NHG-Standaard

Hoofdtrauma

NHG-werkgroep
Bakker-Mutsaerts MAQ, Gerritsen H, Hansma A, Greving JP, Van de Laar FA, Plet-Gunkel J, Schep-Akkerman AE, Verburg-Oorthuizen AFE, Wieldraaijer T.

Richtlijnen Spoed

Naar Volledige tekst ›

Eerste contact

Naar Volledige tekst ›

Maak (telefonisch of bij het eerste fysieke contact) een klinische inschatting op basis van de ABCDE-systematiek en vraag naar de aanwezigheid van spoedeisende symptomen/kenmerken. 

  • Bel direct een ambulance via de meldkamer Ambulancezorg (MKA) en verwijs met spoed naar de (kinder)neuroloog, kinderarts of SEH-arts:
  • Beoordeel direct bij (zie Richtlijnen Diagnostiek):
    • vermoeden van focale neurologische uitval
    • vermoeden van schedel(basis)fractuur
    • vermoeden HET ≥ 2 uur na het trauma (en geen andere spoedeisende symptomen)

Verwijs direct naar (kinder)neuroloog, (kinder)arts of SEH-arts als het vermoeden van een schedel(basis)fractuur en/of focale neurologische uitval na lichamelijk onderzoek blijft bestaan.

Richtlijnen Diagnostiek

Naar Volledige tekst ›

(Hetero)anamnese

Naar Volledige tekst ›

Vraag naar:

  • aard, tijdstip en toedracht van het trauma
  • duur (voorbijgaand) bewustzijnsverlies, retro- en/of anterograde amnesie (betrouwbaar te beoordelen bij kinderen ≥ 6 jaar) of veranderd gedrag
  • hoofdpijn (duur, herkenbaarheid, ernst)
  • braken (tijdstip, frequentie)
  • gebruik anticoagulantia en/of trombocytenaggregratieremmers 
  • gebruik anti-epileptica, sedativa, bloedglucoseverlagende middelen
  • stollingsafwijkingen in de voorgeschiedenis
  • (vermoeden van) alcohol- en/of drugsintoxicatie (zie ook NHG Standaard Problematisch alcoholgebruik)

Lichamelijk onderzoek

Naar Volledige tekst ›
  • Wees bedacht op de aanwezigheid van (cervicaal) wervelletsel.
  • Verricht neurologisch onderzoek. 
  • Onderzoek de schedel op aanwijzingen voor een schedel(basis)fractuur (bijvoorbeeld palpabele fractuur, retro-auriculair of orbitahematoom, hemotympanum, otorroe of rinorroe, gespannen of volle fontanel (bij kinderen)).
  • Onderzoek het gehele lichaam bij vermoeden van huiselijk geweld, (kinder)mishandeling of onduidelijke toedracht van het hoofdtrauma.

Evaluatie

Naar Volledige tekst ›

Bepaal of er sprake is van een verhoogd risico op intracraniële complicaties en classificeer de patiënt in 1 van de volgende categorieën (zie de stroomschema’s):

  • hoofdtrauma met een sterk verhoogd risico op intracraniële complicaties 
    (zie Richtlijnen Spoed)
  • hoofdtrauma met een verhoogd risico op intracraniële complicaties
  • hoofdtrauma met een laag risico op intracraniële complicaties
  • hoofdtrauma bij een patiënt met behandelbeperking en/of wens om thuis te blijven

Houd rekening met het klinisch beeld en overige factoren, zoals twijfel of een niet-pluis gevoel, onbetrouwbare anamnese, onduidelijke toedracht van het ongeval.

Richtlijnen Beleid acute fase

Naar Volledige tekst ›

Verwijs patiënten met een (sterk) verhoogd risico op intracraniële complicaties (zie de stroomschema’s), tenzij er sprake is van een behandelbeperking of wens om thuis te blijven.

Geef voorlichting en advies aan:

  • patiënten met een laag risico op intracraniële complicaties
  • patiënten met een behandelbeperking en/of wens thuis te blijven

Voorlichting en advies

Naar Volledige tekst ›

Algemeen

Naar Volledige tekst ›
  • Adviseer om de patiënt bij voorkeur de eerste 24 uur niet alleen te laten. Bij kinderen treedt eventuele verslechtering meestal op < 2 uur na het hoofdtrauma.  
  • Adviseer alert te zijn op verandering in bewustzijn of gedrag, een forse toename van onbekende hoofdpijn, herhaaldelijk braken en/of verwardheid. 
  • Leg uit dat in de eerste dagen tot weken klachten kunnen optreden, zoals hoofdpijn, misselijkheid, duizeligheid, wazig zien, geheugen- en concentratieproblemen, slaapproblemen, prikkelbaarheid en overgevoeligheid voor licht en geluid. Deze klachten verdwijnen meestal zonder restverschijnselen.
  • Wees terughoudend met het geven van een wekadvies.

Eerste dagen na het trauma

Naar Volledige tekst ›

Geef de volgende adviezen:

  • Verhoog de eerste dagen de lichamelijke activiteiten op basis van de klachten. Zorg voor voldoende rustmomenten, maar ontraad volledige bedrust.
  • Ontraad gebruik van alcohol en drugs.
  • Overweeg beperking van schermtijd. 
  • Pak na maximaal 2-3 dagen de dagelijkse bezigheden geleidelijk weer op, ook als er klachten zijn.

Controles

Naar Volledige tekst ›

Instrueer patiënt of ouders/verzorgers contact op te nemen:

  • bij verandering van bewustzijn of gedrag, neurologische uitval, een forse toename van onbekende hoofdpijn, herhaaldelijk braken en/of verwardheid;
  • bij bewegingsangst in de eerste weken na het hoofdtrauma;
  • aanhoudende en stagnerende lichamelijke, psychische en/of cognitieve klachten > 6 weken na het hoofdtrauma.

Richtlijnen Beleid aanhoudende klachten

Naar Volledige tekst ›

Algemene aanpak

Naar Volledige tekst ›
  • Blijf alert op aanwijzingen voor intracraniële complicaties, met name bij gebruik van anticoagulantia.
  • Maak onderscheid in lichamelijke, psychische en cognitieve klachten. Wees bij kinderen alert op gedragsproblemen.
  • Ga na of er sprake is van herstelbelemmerende factoren (stemmingsstoornissen, gedragsproblemen, inadequate copingstijl). 
  • Leg uit dat bijna alle patiënten zonder restverschijnselen genezen en dat de oorzaak van aanhoudende klachten waarschijnlijk multifactorieel is.

Voorlichting en advies

Naar Volledige tekst ›
  • Adviseer regelmaat en dagelijkse structuur. Benadruk het belang van normaal functioneren op school, werk, het huishouden, sporten en andere bezigheden. 
  • Bespreek dat langdurig gebruik van pijnmedicatie hoofdpijn in stand kan houden (zie NHG-Standaard Hoofdpijn). Adviseer de pijnmedicatie direct volledig te staken. 
  • Adviseer zo nodig contact op te nemen met de school- of bedrijfsarts.

Niet-medicamenteuze behandeling

Naar Volledige tekst ›

Oefentherapie

Naar Volledige tekst ›

Overweeg verwijzing bij > 6 weken lichamelijke of cognitieve klachten of problemen bij het uitoefenen van sport; verwijs eventueel eerder bij bewegingsangst of -armoede.

Ergotherapie

Naar Volledige tekst ›

Overweeg verwijzing bij volwassenen met > 6 weken beperkingen in de uitvoer van dagelijkse activiteiten en/of werkhervatting door vermoeidheid en/of overprikkelingsverschijnselen óf bij andere cognitieve klachten.

Consultatie en verwijzing

Naar Volledige tekst ›

Verwijs direct naar de (kinder)neuroloog bij aanwijzingen voor intracraniële complicaties.

Overweeg verwijzing naar:

  • kinderarts/-neuroloog: bij aanhoudende beperkingen op lichamelijk, psychisch en/of cognitief vlak (waaronder gedragsproblematiek). 
  • revalidatiearts: bij aanhoudende klachten met een aanzienlijke invloed op het dagelijks functioneren, onvoldoende effect van oefen- en/of ergotherapie gedurende > 3 maanden, en voldoende motivatie voor een intensief revalidatietraject. 

Belangrijkste wijzigingen

Naar Samenvatting ›
  • De risicofactoren voor intracraniële complicaties na een hoofdtrauma zijn herzien. De belangrijkste wijzigingen zijn:
    • Het gebruik van trombocytenaggregratieremmers (exclusief acetylsalicylzuur en carbasalaatcalcium) is toegevoegd als kenmerk met een licht verhoogd risico op intracraniële complicaties. 
    • De leeftijdsgrens voor een licht verhoogd risico op intracraniële complicaties is verhoogd van 60 naar 65 jaar. 
  • De aanbeveling ten aanzien van het wekadvies is aangepast: eerder werd een wekadvies aanbevolen, nu wordt terughoudendheid geadviseerd.
  • Aanbevelingen over het beleid bij aanhoudende klachten na een licht hoofdtrauma zijn toegevoegd.

Kernboodschappen

Naar Samenvatting ›
  • Inventariseer bij elk hoofdtrauma de risicofactoren voor intracraniële complicaties; deze zijn voor volwassenen (≥ 16 jaar) deels anders dan voor kinderen (< 16 jaar).
  • Beoordeel het risico op intracraniële complicaties op basis van aanwezige symptomen en kenmerken: deze kunnen sterk, matig of licht verhoogd zijn. Bepaal op basis hiervan of er sprake is van een sterk verhoogd risico (spoed), verhoogd risico of laag risico.
    • Sterk verhoogd risico (spoed): verwijs direct naar een (kinder)neuroloog, (kinder)arts of SEH-arts (verlaagd bewustzijn, posttraumatisch insult, een recent (< 2 uur) hoogenergetisch trauma, vermoeden van focale neurologische uitval en/of schedel(basis)fractuur).
    • Verhoogd risico: verwijs naar of consulteer de (kinder)neuroloog.
    • Laag risico: geef voorlichting en advies.
  • Het beloop na een hoofdtrauma is vaak gunstig. De meeste patiënten herstellen binnen enkele weken. In sommige gevallen houden klachten echter langer aan op lichamelijk, psychisch en/of cognitief vlak.
  • De behandeling van aanhoudende klachten bestaat uit voorlichting en adviezen die gericht zijn op zo normaal mogelijk functioneren. Verwijs bij aanhoudende klachten op indicatie naar een fysio-/ oefentherapeut of ergotherapeut.

Inleiding

Naar Samenvatting ›

Scope

Naar Samenvatting ›
  • Diagnostiek en beleid na een hoofdtrauma in het acute stadium.
  • Beleid bij aanhoudende klachten na een licht hoofdtrauma.

Buiten de scope

Naar Samenvatting ›
  • Diagnostiek en beleid bij vermoeden van letsel van de cervicale wervelkolom.  
  • Behandeling van bijkomende verwondingen van een hoofdtrauma, zoals snijwonden en aangezichtsfracturen.
  • Diagnostiek en beleid bij aanhoudende klachten na klinisch relevante intracraniële complicaties waarvoor follow-up in de tweede lijn noodzakelijk is.

Samenwerking

Naar Samenvatting ›

Deze standaard sluit zoveel mogelijk aan bij de richtlijnen van de:

Details
Samenwerking

Deze NHG-Standaard en de richtlijn ‘Licht traumatisch hoofdhersenletsel in de acute fase’ van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie (NVN) zijn in een parallel traject herzien (NVN-richtlijn 202559 ). Hierbij hebben de NVN en NHG samengewerkt om de richtlijnen zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen. Er zijn echter wel verschillen tussen de verwijscriteria in de NHG-Standaard en de scancriteria in de NVN-richtlijn. Dit is te verklaren door de volgende factoren:

  • De NHG-Standaad kent minder gewicht toe aan verschillende risicofactoren voor intracraniële complicaties, omdat de incidentie van deze complicaties in de eerstelijnspopulatie lager is dan in de tweedelijnspopulatie.  
  • De scope van de NHG-Standaard wijkt af van de scope van de NVN-richtlijn: de standaard richt zich op alle vormen van hoofdtrauma (exclusief het aangezicht). De NVN-richtlijn is daarentegen van toepassing op een kleinere patiëntenpopulatie, namelijk op patiënten met een ‘Licht Traumatisch Hoofd/hersenletsel’ (licht THL). Hierin wordt de volgende definitie toegepast: ‘Letsel aan het hoofd als gevolg van een traumamechanisme met direct contact en een acceleratie/deceleratie van het hoofd. Het hoofd betreft de schedel, inclusief het voorhoofd tot de wenkbrauwen, en niet het aangezicht. Er is een EMV-score van 13-15 bij het eerste onderzoek en sprake van minimaal 1 van de volgende diagnostische kenmerken:
    • posttraumatische anterograde amnesie: maximaal 24 uur
    • posttraumatisch bewustzijnsverlies: maximaal 30 min
    • verandering in mentale toestand direct na het ongeval (agitatie, traagheid, verwardheid)
    • neurologische verschijnselen (in balans/coördinatie, oogmotoriek, strekkrampen)
    • afwijkingen op CT-scan hersenen of MRI-scan hersenen’.

Achtergronden

Naar Samenvatting ›

Hoofdtrauma

Naar Samenvatting ›

Elke vorm van trauma of letsel van het hoofd, zowel direct als indirect. Voorbeelden zijn het met grote kracht stoten van het hoofd, een val op het hoofd, een acceleratie-deceleratietrauma of een hard voorwerp (met grote kracht) tegen het hoofd krijgen. Oppervlakkig letsel van het aangezicht (het gebied tussen kaaklijn en wenkbrauwgrens) beschouwen we niet als een hoofdtrauma.

Licht hoofdtrauma

Naar Samenvatting ›

Hoofdtrauma zonder klinisch relevante intracraniële complicaties waarvoor follow-up in de tweede lijn noodzakelijk was. (Deze definitie is van toepassing op de patiëntengroep in het onderdeel Richtlijnen beleid bij aanhoudende klachten.)

Intracraniële complicatie

Naar Samenvatting ›

Elk traumatisch letsel binnen de schedel, zoals vasculaire beschadiging (epi- of subduraal, traumatisch subarachnoïdale bloeding) en/of contusie van hersenweefsel.

Retrograde amnesie

Naar Samenvatting ›

Geheugenverlies voor gebeurtenissen voorafgaand aan een hoofdtrauma.

