vanwege onnauwkeurigheid (95%-BI voor het resultaat na een behandeling, 0,60 tot 1,00, is wijd en includeert de 1,0) en vanwege indirect bewijs (ruim de helft van de patiënten komt uit niet-westerse landen, alle onderzoeken zijn verricht in de tweede lijn en zij verschillen onderling in uitkomstmaten, bijvoorbeeld het volledig verdwijnen van de laesie of reductie van de grootte tussen de 80 tot 95%). De gemiddelde aanwezigheidsduur van de chalazia in de meta-analyse is 15 (IS-groep) tot 18 (I&C-groep) weken, maar de spreiding is groot (3 tot 52 weken bij injectie of 104 weken bij chirurgie). Een behandeling bij een relatief kort bestaand chalazion wordt misschien gunstig beïnvloed door het natuurlijk beloop, waarin ongeveer de helft spontaan binnen enkele maanden verdwijnt (zie Beloop hordeolum). Dat betekent dat het onduidelijk is of de onderzochte populatie overeenkomt met de populatie bij wie allereerst conservatief beleid wordt geadviseerd.

Effectiviteit

Het (nagenoeg) verdwijnen van een chalazion 2 tot 3 weken na 1 behandeling trad op bij 174/288 (60%) in de IS-groep en bij 206/264 (78%) in de I&C-groep (RR na 1 behandeling: 0,77; 95%-BI 0,60 tot 1,00).

Het (nagenoeg) verdwijnen van een chalazion na 1 of 2 behandelingen trad op bij 141/173 (82%) in de IS-groep (4 onderzoeken) en bij 149/162 (92%) in de I&C-groep (RR na 1 of 2 behandelingen: 0,89; 95%-BI 0,83 tot 0,96). Vier onderzoeken (n = niet gerapporteerd) beschreven resultaten na een follow-up van 1 maand of meer: terugkeer van chalazia (onduidelijk is of dit recidieven zijn of nieuwe chalazia) trad op bij I&C (0-16,7%) en bij IS (0 tot 27,3%).

Veiligheid

Als bijwerking is alleen over pijn gerapporteerd. Slechts 2 onderzoeken (n = 101 respectievelijk 30) beschreven de pijn tijdens de behandeling aan de hand van een Numerical Rating Scale (NRS, een tienpuntsschaal). De mediane NRS-score voor IS en I&C was in het grootste onderzoek respectievelijk 6 en 7 (p = 0,003) en voor het kleinste onderzoek respectievelijk 0 en 6 (p = 0,0001). Complicaties van behandeling zijn niet systematisch beschreven. De wel beschreven complicaties betroffen bij I&C palpebrale hematomen (n = 3), beschreven in 1 onderzoek (n = 30). Bij IS betroffen de beschreven complicaties kleine subcutane witte of gele deposities bij 10 patiënten (3,5%); bij 8 patiënten verdwenen de deposities spontaan (2 geen follow-up). Depigmentatie trad op bij 4,2% (n = 288). Hematomen op de injectieplaats zijn beschreven in een onderzoek bij 3 patiënten.

Aanvullende literatuur

Hoewel de literatuursearch naar een vergelijking van de effectiviteit van beide behandelingsmethoden geen aanvullingen op de beschreven meta-analyse opleverde, werd in diverse onderzoeken wel gerapporteerd over bijwerkingen.

Gerapporteerde zeldzame complicaties van I&C zijn verder: complicaties door een subperiostaal abces, 22 het optreden van een forse nabloeding tien dagen na de ingreep 23 en het ontstaan van een anterieure orbitale cyste. 24 Veronderstelde mogelijke late complicaties van I&C zijn littekenvorming, wat tot zichtbare asymmetrie kan leiden en (vooral in de buurt van de traanbuis) tot verlies van functionaliteit. 21 9

In twee onderzoeken is accidentele oogbolperforatie na IS beschreven. 25 26 Ook is vaatocclusie van oogvaten of ischemie in de voorste oogkamer beschreven na een depotinjectie met corticosteroïden, maar nooit wegens chalazia. 27 Op theoretische gronden is verondersteld dat na IS een verhoging van de oogboldruk kan ontstaan. 19

Conclusies

  • Het is zeer onduidelijk of eenmaal I&C effectiever is dan eenmaal IS bij een follow-upduur van twee weken.
  • Het is onduidelijk of een- of tweemaal I&C iets effectiever is dan een- of tweemaal IS.
  • Er zijn aanwijzingen dat chalazia na zowel I&C als IS kunnen recidiveren in 0 tot 20% van de ingrepen. Het precieze recidiefpercentage is onbekend.
  • Er zijn aanwijzingen dat patiënten meer pijn ervaren bij I&C dan na IS.
  • Ernstige bijwerkingen bestaan bij beide methoden en verschillen per methode, maar de frequentie lijkt bij beide zeer laag.