Anterograde amnesie (posttraumatische amnesie)

Naar Samenvatting ›

Geheugenverlies voor gebeurtenissen volgend op een hoofdtrauma.

Hoogenergetisch trauma (HET)

Naar Samenvatting ›

Trauma met een hoge energieoverdracht waardoor er risico is op intracraniële complicaties, letsel van de (cervicale) wervelkolom en andere (inwendige) letsels. Een strikte definitie is niet te geven, maar enkele voorbeelden zijn:

  • val van grote hoogte (2-3 maal lichaamslengte)
  • ongeval met snelheid > 45 km/uur (met autogordel om)
  • auto contra fietser/voetganger > 10 km/uur
  • aanrijden van een (brom/snor)fietser of motorrijder door een ander voertuig bij een snelheidsverschil > 35 km/uur

Een val van een commode, iets wat veelvuldig voorkomt in de eerste lijn, wordt doorgaans niet als een HET beschouwd. 

Anticoagulantia

Naar Samenvatting ›

Medicijnen die het stollingsproces remmen door onderdrukking van de onderlinge activering dan wel de vorming van stollingsfactoren. Er wordt onderscheid gemaakt in directe orale anticoagulantia (DOAC´s), laagmoleculairgewicht heparinen (LMWH’s) en vitamine K-antagonisten (VKA´s).

Trombocytenaggregratieremmers

Naar Samenvatting ›

Medicijnen die de stolling remmen door trombusvorming tegen te gaan. De groep omvat dipyridamol, salicylaten (acetylsalicylzuur, carbasalaatcalcium) en P2Y12-remmers (clopidogrel, prasugrel, ticagrelor).

Epidemiologie

Naar Samenvatting ›
  • De incidentie van hoofdtrauma dat onder de ICPC-codes ‘Ander letsel hoofd’ (ICPC N80) en 'Hersenschudding/hoofdtrauma’ (ICPC N79) wordt geregistreerd in de huisartsenpraktijk, bedraagt 5,5 per 1000 patiënten per jaar.  
  • De werkelijke incidentie ligt vermoedelijk hoger, naar schatting 22 per 1000 patiënten per jaar, omdat een hoofdtrauma ook onder andere ICPC-codes wordt geregistreerd (bijvoorbeeld snijwond of ongeval/letsel).
  • De incidentie is het hoogst bij jonge kinderen (< 4 jaar) en ouderen (≥ 85 jaar).
  • Ongeveer 10% van de patiënten met een hoofdtrauma wordt naar de tweede lijn verwezen voor nadere diagnostiek en behandeling.
  • Het grootste deel van de patiënten met intracraniële complicaties door een hoofdtrauma bezoekt de spoedeisende hulp (SEH) zonder tussenkomst van de huisarts.
Details
Epidemiologie

Incidentie hoofdtrauma

De incidentie van hoofdtrauma is niet precies bekend. Waarschijnlijk komt hoofdtrauma in de algemene bevolking vaak voor: slechts een deel van de patiënten meldt zich bij de huisarts of de spoedeisende hulp (SEH). Jaarlijks worden er 30.000 patiënten na een hoofdtrauma op de SEH gezien, van wie ongeveer 14.000 kinderen.1

Nivel-zorgregistratie

Nivel-zorgregistratie registreert en analyseert de gegevens van eerstelijnszorgverleners. Deze zijn berekend uit de gegevens van 430 huisartsenpraktijken met ruim 1,9 miljoen ingeschreven patiënten. De selectie van huisartsenpraktijken is gebaseerd op de kwaliteit van hun registratie van ICPC-codes, en wordt representatief geacht voor de Nederlandse bevolking. De gemiddelde incidentie van de ICPC-code ‘Ander letsel hoofd’ (ICPC N80) bedroeg in 2022 4,9 per 1000 personen (5,1 bij mannen en 4,6 bij vrouwen per 1000 personen), met een piek in de leeftijdscategorie 0 tot 4 jaar (26 per 1000 personen). Bij mannen en vrouwen > 85 jaar was de incidentie ook hoger dan gemiddeld (17,4 respectievelijk 18,2 per 1000 personen). De gemiddelde incidentie van de ICPC-code 'Hersenschudding/hoofdtrauma’ (ICPC N79) bedroeg 6,1 per 1000 personen (5,6 per 1000 mannen en 6,6 per 1000 vrouwen), ook hier was er een piek in de leeftijd 0 tot 4 jaar (20,7 per 1000 kinderen). In de hoogste leeftijdscategorie (> 85 jaar) was de incidentie ook hoger dan gemiddeld: 12,6 per 1000 mannen en 15,3 per 1000 vrouwen.2  Op basis van ervaring en op het hieronder besproken cohortonderzoek van Gerritsen et al. (2018) vermoedt de werkgroep dat de incidentie in de huisartsenpraktijk en op de huisartsenpost in werkelijkheid hoger is dan 5,5 per 1000 per jaar.3  Zo worden niet alle hoofdtrauma’s gecodeerd onder de ICPC-codes ‘Hersenschudding/hoofdtrauma’ of ‘Ander letsel hoofd’, maar ook onder andere codes zoals ‘Schaafwond’, ‘Scheurwond’, ‘Ongeval/letsel’ of ‘Hoofdpijn’.

Nederlands cohortonderzoek

In een Nederlands onderzoek van Gerritsen et al. (2018) werd in een huisartsencohort van > 30.000 patiënten de incidentie en het beloop na een hoofdtrauma onderzocht: de incidentie was 22,1 per 1000 persoonsjaren. Van de in totaal 694 geïncludeerde patiënten bezochten 604 (87%) de huisarts. Tien procent werd verwezen naar de tweede lijn vanwege een verhoogd risico op intracraniële complicaties. Oorzaken van alle hoofdtrauma’s waren onder andere een val > 1 meter hoogte (64,7%), HET (7,5%), stomp trauma (21,8%), geweld (3,6%) of onbekend (2,2%). Van alle trauma’s gebeurde 39,2% thuis, 19,7% was gerelateerd aan sport en 20,4% gebeurde in het verkeer (met auto, motor of de fiets). In 13,8% van de gevallen was de setting niet bekend. In een periode van 10 jaar werden in deze cohortstudie 36 patiënten met een gecompliceerd hoofdtrauma (hoofdtrauma waarvoor behandeling en/of observatie in de tweede lijn nodig was) geïdentificeerd (incidentie 0,16 per 1000 persoonsjaren).3
 

Etiologie

Naar Samenvatting ›

De toedracht van een hoofdtrauma kan sterk variëren. In geval van een gering hoofdtrauma, zoals het met kracht stoten van het hoofd of een val van kleine hoogte, zal het letsel veelal beperkt blijven tot structuren buiten de schedel. Ernstigere trauma’s, zoals een verkeersongeval of een val van grote hoogte, gaan vaker gepaard met intracraniële complicaties. Intracraniële complicaties van een hoofdtrauma zijn:

  • Subdurale bloeding
  • Epidurale bloeding
  • Traumatische subarachnoïdale bloeding
  • Contusie van het hersenweefsel
  • Kindercontusie

Zie voor meer informatie (epidemiologie, symptomatologie, behandeling en prognose) de details.

Details
Etiologie

De belangrijkste complicaties van een hoofdtrauma waarvoor opname en soms neurochirurgisch ingrijpen noodzakelijk is, zijn intracraniële bloedingen. Vaak is er sprake van een combinatie van diffuse en focale hersenschade. Diffuse traumatische hersenschade ontstaat door een roterende beweging van het cerebrum als gevolg van acceleratie en deceleratie van het hoofd tijdens het trauma. Door verscheuring van axonen ontstaat er schade, met secundair hieraan bloedingen van de capillairen in het hersenweefsel. Focale hersenschade is het gevolg van direct geweld op de schedel en het onderliggende hersenweefsel, met soms ook schade aan de andere zijde van het cerebrum (coup-contrecoupletsel) . 4
Hieronder volgt een beschrijving van de meest voorkomende en belangrijkste intracraniële complicaties .1 4  De incidentie- en mortaliteitscijfers zijn gebaseerd op een tweedelijnspopulatie.

Intracraniële complicaties

Epidurale bloeding
  • Een bloeding (meestal arterieel), tussen schedeldak en dura, vaak in combinatie met een schedelfractuur (zie figuur 1).
  • De incidentie van een epidurale bloeding varieert van 1 tot 4% bij patiënten die na een hoofdtrauma verwezen zijn naar de tweede lijn. Het komt vooral bij jongvolwassenen voor en is zeldzaam op hogere leeftijd.
  • De mortaliteit bedraagt 20 tot 55%.
  • Kenmerkend is dat na een kort tijdsinterval van enkele minuten tot uren zonder uitvalsverschijnselen, het bewustzijn ineens daalt en er een ipsilaterale wijde, lichtstijve pupil en een contralaterale hemiparese ontstaat.
  • Om blijvende schade te voorkomen, is tijdige neurochirurgische interventie geïndiceerd. Tien procent van de patiënten die deze interventie ondergaat, overlijdt alsnog.
Subdurale bloeding bij volwassenen

Een bloeding (meestal veneus) door verscheuring van de ankervenen, gelegen tussen de dura en hersenen (zie figuur 1).  

Soorten intracraniële bloedingen na een hoofdtrauma
Figuur 1: Soorten intracraniële bloedingen na een hoofdtrauma
Acute subdurale bloeding (ontstaat direct na het trauma):
  • De meest voorkomende intracraniële complicatie: incidentie bedraagt 11% bij patiënten die na een hoofdtrauma verwezen zijn naar de tweede lijn.
  • Symptomen zijn onder andere een gedaald bewustzijn en neurologische uitval.
  • De behandeling is meestal neurochirurgisch. Als de patiënt in een goede neurologische conditie is, kan bij kleine bloedingen een conservatieve behandeling overwogen worden.
  • De prognose is slecht: de mortaliteit bedraagt 50%.
Chronische subdurale bloeding (ontstaat binnen enkele dagen tot weken na het trauma):
  • De incidentie is onbekend.
  • Patiënten die vaker vallen, bij wie sprake is van problematisch alcoholgebruik of (oudere) patiënten die anticoagulantia gebruiken, hebben een verhoogd risico.
  • Symptomen zijn vaak atypisch: vermindering van initiatief en interesse, toegenomen slaperigheid, soms hoofdpijn, balansproblemen en geleidelijk ontstaan van enkel- of dubbelzijdige neurologische uitval.
  • De behandeling is doorgaans neurochirurgisch, bij kleine bloedingen is het beleid soms conservatief.
  • De prognose is relatief gunstig.
Subdurale bloeding bij kinderen
  • De incidentie is laag: het komt voor bij 0,013 tot 0,025% van de kinderen die na een hoofdtrauma naar de tweede lijn zijn verwezen.
  • Bij kinderen < 2 jaar is kindermishandeling een belangrijke oorzaak (bijvoorbeeld het shakenbabysyndroom, vooral bij baby’s < 1 jaar).
  • De prognose van een subdurale bloeding is afhankelijk van de grootte van de bloeding: 3 tot 6 van de 10 kinderen herstelt redelijk tot goed.
Traumatische subarachnoïdale bloeding
  • Een veneuze of arteriële bloeding die optreedt in de met liquor gevulde ruimte tussen het hersenparenchym en de arachnoïdea.
  • Hoofdtrauma is de meest voorkomende oorzaak van een subarachnoïdale bloeding, de incidentie is ongeveer 4% van de patiënten met hoofdtrauma verwezen naar de tweede lijn.
  • De behandeling is meestal conservatief.
  • Een traumatische subarachnoïdale bloeding is niet hetzelfde als een spontane subarachnoïdale bloeding (als gevolg van een aneurysma).
  • De prognose is over het algemeen gunstig indien er geen andere intracraniële complicaties zijn.
Contusie van het hersenweefsel
  • Het gevolg van intracraniële verschuiving of verplaatsing van het hersenweefsel.
  • De incidentie bedraagt 2,5% bij patiënten die na een hoofdtrauma verwezen zijn naar de tweede lijn.
  • Een contusie kan ‘coup’ (letsel bevindt zich aan de ipsilaterale zijde van de impact) en/of ‘contrecoup’ (letsel bevindt zich aan de overzijde van de impact) optreden en bevindt zich vaak frontaal en temporaal, grenzend aan de schedel. Dit kan leiden tot lokale ischemie, bloeding en/of oedeem (met mogelijk ruimte-innemende werking).
  • Symptomen zijn afhankelijk van locatie, aantal en grootte. De contusie kan zich uiten in neurologische uitval, verwardheid en verminderd bewustzijn. Dit ontstaat soms pas uren na het hoofdtrauma.
  • De behandeling is soms neurochirurgisch. Bij kleinere contusiehaarden en een goede neurologische conditie volstaat een afwachtend beleid.  
  • De prognose is wisselend en hangt samen met het klinisch beeld, locatie van de afwijking en de tijd tussen neurologische achteruitgang en neurochirurgisch ingrijpen. 
Kindercontusie
  • Treedt vooral op bij kinderen tot ongeveer 6 jaar (minder vaak bij oudere kinderen).
  • In de literatuur wordt een incidentie beschreven van 2,5 tot 13% van de kinderen met een hoofdtrauma beoordeeld in de tweede lijn. De incidentie in de praktijk ligt waarschijnlijk lager.
  • Minuten tot uren (meestal < 2 uur) na het hoofdtrauma (met of zonder initiële bewusteloosheid) kan er sprake zijn van tekenen passend bij cerebrale prikkeling zoals apathie, onrust en herhaaldelijk braken. Dit wordt soms gevolgd door een epileptisch insult, hemiparese en/of corticale blindheid.
  • De prognose is meestal gunstig. Het kind verbetert vaak vanzelf binnen een paar uur en herstelt dan volledig. Zelden is er sprake van progressief hersenoedeem met uiteindelijk inklemming van hersenweefsel en overlijden tot gevolg.