Van bewijs naar aanbeveling

De iets betere effectiviteit van I&C (na een tot twee ingrepen) betreft omgerekend een NNT van 7, maar is zo onzeker dat het onvoldoende reden is voor een duidelijke voorkeur. Andere factoren wegen daarom mee bij het besluit om voor een van beide methodes te kiezen.

Voordelen van IS zijn dat het minder pijn lijkt te geven, dat het korter duurt en dat er voor de ingreep minder instrumentarium en minder voorbereiding nodig zijn, zodat de huisarts de ingreep in hetzelfde consult kan verrichten. Daarnaast is er na de ingreep geen afdekkend oogverband nodig (patiënt kan direct autorijden en werken) en de genezing gaat sneller. De ingreep lijkt technisch makkelijker te verrichten en is minder traumatiserend, omdat het ooglid anatomisch intact blijft. Daarom zijn er minder traumatische complicaties te verwachten, zoals bloedingen en verlittekening.

Een nadeel van IS is depigmentatie. Dit komt relatief frequent (4%) voor, hoewel de transconjunctivale benadering dit mogelijk kan voorkomen (zie Indicaties en contra-indicaties).

Sommige auteurs geven aan dat voordelen van I&C zijn dat ook geïnfecteerde chalazia kunnen worden verwijderd en dat materiaal voor PA kan worden afgenomen. Dit laatste is van belang bij recidieven, of bij atypische chalazia. Deze behandelrichtlijn raadt opereren in geïnfecteerd gebied in de huisartsenpraktijk af en vindt incisie en curettage geen adequate manier om materiaal voor PA-onderzoek af te nemen, omdat de gehele wand van de zwelling onderzocht moet kunnen worden. Dat wordt beter gegarandeerd door excisie van de zwelling. Omdat excisie een moeilijker uit te voeren verrichting is, wordt geadviseerd daarvoor naar de oogarts te verwijzen. I&C wordt ook aanbevolen bij grotere chalazia. 28 29 27

Een nadeel van I&C is dat ontstolling een contra-indicatie kan zijn. Hemostase kan lastig zijn bij ingrepen aan het ooglid en een postoperatieve bloeding is een van de mogelijke complicaties bij chalazionchirurgie. 23 21 De kans daarop is groter bij een patiënt die wordt ontstold. Daarnaast is een relatieve contra-indicatie een chalazion nabij de traanbuis vanwege het risico van verlittekening die dan makkelijker functionele gevolgen heeft.

Aanbeveling

Bespreek, indien een chalazion niet vanzelf verdwijnt, de mogelijkheid van I&C of IS en de daaraan gekoppelde voor- en nadelen. I&C heeft op medische gronden de voorkeur bij grote chalazia.

Uitvoering corticosteroïdinjectie en incisie met curettage

Incisie met curettage

Bij incisie met curettage wordt het ooglid verdoofd door in de conjunctivaalzak twee druppels oxybuprocaïne oogdruppels 4 mg/ml te druppelen en daarna het gebied rondom het chalazion te verdoven door een subcutane injectie met 0,5 tot 1 ml lidocaïne 1% rondom het chalazion. Pas daarna wordt het ooglid omgeklapt met een chalazionklem, waarbij het chalazion in de klem wordt gefixeerd. Deze procedure wordt in handboeken 30 31 10 beschreven en door oogartsen (http://www.oogartsen.nl/oogartsen/oogleden/talgklierzwelling_chalazion/) en huisartsen gehanteerd.

Corticosteroïdinjectie

Er zijn twee manieren om corticosteroïden te injecteren: transdermaal of transconjunctivaal. Bij beide methoden worden oog en conjunctiva eerst verdoofd door in de conjunctivaalzak twee druppels oxybuprocaïne 4 mg/ml te druppelen. Bij een transdermale injectie wordt het ooglid niet omgeklapt en het chalazion aangeprikt door de huid heen. Bij de transconjunctivale injectie wordt eerst het ooglid omgeklapt (zonder chalazionklem), waarna het chalazion wordt aangeprikt door de conjunctiva heen. Deze transconjunctivale methode zonder chalazionklem wordt in vier van de acht onderzoeken in de meta-analyse van Aycinena (zie Indicaties en contra-indicaties) gehanteerd. 27 18 32 33 Watson en Goawalla beschrijven bij injectie in het bovenooglid een naaldrichting omhoog en haaks op de ooglidrand, met als reden om de kans op accidentele oogperforatie te voorkomen.