Risicofactoren voor intracraniële complicaties

Naar Samenvatting ›
  • De risico-inschatting van intracraniële complicaties na een hoofdtrauma in de eerste lijn is lastig door het beperkt aantal (eerstelijns)onderzoek.
  • De meeste gegevens over risicofactoren en de noodzaak tot neurochirurgisch ingrijpen zijn gebaseerd op onderzoek onder patiënten in de tweede lijn (meestal verricht op de SEH).
  • In de eerstelijnspopulatie is het risico op intracraniële complicaties na een hoofdtrauma lager dan in de tweedelijnspopulatie.
  • Daarom wegen verschillende risicofactoren voor intracraniële complicaties na een hoofdtrauma in de eerste lijn minder zwaar dan in de tweede lijn.
  • Deze standaard identificeert symptomen/kenmerken die geassocieerd zijn met een verhoogd risico op intracraniële complicaties, met onderscheid tussen spoedeisende symptomen/kenmerken, symptomen/kenmerken met een matig verhoogd risico en symptomen/kenmerken met een licht verhoogd risico.
Details
Risicofactoren voor intracraniële complicaties

Risicofactoren bij leeftijd ≥ 16 jaar

We geven een overzicht van cohortonderzoeken en predictieregels die de basis vormen voor de identificatie van symptomen/kenmerken geassocieerd met een (licht, matig of sterk) verhoogd risico op intracraniële complicaties na een hoofdtrauma bij patiënten ≥ 16 jaar.

Cohortonderzoeken

Er is veel wetenschappelijk onderzoek verricht naar risicofactoren die geassocieerd zijn met intracraniële complicaties na een hoofdtrauma. Er is echter nauwelijks onderzoek verricht in de eerste lijn. Het enige bekende onderzoek in de eerste lijn is een Nederlands retrospectief cohortonderzoek van Gerritsen et al. (2018). Hierin zijn de data van ruim 30.000 patiëntjaren geanalyseerd.3  In dit onderzoek was de incidentie van hoofdtrauma 22,1 per 1000 persoonsjaren. De incidentie van hoofdtrauma met intracraniële complicaties was 0,16 per 1000 persoonsjaren. De volgende factoren werden geïdentificeerd als risicofactoren voor intracraniële complicaties: HET (oddsratio (OR) 2,8), fietsongeluk (OR 2,7), verkeersongeluk (OR 2,9), anticoagulantiagebruik (OR 4,1), alcoholintoxicatie (4,3), leeftijd ≥ 60 jaar (OR 6,6) en EMV < 12 bij presentatie (OR 41,2). Ook concludeerden de auteurs dat intracraniële complicaties erg onwaarschijnlijk waren wanneer het eerste contact met een zorgprofessional in de eerste lijn had plaatsgevonden (OR 0,03; 95%-betrouwbaarheidsinterval (BI) 0,01 tot 0,07). 
Het overige onderzoek dat de basis vormt voor de identificatie van symptomen/kenmerken met een verhoogd risico op intracraniële complicaties is verricht in de tweede lijn: zo is er een systematisch literatuuronderzoek verricht waarin 71 (prospectieve en retrospectieve) onderzoeken naar risicofactoren bij volwassenen of kinderen met een hoofdtrauma (EMV 13 - 15) werden geïncludeerd. In deze review werd de diagnostische waarde van verschillende symptomen/kenmerken en hun risico op intracraniële complicaties berekend. Rapportage gebeurde middels de positieve ‘likelihood’-ratio (PLR). Hoe hoger de PLR, hoe hoger de kans op intracraniële complicaties.5  In afnemend gewicht bleken de volgende symptomen/kenmerken geassocieerd met een verhoogd risico op intracraniële complicaties:

  • impressiefractuur van de schedel, (klinisch) schedelbasisfractuur of radiologisch vastgestelde schedelfractuur en posttraumatisch insult (PLR > 10);
  • focale neurologische uitval, aanhoudend braken, afname van EMV (PLR 5-10);
  • val van een hoogte (hoogte niet benoemd), stollingsstoornis, chronisch gebruik van alcohol, leeftijd > 60 jaar, voetganger versus motorvoertuigongeval, insult, voorbijgaand braken, retrograde amnesie en EMV < 15 (PLR 2-5).

Bewustzijnsverlies en (ernstige) hoofdpijn hadden weinig voorspellende waarde in dit onderzoek.5

CHIP-predictieregel

De CHIP (CT in Head Injury Patients)-predictieregel werd ontwikkeld in een prospectief observationeel onderzoek in 4 Nederlandse (universitaire) ziekenhuizen. Het doel van het onderzoek was het opstellen van een beslisregel voor de identificatie van patiënten met een verhoogd risico op intracraniële complicaties na een hoofdtrauma. In dit onderzoek werden gedurende 2,5 jaar 3181 patiënten > 16 jaar met een stomp hoofdtrauma geïncludeerd. Overige inclusiecriteria waren een EMV van 13 of 14 óf een EMV van 15 met ≥ 1 van de volgende criteria: doorgemaakt bewustzijnsverlies, kortetermijngeheugenverlies, amnesie voor de traumatische gebeurtenis, posttraumatisch insult, braken, ernstige hoofdpijn, klinisch vermoeden van alcohol- of drugsintoxicatie, gebruik van anticoagulantia of bekend met stollingsstoornis, aanwijzingen voor letsel boven het niveau van de clavicula en neurologische uitvalsverschijnselen. Bij alle patiënten werd een CT-scan van de hersenen gemaakt. Vervolgens werd onderzocht welke variabalen significant geassocieerd waren met intracraniële complicaties en/of noodzaak voor een neurochirurgische interventie (predictoren). Deze predictoren vormden de basis voor de CHIP-predictieregel (tabel D1.6  In 2017 verscheen een update van de CHIP-predictieregel: er werd een secundaire analyse van een prospectief multicenter cohortonderzoek met 4557 patiënten verricht. Inclusiecriteria waren een hoofdtrauma met een EMV 13-15 bij presentatie met eventueel < 30 minuten bewustzijnsverlies en/of < 24 uur posttraumatische amnesie. Deze analyse leidde tot een update van de CHIP-predictieregel en een verbeterde sensitiviteit voor het opsporen van potentiële neurochirurgische afwijkingen (zie tabel D1) . 7

Tabel D1 Predictoren voor intracraniële complicaties na een hoofdtrauma in de originele versus de update van de CHIP-predictieregel
PredictorenOriginele CHIP-predictieregelUpdate CHIP-predictieregel
 Oddsratio (95%-BI)Betacoëfficiënt OddsratioBetacoëfficiënt 
Vermoeden van schedel(basis)fractuur10 (5,9-18)2,34,61,5
EMV-score van 13 bij presentatie 3,9 (2,4-6,6)1,32,50,9
EMV-score van 14 bij presentatie 2,1 (1,4-2,9)0,71,60,5
Aanhoudende anterograde amnesia3 1,5 (1,1-2,2)0,4--
Verandering EMV-score (1 uur na presentatie)0,7 (0,6-0,9)-0,3--
Contusie van de schedel41,8 (1,3-2,4)0,61,80,6
Braken≥ 1 keer2,4 (1,7-3,5)0,8  
 > 1 keer  1,70,5
Leeftijd (per 10 jaar; > 16) 1,2 (1,1-1,3)0,21,10,1
Posttraumatische amnesie (0-2 uur)--2,00,7
Posttraumatische amnesie (2-4 uur)1,6 (0,6-4,5)0,42,60,9
Posttraumatische amnesie (≥ 4 uur) 7,5 (1,5-37)0,65,71,7
Bewustzijnsverlies doorgemaakt1,8 (1,3-2,5)0,61,90,6
Neurologische uitval1,5 (1,0-2,3)0,42,50,9
Val van (enige) hoogte (> 1 meter)1,7 (1,2-2,4)0,51,60,5
Gebruik van anticoagulantia2,4 (1,2-4,6)0,8--
Gebruik van trombocytenaggregratieremmers5--1,70,5
Voetganger of fietser versus voertuig3,6 (2,4-5,3)1,1--
Val van motorvoertuig 3,1 (1,3-7,2)0,8--
Gevaarlijk traumamechanisme6--1,90,6
Insult posttraumatisch2,3 (0,7-8,2)0,8--
Trauma met focaal hoge impact--2,40,8
95%-BI= 95%-betrouwbaarheidsinterval, in de update van de CHIP-studie worden geen BI gerapporteerd
¹ bij een somscore van de betacoëfficiënten van > 1,1 bestaat er een indicatie voor een CT-scan
² bij een somscore van de betacoëfficiënten van > 0,8 bestaat er een indicatie voor een CT-scan
definitie: elke vorm van korte termijn-geheugenverlies
4 definitie: snij-, schaaf- en/of scheurwonden zonder aanwijzingen voor een schedel(basis)fractuur
5  exclusief acetylsalicylzuur of carbasalaatcalcium 
definitie: hoogrisico auto-ongeluk (onder andere uit auto geslingerd na ongeval, dood van een van de inzittenden), auto versus voetganger of fietser, motorongeval > 32 km/uur, val van > 6 meter hoogte

Met de CHIP-predictieregels kan het risico op intracraniële complicaties worden ingeschat voor elke patiënt ≥ 16 jaar die met een hoofdtrauma op de SEH wordt beoordeeld. In de CHIP-onderzoeken werd een absoluut risico van ≥ 3% op intracraniële complicaties beschouwd als klinisch relevant en dus als indicatie voor het maken van een CT-scan.7  Om dit risico te berekenen is in beide onderzoeken gebruik gemaakt van betacoëfficiënten. Deze representeren de waarde van de impact van een onafhankelijke variabele op een uitkomstmaat. In het originele CHIP-onderzoek kwam het absolute risico overeen met een somscore van de betacoëfficiënten van > 1,1. In dat geval bestond er een indicatie voor een CT-scan. In de update van het CHIP-onderzoek kwam een absoluut risico van 3% overeen met een somscore van de betacoëfficiënten van > 0,8. 
De kans op intracraniële complicaties bij een patiënt met een hoofdtrauma in de huisartsenpraktijk is vele malen lager dan op de SEH. Het risico in de eerste lijn is ongeveer 1,5%.3  Uitgaande van de CHIP-predictieregel, betekent dit dat een patiënt in de huisartsenpraktijk meerdere risicofactoren zou moeten hebben voordat er sprake zou zijn van een (klinisch relevant) risico van ≥ 3% op intracraniële complicaties.

Canadian CT Head-predictieregel

In de tweede lijn wordt de Canadian CT Head-predictieregel toegepast om de indicatie voor een CT-scan na een licht traumatisch hoofd/hersenletsel (THL) vast te tellen (NVN-richtlijn 202559 ). Deze predictieregel is ontwikkeld voor patiënten met een licht THL en een EMV-score van 13-15. Het doel is om patiënten te identificeren met een verhoogd risico op klinisch relevante intracraniële complicaties of bij wie neurochirurgisch ingrijpen noodzakelijk lijkt.8  De predictieregel is toepasbaar voor patiënten ≥ 16 jaar, geldt niet voor patiënten die anticoagulantia of trombocytenaggregratieremmers (exclusief acetylsalicylzuur en carbasalaatcalcium) gebruiken of een posttraumatisch insult hebben doorgemaakt. Deze predictieregel bestaat uit de variabelen zichtbaar in tabel D2.

Tabel D2 Canadian CT Head-Predicitieregel

Variabele

 

OR (95%-BI)
Hoog risico (voor neurochirurgisch ingrijpen)
  EMV-score < 15, 2 uur na het trauma7,3 (5,0-10,7)
  Vermoeden van open of gesloten schedelfractuur3,6 (2,0-6,5)
  Vermoeden van schedelbasisfractuur15,2 (3,4-8,0)
  Braken ≥ 2 keer3,8 (2,5-5,7)
  Leeftijd ≥ 65 jaar4,1 (2,8-6,1)
 
Medium risico (voor intracraniële complicaties zichtbaar op de CT-scan)
  Retrograde amnesie > 30 minuten1,9 (1,4-2,8)
  Gevaarlijk traumamechanisme22,8 (2,0-3,8)
OR = oddsratio, BI = betrouwbaarheidsinterval
1 Definitie verdenking schedelbasisfractuur: palpabele fractuur, retro-auriculair hematoom, één- of dubbelzijdig orbitahematoom, hemotympanum, ottoroe of rinorroe, gespannen of volle fontanel.
Definitie gevaarlijk traumamechanisme: voetganger aangereden door motorvoertuig, inzittende die uit het motorvoertuig wordt geslingerd, val van (enige) hoogte (> 91 centimeter of 5 traptreden).
Indeling risicofactoren

De werkgroep heeft ervoor gekozen om op basis van bovenstaande beschreven onderzoeken en predictieregels een indeling te formuleren bestaande uit verschillende symptomen/kenmerken geassocieerd met een verhoogd risico op intracraniële complicaties in de eerste lijn. Daarbij heeft er afstemming plaatsgevonden met neurologen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de scancriteria die gehanteerd worden in de tweede lijn. Strikte toepassing van de beslisregel uit de CHIP-onderzoeken (door het optellen van betacoëfficiënten) is volgens de werkgroep onwenselijk, omdat de predictieregel niet in de eerste lijn is gevalideerd. Bovendien komen de onderzochte patiëntenpopulaties niet overeen met die in de eerste lijn. Deze indeling dient als houvast om het beleid te bepalen in de acute fase na een hoofdtrauma.

Risicofactoren bij leeftijd < 16 jaar

We geven een overzicht van wetenschappelijk onderzoek en daaruit voortgekomen predictieregels die de basis vormen voor de identificatie van symptomen/kenmerken geassocieerd met een (sterk) verhoogd risico op intracraniële complicaties na een hoofdtrauma bij patiënten < 16 jaar. 

Literatuur en predictieregels

Hoewel er veel wetenschappelijk onderzoek verricht is naar factoren die geassocieerd zijn met een verhoogd risico op intracraniële complicaties bij kinderen, is er geen onderzoek gedaan in de eerste lijn. We beschrijven hier 2 predictieregels (CHALICE en PECARN), ontwikkeld voor de identificatie van kinderen met een verhoogd risico op intracraniële complicaties na een hoofdtrauma.9 10

CHALICE. De Children’s Head Injury Algorithm for the Prediction of Important Clinical Events (CHALICE-predictieregel) is ontwikkeld in een prospectief, multicenter, diagnostisch cohortonderzoek verricht op 10 SEH’s in Engeland.9  Tussen februari 2000 en augustus 2002 werden 22.772 kinderen < 16 jaar met een hoofdtrauma in dit onderzoek geïncludeerd (65% jongen; gemiddelde leeftijd 5,7 jaar). Het risico op een ‘clinical significant head injury’ (gedefinieerd als een opvallende afwijking op CT-scan, noodzaak voor neurochirurgische interventie of sterfte) was 1,2%. Tabel D3 geeft een overzicht van de belangrijkste risicofactoren. De aanwezigheid van 1 van deze factoren was een indicatie voor een CT-scan. Deze predictieregel heeft een sensitiviteit en specificiteit van respectievelijk 98% en 87%. Veertien procent van alle kinderen met een hoofdtrauma zou volgens deze regel een CT-scan moeten ondergaan.

Tabel D3 Overzicht van de geïdentificeerde risicofactoren in de CHALICE-predictieregel
Indicatie voor een CT-scan bij ≥ 1 risicofactorPositief voorspellende waarde (%)

Anamnese 

  • waargenomen bewustzijnsverlies > 5 minuten
  • amnesie (anterograad of reterograad) > 5 minuten
  • sufheid
  • ≥ 3 episodes braken
  • vermoeden van ‘non-accidental injury’
  • posttraumatisch insult

45
22
3,6
6,5
3,3
29

Onderzoek 

  • EMV < 14 (EMV < 15 bij kinderen < 1 jaar)
  • vermoeden schedelletsel of volle fontanel
  • tekenen van schedelbasisfractuur
  • focale neurologische afwijkingen
  • aanwezigheid van kneuzing, zwelling of beschadiging huid > 5 cm bij kinderen < 1 jaar

48 (10)
44
16
36
12

Ongevalsmechanisme 

  • verkeersongeval (hoge snelheid: > 65 km/uur)
  • val van hoogte > 3 m
  • ongeval met hoge snelheid van een object

43
20
3,9

PECARN. De Paediatric Emergency Care Applied Research Network (PECARN)-predictieregel is ontwikkeld en gevalideerd in een prospectief, observationeel cohortonderzoek op 25 SEH’s in de Verenigde Staten.10  Tussen juni 2004 en maart 2006 werden 42.412 kinderen < 18 jaar na een hoofdtrauma en een EMV van 14 tot 15 geïncludeerd. CT-scans werden gemaakt bij 14.969 (35%) kinderen. Bij 376 kinderen (1%) bleek er sprake van een posttraumatische intracraniële complicatie. Tabel D4 geeft een overzicht van de geïdentificeerde risicofactoren in deze predictieregel. De sensitiviteit bedroeg voor het stroomschema met deze risicofactoren respectievelijk 98,6% en 96,7% (specificiteit respectievelijk 53,7% en 58,5%). Dit onderzoek lijkt het best aan te sluiten bij de Nederlandse situatie: aangezien de eerste lijn in de Verenigde Staten ontbreekt, komen de patiënten die op de SEH worden gezien waarschijnlijk redelijk overeen met de patiënten in de Nederlandse huisartsenpraktijk. Het betreft echter wel een geselecteerde groep, omdat de eenvoudige verwondingen, die vaak worden gezien in de huisartsenpraktijk, zijn geëxcludeerd.

Tabel D4 Overzicht van de geïdentificeerde risicofactoren in de PECARN-predictieregel
Kinderen < 2 jaar¹
AlarmsymptomenRisico op intracraniële complicatiesBeleid
EMV < 15 of veranderd gedrag* of palpabele schedelfractuur4,4%CT-scan
Afwezigheid van bovenstaande alarmsymptomen, maar aanwezigheid van:
Hematoom (niet frontaal) óf bewustzijnsverlies ≥ 5 seconde, óf ernstig ongevalsmechanisme, óf ‘afwijkend gedrag volgens de ouders’0,9%

Keuze tussen observatie versus CT-scan op basis van: 

  • ervaring clinicus
  • verschillende versus geïsoleerde symptomen
  • verergering symptomen na beoordeling
  • leeftijd < 3 maanden
  • voorkeur ouders
Afwezigheid van bovenstaande0,2%CT-scan niet aanbevolen
Kinderen van ≥ 2 jaar ¹
AlarmsymptomenRisico intracraniële complicatiesBeleid
EMV < 15 of veranderd gedrag* of aanwijzingen voor schedelbasisfractuur4,3%CT-scan
Afwezigheid van bovenstaande alarmsymptomen, maar aanwezigheid van:
Doorgemaakt bewustzijnsverlies óf braken, óf ernstig ongevalsmechanisme, óf ernstige hoofdpijn0,9%

Keuze tussen observatie versus CT-scan op basis van: 

  • ervaring clinicus
  • verschillende versus geïsoleerde symptomen
  • verergering symptomen na beoordeling
  • leeftijd < 3 maanden
  • voorkeur ouders
Afwezigheid van bovenstaande< 0,05%CT-scan niet aanbevolen
* zoals: agitatie, somnolentie, herhaaldelijk vragen of trage reactie op vragen.
¹Er werd onderscheid gemaakt in kinderen < 2 en ≥ 2 jaar, omdat jongere patiënten gevoeliger zijn voor straling van de CT-scan, hun minimale communicatievermogen en verschil in risico’s en traumamechanismen.
Externe validatie

Bovengenoemde 2 predictieregels zijn gevalideerd in een groot onderzoek waarin 20.137 kinderen (< 18 jaar) met verschillende gradaties van hoofdtrauma in 10 ziekenhuizen verspreid over Nieuw-Zeeland en Australië geïncludeerd zijn. Beide predictieregels bleken accuraat in het identificeren van kinderen met een verhoogd risico op intracraniële complicaties na een doorgemaakt hoofdtrauma.11  Vergelijkbare resultaten werden gevonden in kleinere, externe validatieonderzoeken.12 13

Indeling risicofactoren

Op hoofdlijnen komen de voorspellers voor intracraniële complicaties uit de bovengenoemde predictiemodellen overeen. Ze verschillen van elkaar in de weging van de duur van het bewustzijnsverlies, veranderd gedrag/amnesie, valhoogte, frequentie van braken, hoofdpijn en letsel van de huid. Daarnaast is in de onderzoeken niet altijd duidelijk wat de definitie is van een val van grote hoogte. De werkgroep heeft ervoor gekozen om op basis van bovenstaande beschreven predictieregels een indeling te formuleren bestaande uit verschillende symptomen/kenmerken geassocieerd met een verhoogd risico op intracraniële complicaties in de eerste lijn. Daarbij heeft er afstemming plaats gevonden met neurologen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de scancriteria die gehanteerd worden in de tweede lijn.
Dit heeft geleid tot een indeling in verschillende risicocategorieën. Deze indeling dient als houvast om het beleid te bepalen in de acute fase na een hoofdtrauma.

Spoedeisende symptomen/kenmerken

Naar Samenvatting ›

De volgende symptomen/kenmerken zijn geïdentificeerd als spoedeisende symptomen/kenmerken bij alle patiënten met een hoofdtrauma: 

  • verlaagd bewustzijn (EMV-score < 15)
  • posttraumatisch insult
  • recent (< 2 uur) HET
  • focale neurologische uitval  
  • schedel(basis)fractuur 
Details
Spoedeisende symptomen/kenmerken

Het bewijs voor focale neurologische uitval als symptoom met een sterk verhoogd risico op intracraniële complicaties is minder overtuigend dan het bewijs voor de overige risicofactoren. In het systematische review van Pandor et al. wordt focale neurologische uitval geïdentificeerd als risicoverhogend met een positieve ‘likelihood’-ratio van 5-10.5  Neurologische uitval is onderdeel van beide CHIP-predictieregels (OR 1,5 in de oorspronkelijke CHIP-predictieregel versus 2,5 in de update van de CHIP-predictieregel).6 7  In de update van het CHIP-onderzoek is neurologische uitval op zichzelf reden voor een CT-scan. Deze variabele komt echter niet voor in de Canadian CT Head-predictieregel. De bevindingen uit de literatuur in combinatie met het gegeven dat de aanwezigheid van focale neurologische afwijkingen kan duiden op letsel van het centraal of perifeer zenuwstelsel zijn voor de werkgroep reden om de aanwezigheid van focale neurologische uitval op te nemen als een spoedeisend symptoom. Focale neurologische uitval kan het gevolg zijn van een intracraniële complicatie door een hoofdtrauma. Een hoofdtrauma kan echter ook ontstaan door een val wegens neurologische uitval door een beroerte; zie NHG-Standaard Beroerte). Het is belangrijk onderscheid hierin te maken.
Als bij het eerste (telefonische of fysieke) contact blijkt dat er sprake is van een ABCDE-instabiele patiënt (bijvoorbeeld een verlaagd bewustzijn), een doorgemaakt posttraumatisch insult en/of een HET dat kortgeleden (< 2 uur, arbitrair) heeft plaats gevonden, adviseert de werkgroep (op basis van consensus) direct een ambulance te bellen en de patiënt met spoed naar de neuroloog, kinderarts of SEH-arts te verwijzen. Bij het vermoeden op een schedel(basis)fractuur of focale neurologische uitval adviseert de werkgroep de patiënt eerst te beoordelen, omdat deze afwijkingen niet altijd zichtbaar of anamnestisch betrouwbaar vast te stellen zijn. Ook bij een HET dat > 2 uur geleden (arbitrair) heeft plaatsgevonden (zonder de aanwezigheid van de eerder genoemde spoedeisende symptomen), adviseert de werkgroep de patiënt eerst te beoordelen, omdat uit de literatuur bij kinderen blijkt dat een verslechtering meestal < 1-2 uur na het hoofdtrauma optreedt.14 15 16

Symptomen/kenmerken met een matig verhoogd risico bij volwassenen

Naar Samenvatting ›

De volgende symptomen/kenmerken zijn geassocieerd met een matig verhoogd risico op intracraniële complicaties bij volwassenen (≥ 16 jaar) met een hoofdtrauma: 

  • aanhoudend of terugkerend braken
  • gebruik van anticoagulantia of stollingsafwijkingen
  • retrograde amnesie > 30 minuten
Details
Symptomen/kenmerken met een matig verhoogd risico bij volwassenen

Aanhoudend of terugkerend braken

Braken kan het gevolg zijn van een verhoogde intracraniële druk en daarmee een uiting van intracraniële complicaties.17  Het kan echter ook optreden na een trauma door schrik of pijn. Aanhoudend braken heeft in de systematische review van Pandor et al. een positieve ‘likelihood’-ratio (PLR) van 5 tot 10. Daarnaast wordt zowel in de update van de CHIP-predictieregel als in de Canadian CT Head-predictieregel ≥ 2 episodes met braken beschreven als een onafhankelijke risicofactor voor intracraniële complicaties.5 6 7 8  De werkgroep heeft besloten om, ook in de eerste lijn, aanhoudend of terugkerend braken te beschouwen als een symptoom met een matig verhoogd risico op intracraniële complicaties.

Gebruik van anticoagulantia

Dit wordt besproken in het detail Gebruik van anticoagulantia (zie onderstaand detail).

Stollingsafwijkingen

In het systematische review van Pandor et al. (2012) was de aanwezigheid van een stollingsstoornis geassocieerd met een PLR 2-5. Dit kan geïnterpreteerd worden als een ‘duidelijk verhoogd’ risico op intracraniële complicaties.5  In welke mate de aanwezigheid van een stollingsstoornis (bijvoorbeeld hemofilie of trombocytopenie) bij patiënten met een hoofdtrauma in de eerste lijn bijdraagt aan een verhoogd risico op intracraniële bloedingen is onbekend. In veel onderzoeken wordt het risicoverhogende aspect vergelijkbaar ingeschat als dat van anticoagulantia. De werkgroep ziet geen reden om hiervan af te wijken.

Retrograde amnesie

Retrograde amnesie wordt veroorzaakt door een disfunctioneren van de hippocampus ten gevolge van het hoofdtrauma: recent opgeslagen herinneringen kunnen tijdelijk niet opgehaald worden).4  De ernst en duur van de amnesie lijkt gecorreleerd met de mate van weefselschade.18  Retrograde amnesie wordt in het systematische review van Pandor et al. geïdentificeerd als risicoverhogend voor intracraniële complicaties (PLR 2-5).5  In het originele CHIP-onderzoek wordt retrograde amnesie niet geïdentificeerd als risicofactor voor intracraniële complicaties. In de CHIP-update wordt deze factor niet beschreven. Retrograde amnesie > 30 minuten is wel onderdeel van de Canadian CT Head-predictieregel.8  Op basis hiervan heeft de werkgroep besloten de aanwezigheid van retrograde amnesie > 30 minuten ook in de eerste lijn te beschouwen als symptoom met een matig verhoogd risico op intracraniële complicaties. 

Gebruik van anticoagulantia
Uitgangsvraag

Is het gebruik van een DOAC, net als een VKA, een risicofactor voor intracraniële complicaties na hoofdtrauma bij patiënten ≥ 16 jaar met een hoofdtrauma in de eerste lijn?

Het gebruik van een VKA (acenocoumarol en fenprocoumon) wordt gezien als een risicofactor voor intracraniële complicaties na een hoofdtrauma: zo bleek uit het originele CHIP-onderzoek dat gebruik van een VKA het risico op intracraniële complicaties verhoogt (oddsratio (OR) 2,4, 95%-betrouwbaarheidsinterval (BI) 1,2 tot 4,6).6  Ook in het Nederlands retrospectief cohortonderzoek van Gerritsen et al. (2018) werd het gebruik van een VKA als een risicofactor voor intracraniële complicaties na een hoofdtrauma geïdentificeerd (OR 4,10; 95%-BI 1,75 tot 9,03). 3
 
Patiënten die anticoagulantia (VKA’s, DOAC’s of LMWH) gebruiken, ondergaan in de tweede lijn een CT-scan na een hoofdtrauma. De voornaamste reden is de mogelijke consequenties van het gebruik van anticoagulantia voor het beleid (onder andere couperen van VKA of het stoppen van anticoagulantia). Er wordt hierin geen onderscheid gemaakt tussen patiënten die een DOAC of VKA gebruiken (NVN-richtlijn 202559 ). De vraag is of het gebruik van een DOAC, net als een VKA, geassocieerd is met een matig verhoogd risico op intracraniële complicaties na een hoofdtrauma bij patiënten ≥ 16 jaar met een hoofdtrauma in de eerste lijn. 

Methoden 

Er is een systematische literatuurzoekactie naar systematische reviews en observationeel onderzoek uitgevoerd in PubMed en Embase in februari 2024, met een update in maart 2024.