Accidentele oogbolperforatie bij injecties bij beide ingrepen

Accidentele oogbolperforatie is beschreven bij incisie met curettage na subcutane injectie met lidocaïne en bij corticosteroïdinjecties na transdermale injectie (zie Indicaties en contra-indicaties). 34 35 36 Het feit dat deze ernstige bijwerking bij beide soorten ingrepen alleen is beschreven na dermale benadering, roept de vraag op of conjunctivale benadering niet veiliger is. Dan zou bij incisie met curettage een alternatieve procedure worden beschreven waarbij de lidocaïne-injectie pas gegeven wordt nadat het ooglid met de chalazionklem is omgeklapt. Bij de corticosteroïdinjectie zou dan de transconjunctivale injectie de voorkeur hebben boven de transdermale injectie.

Theoretisch kan men overwegen dat het risico op accidentele oogbolperforatie kleiner is bij conjunctivale benadering, omdat de afstand tot de oogbol iets groter is dan bij dermale benadering (er zitten immers twee lagen tussen oogbol en naald) en omdat door de geprononceerde expositie van het chalazion (vooral als deze in een chalazionklem is gevat) de naaldrichting meer van de oogbol kan worden afgericht. Deze overwegingen worden in de literatuur niet teruggevonden.

Daarnaast is maar een klein aantal complicaties beschreven waarbij het onduidelijk is hoe vaak de dermale en hoe vaak de conjunctivale injectie wordt toegepast, zodat het feit dat deze ernstige complicatie alleen bij dermale benadering is beschreven niet hoeft te betekenen dat er tussen beide benaderingen een verschil in risico bestaat.

Conclusie

Het is onduidelijk of bij dermale injecties accidentele oogbolperforaties vaker voorkomen dan bij conjunctivale injecties. Om het risico van accidentele oogbolperforatie te verkleinen bevat de bijlage met instructies (over de corticosteroïdinjectie en incisie met curettage) expliciete aanwijzingen over de naaldrichting.

Keuze dermale of conjunctivale benadering bij injecties bij beide ingrepen

Overwegingen
  • oogartsen en huisartsen die vertrouwd zijn met beide ingrepen vinden het onwaarschijnlijk dat bij dermale benadering het risico op accidentele oogbolperforatie groter is dan bij conjunctivale benadering;
  • bij incisie met curettage zou bij de conjunctivale benadering de injectie met lidocaïne pas worden gegeven nadat de chalazionklem is aangebracht. Het aanbrengen van de klem geeft vaak last of pijn en dat wordt dan niet voorkomen. Daarnaast is er twijfel of de pijn van de klem tijdens de ingreep zelf wordt verdoofd als lidocaïne pas wordt geïnjecteerd nadat het chalazion al in de klem zit en of er makkelijk rondom het chalazion kan worden bewogen met de naald. Pijn (ofwel bij aanbrengen van de klem ofwel door het niet kunnen verdoven van het weefsel tussen de bekken van de klem of rondom het chalazion in de klem) maakt de ingreep lastig, zodat de conjunctivale injectie niet geadviseerd wordt bij incisie met curettage;
  • bij een corticosteroïdinjectie heeft de transconjunctivale injectie mogelijk als voordeel dat het risico op depigmentatie en het ontstaan van witte of gele deposities in de ooglidhuid kleiner is dan bij de transdermale injectie. 8 21 Vooral bij patiënten met een donkere huid is dit relevant;
  • bij een corticosteroïdinjectie kan een belemmering bij een transconjunctivale injectie zijn dat het ooglid niet goed omklapbaar blijkt. Dan kan de patiënt kiezen voor een transdermale corticosteroïdinjectie of, indien het risico op depigmentatie zwaar weegt, voor het aanbrengen van een chalazionklem om een transconjunctivale injectie mogelijk te maken. Overweeg bij het aanbrengen van een chalazionklem naast de oxybuprocaïne oogdruppels extra verdoving te geven door een subcutane lidocaïne-injectie voordat het ooglid met chalazion in de klem wordt gevat en omgeklapt. Dat betekent wel dat de huisarts twee injecties moet geven met een dubbel risico op accidentele oogbolperforatie. Bespreek het risico op depigmentatie, het extra comfort van meer verdoving en het extra risico vooraf met de patiënt.
Aanbeveling
  • geef bij incisie met curettage een subcutane injectie met lidocaïne;
  • geef een corticosteroïdinjectie transconjunctivaal of transdermaal. Bespreek met de patiënt de voor- en nadelen. Mogelijk voordeel van de transconjunctivale corticosteroïdinjectie is een kleiner risico op depigmentatie en witte of gele deposities van de ooglidhuid. Mogelijk voordeel van de transdermale corticosteroïdinjectie is dat de huisarts het ooglid niet om hoeft te klappen;
  • indien bij corticosteroïdinjectie bij keuze voor een transconjunctivale injectie het ooglid niet goed omklapbaar blijkt: bespreek, indien het voorkomen van het risico op depigmentatie belangrijk is, de mogelijkheid van fixeren van het chalazion in de chalazionklem (met eventueel extra verdoving door een subcutane lidocaïne-injectie en gepaard aan deze tweede injectie een hoger risico op accidentele oogbolperforatie). Geef als alternatief een transdermale injectie.
Keuze en hoeveelheid corticosteroïd

In de meta-analyse van Aycinena (zie ook Indicaties en contra-indicaties) werd in de acht verschillende onderzoeken alleen triamcinolonacetonide gebruikt. 21 De concentratie van de gebruikte triamcinolonacetonideoplossing varieerde tussen de 5 en 40 mg/ml. Het geïnjecteerde volume varieerde tussen de 0,02 en 0,2 ml en de geïnjecteerde hoeveelheid tussen de 0,2 en 5 mg. In geen enkel onderzoek werd de hoeveelheid geïnjecteerde triamcinolonacetonide gerelateerd aan de grootte van het chalazion. Een chalazion is meestal niet groter dan 5 mm in doorsnee. De inhoud van een bol (¾ x π x r3 ) met doorsnee 0,5 cm is ongeveer 0,5 ml. Gezien deze inhoud lijkt injectie van 0,1 tot 0,2 ml een maximale hoeveelheid. In de praktijk zal een deel daarvan door de insteekopening weer naar buiten vloeien en dan tot bijwerkingen, zoals depigmentatie, kunnen leiden. In Nederland is triamcinolonacetonide als 10 en 40 mg/ml beschikbaar. Bij het injecteren van 0,1 tot 0,2 ml zou bij een sterkte van 10 mg/ml 1 tot 2 mg worden toegediend; bij een sterkte van 40 mg/ml 4 tot 8 mg. Hoewel een onderbouwde keuze tussen deze beide sterktes niet goed mogelijk is op basis van de onderzoeken, ligt de range van 4 tot 8 mg boven de range van de meta-analyse van Aycinena (0,2 tot 5); bij een sterkte van 10 mg/ml valt de range (1 tot 2 mg) binnen de range van deze meta-analyse en lijkt de kans op bijwerkingen kleiner.

Aanbeveling 

Kies bij het injecteren van een chalazion voor een sterkte van 10 mg/ml en injecteer 0,1 tot 0,2 ml.

Voor- en nadelen van corticosteroïdinjectie versus incisie met curettage

Naar Samenvatting ›
  • Bespreek, als er geen voorkeur is voor een van beide methoden, de voor- en nadelen en de bijwerkingen van elk van beide met de patiënt. 
  • Bij beide methoden is soms een tweede ingreep nodig. 

Corticosteroïdinjectie

Naar Samenvatting ›
  • Succespercentage na een 1e ingreep 60%, na een 2e ingreep 82% 
  • Kan tijdens een consult plaatsvinden, geeft minder pijn en duurt korter dan incisie met curettage. 
  • Een afdekkend oogverband na de ingreep is niet nodig; de patiënt kan direct autorijden en werken. 
  • Omdat het ooglid anatomisch intact blijft, zijn er minder traumatische complicaties te verwachten dan bij incisie met curettage 
  • Mogelijke bijwerkingen op de injectieplaats: 
    • depigmentatie (< 4%, minder bij de conjunctivale benadering) 
    • gele of witte deposities op de injectieplaats (3,5%, bijna altijd tijdelijk) 