Resultaten 

Uit de zoekresultaten selecteerden we het meest geschikte systematische review: zo recent mogelijk, met de beste aansluiting op de uitgangsvraag en van voldoende kwaliteit. Dit betrof een systematisch review en meta-analyse over het risico op intracraniële complicaties na een hoofdtrauma bij patiënten > 60 jaar die een vorm van anticoagulantia gebruikten in de tweede lijn.19  Een aanvullende search na de zoekdatum van dit literatuuronderzoek tot maart 2024 leverde geen aanvullende observationele onderzoeken op. 

Onderzoekskarakteristieken 

In de systematische review en meta-analyse werden 16 observationele onderzoeken (2 prospectief, 14 retrospectief) met in totaal 3671 patiënten > 60 jaar met een hoofdtrauma (en een EMV 13 tot 15) op de SEH geïncludeerd.19  In deze review werd het risico op intracraniële bloedingen vergeleken tussen patiënten met DOAC, VKA, trombocytenaggregratieremmers en patiënten zonder DOAC, VKA of trombocytenaggregratieremmers.

Effecten 

Patiënten met DOAC (n = 920) hadden een lager risico op intracraniële complicaties dan patiënten met VKA (n = 1181): de ongecorrigeerde, gepoolde OR was 0,44 (95%-BI 0,29 tot 0,65). Patiënten met DOAC (n = 220) kregen ook minder vaak een neurochirurgische interventie dan patiënten met VKA (n = 429): de ongecorrigeerde, gepoolde OR was 0,37 (95%-BI 0,21 tot 0,67). De onderzoekers vonden geen verschil in neurochirurgische interventies tussen patiënten met DOAC en patiënten zonder DOAC, VKA of trombocytenaggregratieremmers (OR 0,76; 95%-BI 0,20 tot 2,86).

Kwaliteit van bewijs

 Er is dubbel afgewaardeerd voor het risico op bias, omdat het systematisch review ongecorrigeerde uitkomsten rapporteerde. Hierdoor kan vertekening zijn ontstaan door verschillen tussen patiënten, bijvoorbeeld in leeftijd of co-morbiditeit, bij gebruik van anticoagulantia. Ook hadden de meeste onderzoeken een retrospectieve opzet, wat tot informatiebias kan leiden. Daarnaast is er aanleiding om af te waarderen voor indirectheid, omdat het onderzoek in de tweede lijn heeft plaatsgevonden. De kwaliteit van bewijs is zeer laag. 

Conclusie 

We zijn onzeker of het gebruik van DOAC een lager risico op intracraniële bloedingen geeft dan VKA na een hoofdtrauma bij patiënten ≥ 16 jaar in de eerste lijn. Daarom wordt geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende vormen van anticoagulantia. Dit sluit aan bij de NVN-richtlijn en is logisch gezien het pathofysiologische werkingsmechanisme. Het gebruik van anticoagulantia (DOAC, VKA of therapeutisch laag moleculairgewicht heparine) wordt door de werkgroep beschouwd als een kenmerk met een matig verhoogd risico op intracraniële complicaties. 

Symptomen/kenmerken met een matig verhoogd risico bij kinderen

Naar Samenvatting ›

De volgende symptomen/kenmerken zijn geassocieerd met een matig verhoogd risico op intracraniële complicaties bij kinderen (< 16 jaar) met een hoofdtrauma:

  • aanhoudend of terugkerend braken
  • duidelijk veranderd gedrag (agitatie, herhaalde vragen/amnesie, trage reactie)
  • gebruik van anticoagulantia of stollingsafwijkingen
  • vermoeden van kindermishandeling
Details
Symptomen/kenmerken met een matig verhoogd risico bij kinderen

De werkgroep heeft ervoor gekozen de volgende factoren te beschouwen als symptomen/kenmerken met een matig verhoogd risico op intracraniële complicaties bij patiënten < 16 jaar.

Duidelijk veranderd gedrag sinds het trauma, waaronder amnesie

Amnesie is bij kinderen moeilijk te objectiveren, zeker bij jonge kinderen. De PECARN-regel hanteert dit als uitkomstmaat, waarbij het echter wordt beschreven als het herhaald vragen stellen in combinatie met afwijkend gedrag (‘sign of altered mental status’).10  Op basis van consensus heeft de werkgroep besloten dat ‘duidelijk veranderd gedrag’ (zoals agitatie, herhaalde vragen (amnesie) of ‘trage reactie’) te classificeren is als uiting van een matig verhoogd risico op intracraniële complicaties.

Braken

Braken kan het gevolg zijn van een verhoogde intracraniële druk en daarmee een uiting van intracraniële complicaties.17  Het kan echter ook optreden na een trauma door schrik of pijn. Eenmalig braken wordt door de werkgroep beschouwd als uiting hiervan, maar aanhoudend of terugkerend braken wordt beschouwd als een symptoom met een matig verhoogd risico voor intracraniële complicaties. Zie ook het detail 'Braken bij kinderen na een hoofdtrauma'.

Vermoeden kindermishandeling

Zie Richtlijnen Diagnostiek in de hoofdtekst.

Stollingsafwijkingen

Het is onbekend in welke mate stollingsstoornissen (bijvoorbeeld hemofilie of trombocytopenie) bijdragen aan een verhoogd risico op intracraniële bloedingen bij patiënten met een hoofdtrauma in de eerste lijn. In veel onderzoeken wordt het risicoverhogende aspect vergelijkbaar ingeschat als dat van anticoagulantia. De werkgroep ziet geen reden om hiervan af te wijken.

Gebruik van anticoagulantia

Conform de overwegingen bij volwassenen, kiest de werkgroep ervoor om het gebruik van anticoagulantia ook bij kinderen te beschouwen als een kenmerk met een matig verhoogd risico op intracraniële complicaties.

Symptomen/kenmerken met een licht verhoogd risico bij volwassenen

Naar Samenvatting ›

De volgende symptomen/kenmerken zijn geassocieerd met een licht verhoogd risico op intracraniële complicaties bij volwassenen (≥ 16 jaar) met een hoofdtrauma: 

  • ernstig ongevalsmechanisme (geen HET)
  • leeftijd ≥ 65 jaar
  • eenmalig braken
  • ernstige, onbekende, progressieve hoofdpijn
  • ieder doorgemaakt bewustzijnsverlies
  • klinisch relevant uitwendig letsel (niet het aangezicht)
  • gebruik van bepaalde trombocytenaggregratieremmers (dipyridamol en P2Y12-remmers (clopidogrel, prasugrel, ticagrelor))
  • alcohol- of drugsintoxicatie
  • anterograde (posttraumatische) amnesie > 2 uur
Details
Symptomen/kenmerken met een licht verhoogd risico bij volwassenen

De hieronder beschreven symptomen/kenmerken beschouwt de werkgroep, op basis van literatuur en consensus, als symptomen/kenmerken met een licht verhoogd risico op intracraniële complicaties bij patiënten ≥ 16 jaar. Mede gezien de lage voorafkans in de eerstelijnspopulatie denkt de werkgroep niet dat de aanwezigheid van 1 of 2 van deze symptomen/kenmerken tot een klinisch relevant verhoogd risico op intracraniële complicaties leidt. Bij aanwezigheid van ≥ 3 van deze symptomen/kenmerken wordt het risico op intracraniële complicaties als ‘verhoogd’ beschouwd. 

Ernstig ongevalsmechanisme (geen HET) 

Het gaat hier om een inschatting. Voorbeelden zijn een klap met een hockeystick of -bal (met grote snelheid), zwaar voorwerp tegen het hoofd, mishandeling, botsing tijdens een voetbalwedstrijd of vergelijkbare trauma’s. In verschillende richtlijnen worden verschillende valhoogtes gehanteerd: zo is in beide CHIP-onderzoeken een val van enige hoogte (> 1 meter) geïdentificeerd als een risicofactor voor intracraniële complicaties (originele CHIP OR 1,7; 95%-BI 1,2 tot 2,4, betacoëfficiënt 0,5; CHIP-update OR 1,6 (95%-BI niet bekend, p < 0,001, betacoëfficiënt 0,47). In de Canadian CT Head-predictieregel wordt een val > 0,9 meter beschouwd als een medium risicofactor voor intracraniële complicaties na een hoofdtrauma en dus een reden voor een CT-scan van het hoofd. Hoewel er geen literatuur is gevonden over de invloed van andere factoren op de ernst van het hoofdtrauma, zoals een val direct op het hoofd, op een harde ondergrond of van de trap rollen, kunnen deze voor de inschatting van de ernst wel van belang zijn. Daarnaast kan het anamnestisch lastig zijn om de precieze valhoogte te achterhalen. De werkgroep adviseert bij een valhoogte van circa ≥ 1 meter (komt overeen met ongeveer > 5 traptreden) ook het ongevalsmechanisme (direct of indirect hoofdtrauma, hardheid van de ondergrond) mee te wegen om de ernst van de val te beoordelen.

Leeftijd ≥ 65 jaar

Uit de onderzoeken van Gerritsen et al. en Pandor et al. blijkt dat, vanaf 60 jaar, leeftijd een risicofactor vormt voor intracraniële complicaties (Gerritsen et al.: OR 12,6; 95%-BI 5,0 tot 31,9, Pandor et al: positieve ‘likelihood’-ratio 2-5.3 5  In het originele CHIP-onderzoek loopt het absolute risico op intracraniële complicaties vanaf een leeftijd van 66 jaar op naar een risico rond de 1% (zie tabel D1). In de Canadian CT Head-predictieregel is leeftijd ≥ 65 jaar geïdentificeerd als een onafhankelijke risicofactor in de tweedelijnspopulatie. In aansluiting hierop heeft de werkgroep besloten leeftijd ≥ 65 jaar te beschouwen als een kenmerk met een licht verhoogd risico op intracraniële complicaties.

Eenmaal braken

Hoewel braken een uiting kan zijn van verhoogde intracraniële druk, ziet de werkgroep eenmalig braken vooral als een uiting van pijn of schrik. Conform de literatuur en de overwegingen bij kinderen, kiest de werkgroep ervoor om eenmalig braken als een symptoom met een licht verhoogd risico op intracraniële complicaties te beschouwen.

Ernstige, onbekende, progressieve hoofdpijn

Ernstige hoofdpijn wordt in geen van de onderzoeken en predictieregels beschreven als een risicofactor voor intracraniële complicaties. In het onderzoek van Kuppermann et al. bleek hoofdpijn, bij kinderen < 18 jaar en zonder aanwezigheid van andere factoren, een risico op intracraniële complicaties van 0,9% te geven.10  Op basis van consensus heeft de werkgroep ervoor gekozen om ernstige, onbekende, progressieve hoofdpijn te zien als symptoom met een licht verhoogd risico op intracraniële complicaties.

Doorgemaakt bewustzijnsverlies

In de CHIP-onderzoeken is bewustzijnsverlies (niet nader gespecificeerd) risicoverhogend met een relatief risico van 1,8 tot 1,9% (95%-BI 1,3 tot 2,5, betacoëfficiënt 0,6). Bewustzijnsverlies wordt echter niet geïdentificeerd in de onderzoeken van Gerritsen et al. en Pandor et al. en het is geen onderdeel van de Canadian CT Head-predictieregel.3 5  Op basis van deze bevindingen en consensus heeft de werkgroep besloten elk doorgemaakt bewustzijnsverlies aan te merken als een symptoom met een licht verhoogd risico op intracraniële complicaties.

Uitwendig letsel van het hoofd

Conform de overwegingen bij patiënten < 16 jaar, heeft de werkgroep besloten om klinisch relevant letsel (exclusief het aangezicht: het gebied tussen kaaklijn en wenkbrauwgrens) te beschouwen als een symptoom met een licht verhoogd risico op intracraniële complicaties. Het gaat hierbij niet om oppervlakkige verwondingen zoals een schaaf- of snijwondje.

Alcohol- en/of drugsintoxicatie

Dit wordt uitgewerkt in het detail Alcohol- en/of drugsintoxicatie (zie onderstaand detail).

Gebruik van trombocytenaggregatieremmers

Dit wordt uitgewerkt in het detail Trombocytenaggregratieremmers (zie onderstaand detail).

Anterograde (posttraumatische) amnesie 

Anterograde amnesie ontstaat door een gestoord kortetermijngeheugen. De inprenting is gestoord waardoor herinneringen niet worden opgeslagen.4  In de vorige Standaard Hoofdtrauma (2015) was, op basis van aanbevelingen in de NICE-richtlijn, anterograde amnesie > 4 uur reden voor een directe verwijzing naar de neuroloog. Anterograde amnesie < 4 uur werd niet aangemerkt als een risicoverhogend symptoom. In de update van het CHIP-onderzoek wordt anterograde amnesie > 4 uur geïdentificeerd als een onafhankelijke risicofactor (betacoëfficiënt 1,68), maar de incidentie is laag (1,3%). De overige besproken literatuur ondersteunt dit niet, bovendien is anterograde amnesie > 4 uur geen onderdeel van de Canadian CT Head-predictieregel. Anterograde amnesie > 2 uur lijkt iets minder zeldzaam (incidentie CHIP-onderzoek: 1,5 tot 2.2%). In beide CHIP-onderzoeken is anterograde amnesie van 2 tot 4 uur geïdentificeerd als risicofactor (OR 1,6; 95%-BI 0,6 tot 4,5, betacoëfficiënt 0,4 in het originele CHIP-onderzoek versus OR 2,6 met betacoëfficiënt 0,93 in de CHIP-update). De werkgroep heeft op basis hiervan besloten om anterograde amnesie > 2 uur (die over is ten tijde van het consult) toe te voegen als een symptoom met een licht verhoogd risico op intracraniële complicaties.

Gebruik van trombocytenaggregatieremmers

Samenvatting van bewijs

Uitgangsvraag

Is het gebruik van trombocytenaggregatieremmers (acetylsalicylzuur of carbasalaatcalcium, dipyridamol, P2Y12-remmers (clopidogrel, prasugrel, ticragrelor) of een combinatie hiervan) een risicofactor voor intracraniële complicaties bij patiënten ≥ 16 jaar met een hoofdtrauma in de eerste lijn?