Incisie met curettage

Naar Samenvatting ›
  • Succespercentage na een 1e ingreep 78%, na een 2e ingreep 92% 
  • Is daarmee mogelijk iets effectiever dan corticosteroïdinjectie, vooral bij grotere chalazia. 
  • Mogelijke bijwerkingen 
    • bloedingen (vooral palpebrale hematomen) 
    • verlittekening 

Controles

Naar Samenvatting ›
  • Een chalazion verdwijnt meestal binnen 2 weken na een corticosteroïdinjectie. 
  • Ook na incisie en curettage zal binnen 2 weken duidelijk zijn of het chalazion verdwenen is. 
  • Overweeg, als het chalazion 4 weken na een 1e corticosteroïdinjectie niet verdwenen is: 
  • een 2e corticosteroïdinjectie 
  • of incisie met curettage (zie Details) 
  • Bij recidieven of atypische chalazia schiet incisie met curettage tekort voor PA-onderzoek; excisie van de tumor is nodig om de wand ervan te kunnen onderzoeken; deze ingreep wordt afgeraden in de 1e lijn. 
Details
Termijn tweede ingreep

De meta-analyse van Aycinena beschrijft dat de tijd tot het verdwijnen van het chalazion na een corticosteroïdinjectie in alle onderzoeken varieerde tussen vijf dagen en vier weken. Slechts twee onderzoeken rapporteerden over de tijd tot het verdwijnen van het chalazion na incisie en curettage, die varieerde tussen vier dagen 27 en vier weken. 29 De vier onderzoeken in de meta-analyse van Aycinena die een tweede ingreep verrichtten deden dat na twee weken 37 29 33 en na zes weken. 18 Op basis van consensus wordt een termijn van vier weken geadviseerd voordat een eventuele tweede ingreep wordt uitgevoerd.

Consultatie en verwijzing

Naar Samenvatting ›
  • Verwijs naar een oogarts of naar een collega-huisarts met meer ervaring of deskundigheid wanneer bij aanhoudende, hinderlijke klachten een ingreep geïndiceerd is waartoe de huisarts zichzelf onvoldoende bekwaam acht. 
  • Verwijs naar een oogarts: 
    • bij een atypisch of recidiverend chalazion 
    • bij vermoeden van tumoren van de huid en adnexa van het ooglid, zoals naevus, basaalcelcarcinoom, hyperkeratose, meibomcarcinoom en talgklieradenoom 