Achtergrond

In de Standaard Hoofdtrauma uit 2015 werd geconcludeerd dat het gebruik van anticoagulantia een verhoogd risico geeft op intracraniële complicaties na een hoofdtrauma. Het gebruik van trombocytenaggregatieremmers werd niet als risicoverhogend beschouwd.6  In de NVN-richtlijn ‘Licht traumatisch hoofdhersenletsel in de acute fase’ wordt het gebruik van trombocytenaggregatieremmers (exclusief acetylsalicylzuur) echter wel beschouwd als een risicofactor voor het optreden van intracraniële bloedingen na een hoofdtrauma (NVN-richtlijn 2025 59 ). Het gebruik hiervan door patiënten die na een hoofdtrauma op de SEH beoordeeld worden, is een directe indicatie voor een CT-scan. De vraag is of het gebruik van trombocytenaggregatieremmers (acetylsalicylzuur of carbasalaatcalcium, dipyridamol, P2Y12-remmers (clopidogrel, prasugrel, ticragrelor)) een risicofactor is voor intracraniële complicaties bij patiënten ≥ 16 jaar met een hoofdtrauma in de eerste lijn.

Methoden

Er is een systematische literatuurzoekactie naar systematische reviews en observationeel onderzoek uitgevoerd in PubMed en Embase in februari 2023, met een update in maart 2024.

Resultaten

De zoekactie leverde een systematisch review op naar het risico op intracraniële complicaties na een licht hoofdtrauma bij patiënten die trombocytenaggregatieremmers gebruikten in de tweede lijn.20  Een aanvullende search na de zoekdatum van dit literatuuronderzoek tot maart 2024 leverde drie observationele onderzoeken op.21 22 23  Daarnaast vonden we een cohortonderzoek waarin de update van de bestaande CHIP-predictieregel is ontwikkeld. 7

Onderzoekskarakteristieken

Fiorelli 2020: systematisch review en meta-analyse met 9 observationele onderzoeken bij patiënten met een licht hoofdtrauma op de SEH (n = 14.545; gemiddelde leeftijd 64 jaar; 54% man; 4 prospectieve en 5 retrospectieve onderzoeken). In de onderzoeken werd het risico op intracraniële complicaties na een licht hoofdtrauma vergeleken tussen patiënten die trombocytenaggregatieremmers gebruikten en patiënten die geen anticoagulantia of trombocytenaggregratieremmers gebruikten.20  De aanvullende search leverde nog 3 observationele onderzoeken op bij patiënten met een licht hoofdtrauma in de tweede lijn (n = 5818; gemiddelde leeftijd 78 jaar; 44% man; 1 prospectief onderzoeken 2 retrospectieve onderzoeken).21 22 23

Van den Brand 2022: prospectief observationeel onderzoek bij patiënten ≥ 16 jaar met een licht hoofdtrauma op de SEH (n = 4557; gemiddelde leeftijd 53 jaar; 58% man; 82% kreeg een CT-scan; 8,4% had een intracraniële complicatie). In dit onderzoek werd de vernieuwde CHIP-predictieregel ontwikkeld waarmee het risico op een intracraniële traumatische CT-afwijkingen en/of de noodzaak voor een neurochirurgische interventie kan worden voorspeld aan de hand van verschillende predictoren. Het gebruik van trombocytenaggregatieremmers is als predictor voor intracraniële complicaties opgenomen. Hierbij gaat het om trombocytenaggregatieremmers (exclusief acetylsalicylzuur of carbasalaatcalcium) ten opzichte van acetylsalicylzuur- of carbasalaatcalcium of geen trombocytenaggregatieremmers.7

Effecten

De werkgroep heeft zelf een meta-analyse uitgevoerd waarin de gegevens uit Fiorelli (2020) zijn aangevuld met 3 aanvullende onderzoeken. Van den Brand (2022) kon niet in deze analyse worden meegenomen vanwege een afwijkende controlegroep. 
Patiënten die trombocytenaggregatieremmers gebruikten (n = 4223) hadden een hoger risico op intracraniële complicaties dan patiënten die geen anticoagulantia of trombocytenaggregratieremmers gebruikten (n = 15.396): het ongecorrigeerde, gepoolde risico ratio was 1,57 (95%-BI; 1,35 tot 1,82). Er waren onvoldoende gegevens beschikbaar om een subgroepanalyse specifiek voor clopidogrelgebruikers uit te voeren. Een subgroepanalyse was wel mogelijk voor acetylsalicylzuur of carbasalaatcalcium en overige trombocytenaggregatieremmers. Het ongecorrigeerde, gepoolde risico ratio voor intracraniële complicaties was 1,35 (95%-BI; 1,10 tot 1,67) bij acetylsalicylzuur of carbasalaatcalcium en 2,19 (95%-BI 1,02 tot 4,73) bij overige trombocytenaggregatieremmers. Van den Brand (2022) rapporteerde dat de kans op intracraniële complicaties na een licht hoofdtrauma 1,7 maal hoger is voor patiënten die trombocytenaggregatieremmers (exclusief acetylsalicylzuur en carbasalaatcalcium) gebruikten ten opzichte van acetylsalicylzuur of carbasalaatcalcium of geen trombocytenaggregatieremmers. De gecorrigeerde oddsratio was 1,7 (betrouwbaarheidsinterval niet gerapporteerd). Er werd geen verschil in kans op intracraniële complicaties tussen gebruik van acetylsalicylzuur of carbasalaatcalcium versus geen gebruik van trombocytenaggregatieremmers gevonden.7

Kwaliteit van bewijs

Er is dubbel afgewaardeerd voor het risico op bias, omdat het systematisch review en de aanvullende observationele onderzoeken ongecorrigeerde uitkomsten rapporteerden. Hierdoor kan vertekening zijn ontstaan door verschillen tussen patiënten (bijvoorbeeld in leeftijd of co-morbiditeit) die trombocytenaggregatieremmers gebruiken en patiënten die geen anticoagulantia of trombocytenaggregratieremmers gebruiken. Ook had een deel van de onderzoeken een retrospectieve opzet, wat tot informatiebias kan leiden. Daarnaast is aanleiding om af te waarderen voor indirectheid (omdat het onderzoek in de tweede lijn heeft plaatsgevonden), inconsistentie (omdat er veel heterogeniteit bestaat tussen de onderzoeken in het effect van trombocytenaggregatieremmers) en onnauwkeurigheid (vanwege het brede betrouwbaarheidsinterval rondom de risico ratio van trombocytenaggregatieremmers). De kwaliteit van bewijs voor trombocytenaggregatieremmers als risicofactor voor intracraniële complicaties is zeer laag.

Eerstelijnspopulatie

Om de consequenties van het gebruik van trombocytenaggregatieremmers na een hoofdtrauma in de eerste lijn te bepalen, moet ook de kans op intracraniële complicaties in de eerste lijn meegewogen worden. Uit het cohortonderzoek van Gerritsen et al. (2018) blijkt dat de kans op intracraniële complicaties bij patiënten ≥ 16 jaar met een hoofdtrauma in de eerste en tweede lijn samen ongeveer 1,3% is. Bij patiënten > 60 jaar is dit risico ongeveer 2,4%. In dit onderzoek ging het overgrote deel van de patiënten intracraniële complicaties na een hoofdtrauma (72%) direct naar het ziekenhuis.3  De huisarts beoordeelde dus slechts 28% van deze groep patiënten. Op basis van deze gegevens is de kans op intracraniële complicaties in de eerste lijn 0,4% (28% x 1,3%). Bij een ‘gemiddelde’ patiënt in de eerste lijn met een hoofdtrauma die trombocytenaggregatieremmers (exclusief acetylsalicylzuur of carbasalaatcalcium) gebruikt, zou het risico op intracraniële complicaties 0,8% (0,4% x 2,19) zijn.
Bij patiënten > 60 jaar in de eerste lijn wordt de kans op intracraniële complicaties geschat op 0,7% (28% x 2,4%). In dit geval zou het risico bij gebruik van trombocytenaggregatieremmers 1,5% (0,7% x 2,19) zijn. Aangezien een absoluut risico van 3% op intracraniële complicaties als afkappunt voor klinische relevantie wordt gezien7 , betekent dat alléén het gebruik van trombocytenaggregatieremmers bij patiënten met een hoofdtrauma geen klinisch relevant verhoogd risico op intracraniële complicaties geeft.
Op basis van de literatuur lijkt er nauwelijks een rol voor acetylsalicylzuur en carbasalaatcalcium te zijn bij het verhogen van het risico op intracraniële complicaties. Acetylsalicylzuur en carbasalaatcalcium bleken ook geen belangrijke voorspeller te zijn in bestaande predictiemodellen, zoals de CHIP-predictieregels en de Canadian CT Head-predictieregel.6 7 8  Andere trombocytenaggregatieremmers (zoals clopidogrel) konden voor het eerst geëvalueerd worden in het meest recente CHIP-onderzoek. In deze update van de CHIP-predictieregel werd gebruik van trombocytenaggregatieremmers (exclusief acetylsalicylzuur en carbasalaatcalcium) als predictor opgenomen. 7

Conclusie

We zijn onzeker over een mogelijk licht verhoogd risico op intracraniële complicaties na een hoofdtrauma bij patiënten die trombocytenaggregatieremmers gebruiken in de eerste lijn. Het gebruik van acetylsalicylzuur of carbasalaatcalcium lijkt het kleinste risico te geven. Omdat trombocytenaggregatieremmers en het risico op intracraniële bloedingen pathofysiologisch met elkaar zijn verweven, heeft de werkgroep ervoor gekozen om het gebruik van trombocytenaggregatieremmers (exclusief acetylsalicylzuur en carbasalaatcalcium) als een kenmerk met een licht verhoogd risico te beschouwen. Dit risico wordt pathofysiologisch lager ingeschat dan bij anticoagulantia. Bij deze inschatting is rekening gehouden met de therapeutische consequenties: in het geval van een intracraniële bloeding kunnen sommige anticoagulantia worden gecoupeerd, terwijl trombocytenaggregatieremmers alleen gestaakt kunnen worden.

Alcohol- of drugsintoxicatie

De symptomen van een acute alcoholintoxicatie zijn dosisafhankelijk en kunnen bestaan uit spreekdrang, uitgelaten stemming, desoriëntatie, oordeel- en kritiekstoornissen, labiele stemming, seksuele en/of agressieve ontremming, spraakstoornis (dysartrie) en waggelgang (ataxie). Een zeer hoge alcoholspiegel kan leiden tot in slaap vallen, anesthesie (soms gepaard gaand met nystagmus), stupor, coma en ademhalingsdepressie (zie NHG Standaard Problematisch alcoholgebruik).
Wanneer er sprake is van een alcohol- en/of drugsintoxicatie en een hoofdtrauma is de precieze toedracht van het ongeval soms moeilijk te beoordelen. Bovendien is bij intoxicatie de natuurlijke reactie op een eventuele val vaak minder adequaat. Daarnaast kan het lichamelijk onderzoek, vooral de EMV-score, minder betrouwbaar zijn. Ernstige klinische verschijnselen van een acute alcohol- of drugsintoxicatie zoals shockverschijnselen, hypothermie, en/of hypoglykemie zijn (ook zonder een hoofdtrauma) een reden voor directe verwijzing naar de tweede lijn. Hoewel in onderzoek alcohol- en/of drugsintoxicatie niet als onafhankelijke risicofactor naar voren komt, is op basis van bovengenoemde overwegingen besloten om een alcohol- en/of drugsintoxicatie te beschouwen als kenmerk met een licht verhoogd risico op intracraniële complicaties.

Symptomen/kenmerken met een licht verhoogd risico bij kinderen

Naar Samenvatting ›

De volgende symptomen/kenmerken zijn geassocieerd met een licht verhoogd risico op intracraniële complicaties bij kinderen (< 16 jaar) met een hoofdtrauma: 

  • ernstig ongevalsmechanisme (geen HET)
  • eenmaal braken
  • ernstige, onbekende, progressieve hoofdpijn
  • doorgemaakt bewustzijnsverlies > 5 seconden
  • klinisch relevant uitwendig letsel (niet het aangezicht)
  • alcohol- of drugsintoxicatie
Details
Symptomen/kenmerken met een licht verhoogd risico bij kinderen

De hieronder beschreven symptomen/kenmerken beschouwt de werkgroep, op basis van literatuur en consensus, als symptomen/kenmerken met een licht verhoogd risico op intracraniële complicaties bij patiënten < 16 jaar. Mede gezien de lage voorafkans in de eerstelijnspopulatie denkt de werkgroep niet dat de aanwezigheid van 1 of 2 van deze symptomen/kenmerken tot een klinisch relevant verhoogd risico op intracraniële complicaties leidt. Echter, bij aanwezigheid van ≥ 3 van deze symptomen/kenmerken wordt het risico op intracraniële complicaties als ‘verhoogd’ beschouwd. 

Ernstig ongevalsmechanisme (geen HET)

Het gaat hier om een inschatting. Zo wordt een val van een commode doorgaans niet onder een HET verstaan. Kleine kinderen vallen vaak van commodes, die doorgaans ongeveer 1 meter hoog zijn. Het zal afhangen van het valmechanisme (direct op hoofd) en type ondergrond of er sprake is van een risicofactor. Wat betreft valhoogte: in de PECARN-predictieregel wordt onderscheid gemaakt in valhoogte of er wel/geen sprake is van een HET. Voor kinderen > 2 jaar bedraagt deze > 1,5 meter en bij kinderen < 2 jaar > 0,9 meter. Het overschrijden van deze grenzen wordt door de onderzoekers gezien als een ernstig ongevalsmechanisme.10  Dit onderscheid is in de dagelijkse praktijk niet altijd eenvoudig te maken. Ook zijn er mogelijk andere factoren van belang, zoals het mechanisme van de val (direct of indirect), type ondergrond en ‘energie-impact’ (bijvoorbeeld toegenomen bij val op rand of klein voorwerp). Deze dienen te worden meegewogen in het beoordelen van de ernst van het ongevalsmechanisme. Lichte trauma’s zoals staand of lopend vallen of tegen een stilstaand object lopen of rennen vormen geen risicofactor.

Eenmaal braken

Dit wordt uitgewerkt in het detail Braken bij kinderen na een hoofdtrauma.

Ernstige, onbekende, progressieve hoofdpijn

Hoofdpijn is, net als amnesie, moeilijk te objectiveren bij jonge kinderen. In de PECARN-predictieregel is hoofdpijn een risicofactor bij kinderen > 2 jaar. Dan gaat het om ‘ernstige hoofdpijn’. Zonder bijkomende risicofactoren geeft dit een risico op intracraniële complicaties van 0,9%.10  In de CHALICE-predictieregel is hoofdpijn geen onafhankelijke risicofactor.9  De werkgroep heeft ervoor gekozen om ernstige, onbekende, progressieve hoofdpijn te zien als symptoom met een licht verhoogd risico op intracraniële complicaties.