Referenties

  1. Van Everdingen JJE, Van den Eerenbeemt AMM. Pinkhof geneeskundig woordenboek. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2012.
  2. NIVEL. Incidentie- en prevalentiecijfers van gezondheidsproblemen in de nederlandse huisartsenpraktijk in 2015 (2016). Ga naar bron: NIVEL. Incidentie- en prevalentiecijfers van gezondheidsproblemen in de nederlandse huisartsenpraktijk in 2015 (2016).
  3. Frith P. The eye in clinical practice. Wiley-Blackwell, 2008.
  4. Tan H, Van der Pol BAE, Stilma JS. Leerboek oogheelkunde. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2013.
  5. Giesen PHJ, Van de Lisdonk EH. Diagnostiek en behandeling van het hordeolum in de huisartsenpraktijk. Verslag van een huisartsgeneeskundige conferentie. Huisarts Wet 1995;38:348-50.
  6. Gill K. Kleine kwalen in de huisartsgeneeskunde: het hordeolum. Ned Tijdschr Geneeskd 1987;131:1472-3.
  7. Stilma JS, Voorn ThB. Oogheelkunde. Praktische huisartsgeneeskunde. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum, 2002.
  8. Baijens ATJM, Giesen PHJ. Het chalazion: de plaats van corticosteroïdinjecties. Huisarts Wet 1997;40:644-8
  9. Bergink GJ, Gill K. Kleine kwalen in de huisartsgeneeskunde: het chalazion. Ned Tijdschr Geneeskd 1989;133:2024-5.
  10. Browling B. Kanski’s Clinical Ophthalmology, a systematic approach. Sydney: Elsevier, 2016.
  11. Nemet AY, Vinker S, Kaiserman I. Associated morbidity of chalazia. Cornea 2011;30:1376-81.
  12. Ballen PH. Chalazion. In: Hughes WL (ed). Ophtalmic plastic surgery. Rochester: American Academy of Ophtalmology and Otolaryngeology, 1964: 32-4.
  13. Carlisle RT, Digiovanni J. Differential diagnosis of the swollen red eyelid. Am Fam Physician 2015;92:106-12
  14. Lindsley K, Nichols JJ, Dickersin K. Interventions for acute internal hordeolum. Cochrane Database Syst Rev 2013:Cd007742.
  15. Cottrell DG, Bosanquet RC, Fawcett IM. Chalazions: the frequency of spontaneous resolution. Br Med J (Clin Res Ed) 1983;287:1595.
  16. Garrett GW, Gillespie ME, Mannix BC. Adrenocorticosteroid injection vs. conservative therapy in the treatment of chalazia. Ann Ophthalmol 1988;20:196-8.
  17. Perry HD, Serniuk RA. Conservative treatment of chalazia. Ophthalmology 1980;87:218-21.
  18. Goawalla A, Lee V. A prospective randomized treatment study comparing three treatment options for chalazia: triamcinolone acetonide injections, incision and curettage and treatment with hot compresses. Clin Experiment Ophthalmol 2007;35:706-12.
  19. Gilchrist H, Lee G. Management of chalazia in general practice. Aust Fam Physician 2009;38:311-4.
  20. Oogartsen.nl. Hordeolum (stiegje, strontje) (2016). Ga naar bron: Oogartsen.nl. Hordeolum (stiegje, strontje) (2016).
  21. Aycinena AR, Achiron A, Paul M, Burgansky-Eliash Z. Incision and curettage versus steroid injection for the treatment of chalazia: a meta-analysis. Ophthal Plast Reconstr Surg 2016;32:220-4.
  22. Milia M, Lefatzis N, Papakosta V, Theodossiadis P, Papathanassiou M. Unusual case of orbital apex syndrome after chalazion excision. Clin Exp Optom 2013;96:346-8.
  23. Procope JA, Kidwell ED, Jr. Delayed postoperative hemorrhage complicating chalazion surgery. J Natl Med Assoc 1994;86:865-6.
  24. Alsuhaibani AH, Al-Faky YH. Large anterior orbital cyst as a late complication of chalazion surgical drainage. Eye (Lond) 2015;29:585-7.
  25. Nawrocki J, Swietliczko I, Nawrocka Z. Pars plana-vitrektomie nach akzidenteller injektion von depot-steroiden in den glaskorperraum. Klin Monbl Augenheilkd 1990;197:519-21.
  26. Hosal BM, Zilelioglu G. Ocular complication of intralesional corticosteroid injection of a chalazion. Eur J Ophthalmol 2003;13:798-9.
  27. Ben Simon GJ, Rosen N, Rosner M, Spierer A. Intralesional triamcinolone acetonide injection versus incision and curettage for primary chalazia: a prospective, randomized study. Am J Ophthalmol 2011;151:714-8.e1.
  28. Khurana AK, Ahluwalia BK, Rajan C. Chalazion therapy. Intralesional steroids versus incision and curettage.Acta Ophthalmol (Copenh) 1988;66:352-4.
  29. Mustafa TA, Oriafage IH. Three methods of treatment of chalazia in children. Saudi Med J 2001;22:968-72.
  30. Brown JS. Minor surgery: a text and atlas. New York: Oxford University Press Inc, 2000.
  31. Pfenninger JL, Fowler GC. Pfenninger and Fowler's procedures for primary care. Elsevier, 2003.
  32. Jacobs PM, Thaller VT, Wong D. Intralesional corticosteroid therapy of chalazia: a comparison with incision and curettage. Br J Ophthalmol 1984;68:836-7.
  33. Watson AP, Austin DJ. Treatment of chalazions with injection of a steroid suspension. Br J Ophthalmol 1984;68:833-5.
  34. Kim JH, Yang SM, Kim HM, Oh J. Inadvertent ocular perforation during lid anesthesia for hordeolum removal. Korean J Ophthalmol 2006;20:199-200.
  35. Shiramizu KM, Kreiger AE, McCannel CA. Severe visual loss caused by ocular perforation during chalazion removal. Am J Ophthalmol 2004;137:204-5.
  36. Doat M, Pierre-Kahn V, Bejjani RA, Bourges JL, Renard G, Chauvaud D. Injection intravitreenne accidentelle de lidocaine au cours d'une anesthesie palpebrale: toxicite retinienne de la lidocaine? J Fr Ophtalmol 2006;29:176-80.
  37. Ahmad S, Baig MA, Khan MA, Khan IU, Janjua TA. Intralesional corticosteroid injection vs surgical treatment of chalazia in pigmented patients. J Coll Physicians Surg Pak 2006;16:42-4.