Doorgemaakt bewustzijnsverlies

Het begrip ‘doorgemaakt bewustzijnsverlies’ is in de praktijk vaak een lastige term. Het is voor ouders en andere omstanders vaak moeilijk om te benoemen of en hoe lang er bewustzijnsverlies is geweest. De PECARN-predictieregel hanteert ≥ 5 seconden bij kinderen < 2 jaar. Bij kinderen > 2 jaar is er geen minimale tijdsduur.10  In de CHALICE-predictieregel is de duur van het bewustzijnsverlies > 5 minuten.9  Bij patiënten < 16 jaar hebben wij er om praktische redenen voor gekozen om bewustzijnsverlies van > 5 seconden aan te houden. Dit kan opgevat worden als een symptoom met een licht verhoogd risico op intracraniële complicaties. Zonder bijkomende risicofactoren geeft dit symptoom namelijk een risico van 0,9% op intracraniële complicaties.10

Klinisch relevant uitwendig letsel (exclusief het aangezicht)

De mate van het letsel van de huid wordt in de predictieregels verschillend beoordeeld. Zo is in de PECARN-predictieregel de locatie van het letsel alleen een risicofactor bij kinderen < 2 jaar. In de CHALICE-predictieregel is de aanwezigheid van kneuzing, zwelling of beschadiging huid > 5 cm bij kinderen < 1 jaar een risicofactor met een positief voorspellende waarde van 12%.9  De werkgroep heeft ervoor gekozen om bij patiënten < 16 jaar klinisch relevant uitwendig (geen oppervlakkige schaaf- en/of snijwondjes) als een symptoom met een licht verhoogd risico op intracraniële complicaties te beschouwen. Letsel van het aangezicht (gebied tussen kaaklijn en wenkbrauwgrens) valt hier niet onder (dit is geen risicoverhogend symptoom).

Alcohol- en/of drugsintoxicatie

Dit wordt uitgewerkt in het detail Alcohol- en/of drugsintoxicatie.

Braken bij kinderen na een hoofdtrauma

Uitgangsvraag

Is braken (eenmalig dan wel aanhoudend of terugkerend) een risicofactor voor intracraniële complicaties bij patiënten < 16 jaar met een hoofdtrauma in de eerste lijn?

Achtergrond

Geschat wordt dat ongeveer 15% van de kinderen 1 of meerdere keren braakt na een (licht) hoofdtrauma.24 25  Braken kan een uiting zijn van pijn of schrik, maar ook van verhoogde intracraniële druk.17  In de Standaard Hoofdtrauma uit 2015 werd aanhoudend of terugkerend braken beschouwd als een symptoom met een matig verhoogd risico op intracraniële complicaties. Eenmalig braken werd gezien als een uiting van pijn of schrik en werd, in afwezigheid van andere risicoverhogende symptomen/kenmerken, niet geassocieerd met een klinisch relevant verhoogd risico. Echter, in de vorige NVN-richtlijn ‘Licht traumatisch hoofdhersenletsel in de acute fase’ was eenmalig braken door kinderen ≥ 2 jaar na een hoofdtrauma wel een reden voor klinische observatie of een CT-scan in het ziekenhuis. Deze discrepantie in de richtlijnen leidde tot onduidelijkheid in de praktijk. De vraag is of er nieuw bewijs is over de voorspellende waarde van eenmalig dan wel aanhoudend of terugkerend braken voor de aanwezigheid van intracraniële complicaties na een hoofdtrauma bij kinderen.

Methoden

Voor het beantwoorden van deze vraag is gebruikgemaakt van de clinical evidence review, behorende bij de NICE-richtlijn Head Injury (NICE richtlijn Head Injury CG 176, 2014). In maart 2023 heeft de werkgroep de zoekactie opnieuw uitgevoerd om te controleren of er sinds de publicatie nieuwe onderzoeken zijn gepubliceerd. Om geen recente onderzoeken te missen werd de zoekactie in maart 2024 herhaald.

Resultaten

De NICE-werkgroep beoordeelde predictieregels voor kinderen na een (licht) hoofdtrauma. We beschrijven hier de 3 bekendste predictieregels (CHALICE, PECARN en CATCH) ontwikkeld voor kinderen en gevalideerd in grote, multicenter onderzoeken.9 10 26  De search na de zoekdatum van de NICE-zoekstrategie tot maart 2024 leverde geen nieuw ontwikkelde en gevalideerde predictieregels voor kinderen op.

Onderzoekskarakteristieken

Predictiemodellen:

  • CHALICE. De ‘Children's Head Injury Algorithm for the Prediction of Important Clinical Events’ (CHALICE)-predictieregel is ontwikkeld in een prospectief, multicenter, diagnostisch cohortonderzoek verricht op 10 SEH’s in Engeland.9  Tussen februari 2000 en augustus 2002 werden 22.772 kinderen < 16 jaar met een hoofdtrauma in dit onderzoek geïncludeerd (65% jongen; gemiddelde leeftijd 5,7 jaar). Bij 281 kinderen (1%) werd een intracraniële complicatie ten gevolge van het hoofdtrauma vastgesteld. Bij 137 kinderen (0,6%) was een neurochirurgische interventie geïndiceerd. De volgende factoren werden geïdentificeerd als risicoverhogend:
    • Anamnese: bewustzijnsverlies > 5 minuten; anterograde of retrograde amnesie > 5 minuten; sufheid; braken ≥ 3 episoden, verdenking op een non-accidenteel trauma of posttraumatisch insult.
    • Lichamelijk onderzoek: EMV < 14 (of EMV < 15 bij kind <1 jaar oud); verdenking op een penetrerende of impressiefractuur óf de aanwezigheid van een volle fontanel; tekenen van een schedel(basis)fractuur; focale neurologische verschijnselen; hematoom, zwelling of laceratie > 5 cm op het hoofd bij kind < 1 jaar oud.
    • Traumamechanisme: HET gedefinieerd als een verkeersongeluk met snelheid > 64 km/uur, een val van > 3 meter hoogte of een verwonding door een voorwerp met hoge snelheid.
  • PECARN. De ‘Paediatric Emergency Care Applied Research Network’ (PECARN)-predictieregel is ontwikkeld en gevalideerd in een prospectief, observationeel cohortonderzoek op 25 SEH’s in de Verenigde Staten.10  Tussen juni 2004 en maart 2006 werden 42.412 kinderen < 18 jaar met een hoofdtrauma en een EMV van 14-15 geïncludeerd. CT-scans werden gemaakt bij 14.969 (35%) kinderen. Bij 376 kinderen (1%) bleek er sprake van een posttraumatische intracraniële complicatie. Hiervan ondergingen 60 kinderen (0,1%) een neurochirurgische interventie. De volgende factoren werden geïdentificeerd als risicofactoren voor intracraniële complicaties.
    • Bij kinderen < 2 jaar: EMV < 15, aanwezigheid van een schedelhematoom (exclusief de frontale zijde van het hoofd), bewustzijnsverlies > 5 sec, ernstig ongevalsmechanisme, aanwijzingen voor een schedel(basis)fractuur of abnormaal gedrag volgens ouders.
    • Kinderen > 2 jaar: EMV < 15, bewustzijnsverlies (ongeacht duur), braken (ongeacht frequentie), ernstig ongevalsmechanisme, aanwijzingen voor een schedel(basis)fractuur of ernstige hoofdpijn.
      Er werd onderscheid gemaakt in kinderen < 2 en > 2 jaar, omdat jongere patiënten gevoeliger zijn voor straling van de CT-scan, hun minimale communicatievermogen en verschil in risico’s en traumamechanismen.
  • CATCH. De Canadian Assessment of Tomography for Childhood Head Injury (CATCH)-predictieregel is ontwikkeld in een prospectief, observationeel cohortonderzoek verricht op 10 SEH’s in Canada.26  Tussen juli 2001 en november 2005 werden 3.866 kinderen ≤ 16 jaar na een hoofdtrauma én een EMV-score van 13-15 geïncludeerd. Andere inclusiecriteria waren: bewustzijnsverlies, amnesie, desoriëntatie, aanhoudend braken (≥ 2 keer braken met een tussenpoos van minstens 15 minuten) of aanhoudende prikkelbaarheid bij kinderen < 2 jaar. CT-scans werden gemaakt bij 2.043 kinderen (53%). Bij 159 kinderen (4%) bleek er sprake van een intracraniële complicatie. Hiervan ondergingen 24 kinderen (0,6%) een neurochirurgische interventie. De volgende factoren werden geïdentificeerd als risicofactoren en waren dus een reden voor een CT-scan:
    • Hoog risico: EMV-score < 15 (2 uur na het hoofdtrauma); verdenking op een schedel(basis)fractuur; toenemende hoofdpijn; geprikkeld kind.
    • Matig risico: aanwezigheid van een schedelhematoom; ernstig ongevalsmechanisme.
      Braken is in deze predictieregel niet geïdentificeerd als een onafhankelijke risicofactor voor intracraniële complicaties na een hoofdtrauma.
Externe validatie

Bovengenoemde predictieregels zijn gevalideerd in een groot onderzoek met 20.137 kinderen (< 18 jaar) met verschillende gradaties van hoofdtrauma in 10 ziekenhuizen verspreid over Nieuw-Zeeland en Australië. Alle predictieregels bleken accuraat in het identificeren van kinderen met een verhoogd risico op intracraniële complicaties na een hoofdtrauma11 . Vergelijkbare resultaten werden gevonden in kleinere, externe validatieonderzoeken.12 13

(Frequentie) braken
  • CHALICE: kinderen die ≥ 3 maal braakten hadden een 6 maal hogere kans op intracraniële complicaties dan kinderen die < 3 keer braakten (6,5% vs. 1,0%).9  In de multivariabele analyse bleek ≥ 3 keer braken een onafhankelijke risicofactor en dus een indicatie voor een CT-scan.
  • PECARN: kinderen ≥ 2 jaar die ≥ 1 maal braakten na een hoofdtrauma hadden een 4 maal hogere kans op intracraniële complicaties dan kinderen die niet braakten (2,4% vs. 0,6%). Dit was niet gecorrigeerd voor de aanwezigheid van andere risicofactoren. De kans op intracraniële complicaties nam niet toe bij meerdere keren braken. Braken werd daarom meegenomen in deze predictieregel.10  Uit een secundaire analyse van dezelfde data bleek dat kinderen die alléén braakten (frequentie niet gedefinieerd) een kans van 0,2% op intracraniële complicaties hadden. In deze groep kinderen wordt geadviseerd terughoudend te zijn met het maken van een CT-scan.17
  • CATCH: hoewel het onderzoek liet zien dat bij kinderen die ≥ 2 maal braken intracraniële complicaties 1,4 keer vaker voorkomen dan bij kinderen die niet of slechts 1 keer braken, bleek braken geen onafhankelijke risicofactor te zijn.26  In een vervolgonderzoek (CATCH2) werd ≥ 4 keer braken als onafhankelijke risicofactor voor intracraniële complicaties vastgesteld.27

In een secundaire analyse van het eerder beschreven groot extern validatieonderzoek bleek dat van de 1006 kinderen die braakten na het hoofdtrauma (als enige symptoom), bij niemand sprake was van klinisch relevante intracraniële complicaties.24

Eerstelijnspopulatie

Bovenstaand onderzoek is verricht in een tweedelijnssetting met een hogere incidentie van intracraniële complicaties dan in de huisartsenpraktijk.3  Er is geen vergelijkbaar onderzoek gedaan in een eerstelijnspopulatie. Aangezien eenmalig braken geen risicofactor is voor intracraniële complicaties op de SEH, zal dit ook in de eerste lijn geen verhoogd risico geven. 

Conclusie

Er zijn geen aanwijzingen dat eenmalig braken zonder bijkomende risicofactoren een uiting is van intracraniële complicaties na een hoofdtrauma. Eenmalig braken na een hoofdtrauma wordt gezien als een uiting van pijn of schrik. De werkgroep beschouwt eenmalig braken als een symptoom met een licht verhoogd risico op intracraniële complicaties. Aanhoudend of terugkerend braken (≥ 2 keer) is geassocieerd met een groter risico op intracraniële complicaties. De werkgroep beschouwt aanhoudend of terugkerend braken (≥ 2 keer) als een symptoom met een matig verhoogd risico op intracraniële complicaties na een hoofdtrauma.

Prognose en beloop

Naar Samenvatting ›

Volwassenen

Naar Samenvatting ›
  • In de eerste dagen of weken na een hoofdtrauma kunnen lichamelijke klachten (zoals hoofdpijn, misselijkheid, duizeligheid, nekpijn, wazig zien), psychische klachten (zoals angst en emotionele klachten) en cognitieve klachten (zoals geheugen- en concentratieproblemen, slaapstoornissen, sneller geïrriteerd zijn en overgevoeligheid voor licht en geluid) optreden.
  • Meestal is het beloop na een hoofdtrauma gunstig. Bij een groot deel van de patiënten treedt binnen enkele weken een aanzienlijk herstel van de klachten op. 
    Onderzoek laat zien dat ongeveer 28% van de patiënten dat na een hoofdtrauma beoordeeld is op de SEH (zonder opname), binnen 3 maanden de huisarts bezoekt vanwege aanhoudende klachten. Dit aantal is mogelijk lager bij patiënten die na een hoofdtrauma niet zijn verwezen naar de SEH.
  • De oorzaak van aanhoudende klachten is onbekend. Er zijn aanwijzingen dat er deels sprake kan zijn van geringe hersenschade (meestal niet zichtbaar op een MRI- of CT-scan), deels van omgevingsfactoren en deels van patiëntgerelateerde factoren.
  • Patiëntgerelateerde factoren hebben mogelijk een negatieve invloed op het herstel. Voorbeelden zijn een eerder doorgemaakt hoofdtrauma, migraine, stemmingsstoornissen (pre-existente of posttraumatische) en een inadequate copingstijl.

Kinderen

Naar Samenvatting ›
  • De meeste kinderen herstellen snel en volledig na een hoofdtrauma. Bij sommige kinderen houden klachten echter aan, zoals hoofdpijn, verminderde concentratie, vermoeidheid, angst of emotionele problemen. Deze klachten kunnen een negatieve impact hebben op activiteiten thuis, op school en bij het sporten.
  • Onderzoek verricht in de tweede lijn suggereert dat de volgende symptomen een negatieve impact hebben op het herstel na 6 maanden: pre-existente gedragsproblemen, gezinsproblematiek, lagere sociaaleconomische positie en de aanwezigheid van meerdere posttraumatische klachten zoals hierboven beschreven.
Details
Prognose en beloop

Beloop Acute Fase 

In een Nederlands onderzoek van Gerritsen et al. (2018) werd in een huisartsencohort van > 30.000 patiënten de incidentie en het beloop na een hoofdtrauma onderzocht.3  De incidentie was 22,1 per 1000 persoonsjaren. Van de in totaal 694 patiënten met een hoofdtrauma bezochten 604 (87%) de huisarts. Uiteindelijk overleden 8 patiënten (1,7%) ten gevolge van het hoofdtrauma. Bij 26 van de 36 patiënten met een gecompliceerd hoofdtrauma was de huisarts nooit betrokken. Bij 8 van de overige 10 patiënten vond het eerste contact in de eerste lijn plaats. Zij vertoonden ten tijde van dit contact al ernstige symptomen zoals neurologische afwijkingen, bewustzijnsverlies of een insult. Bij 2 patiënten met een gecompliceerd hoofdtrauma vond neurochirurgische interventie met vertraging plaats: bij 1 patiënt was er sprake van een patiënt-delay. Bij een andere, dementerende, patiënt was er sprake van een klinische achteruitgang op basis van een subarachnoïdale bloeding.3  Verder onderzoek in de eerste lijn naar het beloop na een hoofdtrauma in de acute fase ontbreekt. Uit tweedelijnsonderzoek blijkt dat bij 1% van de patiënten met licht traumatisch hoofd/hersenletsel (THL) neurochirurgische interventie noodzakelijk is. De mortaliteit van patiënten met licht THL is 1% in de tweede lijn.1

Beloop na de Acute Fase

Incidentie

Vanwege het ontbreken van eerstelijnsonderzoek is onbekend hoeveel patiënten last houden van aanhoudende klachten na een doorgemaakt hoofdtrauma in de eerste lijn. Bovendien ontbreekt een eenduidige ICPC-code en kunnen aanhoudende klachten onder andere gecodeerd worden als ‘Hersenschudding/hoofdtrauma’ (N79), ‘Ander letsel hoofd’ (N80), ‘Hoofdpijn’ (N01), ‘Benigne neoplasma zenuwstelsel’ (N75) en ‘Multipele traumata/inwendige letsels’ (A81). In een prospectief cohortonderzoek verricht op Nederlandse SEH’s bleek dat 28% van de niet-opgenomen patiënten met een hoofdtrauma (n = 128) binnen 3 maanden de huisarts bezocht vanwege klachten gerelateerd aan het doorgemaakte hoofdtrauma (onder andere vermoeidheid, duizeligheid, hoofdpijn, concentratieproblemen, prikkelbaarheid). 28
Een observationeel cohortonderzoek (n = 910) bij patiënten met een licht hoofdtrauma (in het onderzoek gedefinieerd als een EMV-score van 13-15 met óf posttraumatische amnesie < 24 uur óf bewustzijnsverlies < 30 min) op de SEH toonde aan dat 84% van de patiënten na 2 weken nog ≥ 1 posttraumatische klachten zoals hoofdpijn, duizeligheid en vermoeidheid had. Na 6 maanden bleek 72% van deze groep nog ≥ 1 posttraumatische klachten te hebben, al wordt uit dit onderzoek niet duidelijk wat voor soort klachten dit precies waren.29  Ondanks deze klachten bleek 60-70% goed in staat om het werk en dagelijkse activiteiten op het niveau van voor het hoofdtrauma op te pakken.29 30  Meestal zijn de cognitieve stoornissen van tijdelijke aard: rond 3 maanden na een licht hoofdtrauma is de helft van de patiënten cognitief hersteld.28  Gebaseerd op onderzoek in de tweede lijn heeft ongeveer 10 tot 15% van de patiënten met een licht hoofdtrauma na een jaar nog klachten die van invloed zijn op het functioneren.1  Door de geselecteerde tweedelijnspopulatie zijn de percentages niet direct te vertalen naar de eerstelijnspopulatie. Aangezien de incidentie van hoofdtrauma in de eerste lijn veel hoger en de ernst vaak milder is, is de verwachting dat de incidentie van aanhoudende posttraumatische klachten bij patiënten in de eerste lijn lager ligt.   

Pathofysiologie van aanhoudende klachten

Er is veel onduidelijkheid over de pathofysiologie van aanhoudende klachten: niet alleen de oorzaak van het hoofdtrauma (sportletsel, auto-ongeluk, val op hoofd) is van invloed, ook het soort hoofdtrauma (focale of diffuse impact, rotatie-accelaratiebeweging of direct contact), de locatie van het hoofdtrauma en eventueel bijkomend letsel spelen een rol (richtlijn VRA 2024). In de richtlijn ‘Licht traumatisch hoofd/hersenletsel’ van de Vereniging voor Revalidatieartsen (VRA) wordt de mogelijke pathofysiologie van aanhoudende klachten na een hoofdtrauma beschreven: zo worden er hormonale en immunologische veranderingen in het brein beschreven, evenals verstoringen in structuur (axonale schade) en functie (functionele connectiviteit). Ook zijn er aanwijzingen dat ontregeling van het autonome zenuwstelsel een rol kan spelen. Het is onduidelijk in welke mate aanhoudende klachten direct het gevolg zijn van het hoofdtrauma of dat andere, vaak pre-existente klachten zoals angst of depressie, posttraumatische stress en een inadequate of passieve copingstijl, een rol spelen. Dit wordt hieronder verder besproken.

Aard klachten volwassenen

Posttraumatische klachten zijn zeer divers van aard. Klachten kunnen lichamelijk van aard zijn zoals hoofdpijn, vermoeidheid, slaapstoornissen, duizeligheid of draaierigheid (onder andere door posttraumatische benigne paroxysmale positieduizeligheid (zie Benigne paroxismale positieduizeligheid), tinnitus, hyperacusis, visuele klachten en anosmie. Daarnaast komen psychische klachten zoals prikkelbaarheid, depressie, angst en cognitieve klachten zoals concentratiestoornissen en/of geheugenproblemen voor.31 32  Dit onderscheid is kunstmatig: sommige klachten zoals vermoeidheid, slaapproblemen, hoofdpijn en duizeligheid kunnen zowel een lichamelijke, psychische als cognitieve oorzaak hebben. Over het algemeen verbeteren lichamelijke en psychische symptomen sneller dan cognitieve klachten. Net name cognitieve klachten zorgen voor minder maatschappelijke deelname (werk, sociale verkeer). 1 33

Aard klachten kinderen

De meeste kinderen herstellen snel en volledig na het doormaken van een hoofdtrauma. Kinderen gaan terug naar school na een mediaan van 2-4 dagen.31  Uit een Nederlands tweedelijns cohortonderzoek bleek echter dat, van de kinderen die na een licht hoofdtrauma de SEH bezochten, 20% last hield van langdurige (> 6 maanden) posttraumatische klachten zoals hoofdpijn, verminderde concentratie, vermoeidheid, angst of psychische problemen.34  Dit soort klachten kunnen zorgen voor beperkingen bij activiteiten en participatie thuis, op school of bij het sporten. 

Herstelbelemmerende factoren volwassenen

Er zijn aanwijzingen dat aanhoudende cognitieve klachten significant zijn gecorreleerd aan pre-existente angst of depressie, posttraumatische stress en een inadequate of passieve copingstijl.29 30 31  Een passieve copingstijl kenmerkt zich door het ontkennen of vermijden van problemen met het focussen op negatieve gedachten in plaats van het actief oplossen van een probleem. Patiëntgerelateerde factoren zoals leeftijd, vrouwelijke geslacht, lager opleidingsniveau, pre-existente psychologische of psychiatrische problematiek, hoofdpijn en/of migraine in de voorgeschiedenis en een eerder doorgemaakt hoofdtrauma hebben mogelijk ook een negatief effect op het posttraumatische herstel.29 31  Ook posttraumatische stemmingsklachten kunnen het herstel negatief beïnvloeden.31  Vroege posttraumatische nekklachten, wat bij ongeveer 20% van de patiënten met een hoofdtrauma voorkomt, zijn onder andere geassocieerd met cognitieve klachten en slaapstoornissen later in het beloop.35  

Herstelbelemmerende factoren kinderen

Omdat onderzoek naar dit onderwerp ontbreekt, is weinig bekend over herstelbelemmerende factoren bij kinderen die een hoofdtrauma doormaken in de eerste lijn. In tweedelijnsonderzoek lijken de volgende patiënt- en traumagerelateerde factoren risicoverhogend te zijn voor neurocognitieve beperkingen en gedragsproblemen: pre-existente gedragsproblemen, een lager opleidingsniveau en/of ≥ 1 risicofactoren (EMV score 13 of 14, focale neurologische uitval, persisterend braken, posttraumatisch insult, progressieve hoofdpijn of een abnormale CT-scan).1
In een ander tweedelijns, Nederlands, prospectief cohortonderzoek is het natuurlijk beloop van activiteiten en participatie van 231 kinderen gedurende de eerste 6 maanden na een licht hoofdtrauma onderzocht. Het licht hoofdtrauma werd in dit onderzoek gedefinieerd als EMV 13-15 én veranderd gedrag, bewustzijnsverlies van maximaal 30 minuten, posttraumatische amnesie van maximaal 24 uur of andere voorbijgaande neurologische afwijkingen zoals een insult.34  In dit onderzoek bleek dat vooral de psychosociale factoren voorspellers zijn voor problemen op het gebied van activiteiten en participatie na 6 maanden. De volgende factoren waren significant gecorreleerd aan aanhoudende klachten en een lagere hervatting van dagelijkse activiteiten 6 maanden na het hoofdtrauma: (pre-existente) gedragsproblemen bij het kind, gezinsproblematiek voorafgaande aan het trauma, lagere sociaaleconomische positie, meer stresssymptomen na het hoofdtrauma, meer posttraumatische symptomen en een lagere mate van hervatting van dagelijkse activiteiten in de eerste 2 weken na het hoofdtrauma. De invloed van andere factoren zoals copingstijlen, emotieregulatie, persoonlijkheidstrekken, sociale steun en andere co-morbide problemen van kinderen en/of hun ouders/verzorgers is niet onderzocht in dit onderzoek. Er is geen onderzoek verricht naar herstelbelemmerende factoren bij kinderen met een hoofdtrauma in de eerste lijn. 

Benigne paroxismale positieduizeligheid

Naar Samenvatting ›
  • Bij 21-35% van de duizeligheidsklachten na een hoofdtrauma is er sprake van posttraumatische benigne paroxysmale positieduizeligheid (BPPD).
  • Een geïsoleerde posttraumatische BPPD kan op dezelfde wijze behandeld worden als een niet-traumatische BPPD. Mogelijk zijn er meerdere Epley-manoeuvres nodig. Zie hiervoor de NHG Standaard Duizeligheid.
Details
Benigne paroxismale positieduizeligheid

Bij 21-35% van de duizeligheidsklachten na een hoofdtrauma is er sprake van posttraumatische benigne paroxysmale positieduizeligheid (BPPD) .1 36  Hoe ernstiger het trauma, hoe groter de kans dat de patiënt binnen 1 maand BPPD ontwikkelt.36  De pathofysiologie is vergelijkbaar met die van niet-traumatische BPPD: BPPD wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van debris in de endolymfe in de halfcirkelvormige kanalen. Dit zorgt voor nystagmus en vertigo bij standsveranderingen van het kanaal ten opzichte van de zwaartekracht.37 38  Zie voor diagnostiek en behandeling de NHG Standaard Duizeligheid. Mogelijk is BPPD na een hoofdtrauma moeilijker te behandelen, door aantasting van meerdere kanalen, waardoor het nodig kan zijn de Epley-manoeuvre meerdere malen uit te voeren.39

Richtlijnen Spoed

Naar Samenvatting ›

Spoedeisende symptomen/kenmerken

Naar Samenvatting ›
  • verlaagd bewustzijn (EMV < 15, zie ABCDE-methode voor huisartsen - NHG)
  • posttraumatisch insult
  • recent (< 2 uur) HET: bijvoorbeeld val van grote hoogte (2-3 maal lichaamslengte), ongeval in een voertuig > 45 km/uur (ook met autogordel), botsing tussen auto en fietser/voetganger met snelheid > 10 km/uur, aanrijden van een (brom-/snor)fietser of motorrijder door een ander voertuig bij een snelheidsverschil > 35 km/uur)
  • focale neurologische uitval: bijvoorbeeld spraak-/taalstoornis, dubbelzien, motorische uitval, verminderde sensibiliteit
  • schedel(basis)fractuur: bijvoorbeeld palpabele fractuur, retro-auriculair hematoom, een- of tweezijdig orbitahematoom, hemotympanum (bloed achter trommelvlies), otorroe (vocht uit oor) of rinorroe (vocht uit neus), gespannen of volle fontanel.
Details
Spoedeisende symptomen/kenmerken

Het bewijs voor focale neurologische uitval als symptoom met een sterk verhoogd risico op intracraniële complicaties is minder overtuigend dan het bewijs voor de overige risicofactoren. In het systematische review van Pandor et al. wordt focale neurologische uitval geïdentificeerd als risicoverhogend met een positieve ‘likelihood’-ratio van 5-10.5  Neurologische uitval is onderdeel van beide CHIP-predictieregels (OR 1,5 in de oorspronkelijke CHIP-predictieregel versus 2,5 in de update van de CHIP-predictieregel).6 7  In de update van het CHIP-onderzoek is neurologische uitval op zichzelf reden voor een CT-scan. Deze variabele komt echter niet voor in de Canadian CT Head-predictieregel. De bevindingen uit de literatuur in combinatie met het gegeven dat de aanwezigheid van focale neurologische afwijkingen kan duiden op letsel van het centraal of perifeer zenuwstelsel zijn voor de werkgroep reden om de aanwezigheid van focale neurologische uitval op te nemen als een spoedeisend symptoom. Focale neurologische uitval kan het gevolg zijn van een intracraniële complicatie door een hoofdtrauma. Een hoofdtrauma kan echter ook ontstaan door een val wegens neurologische uitval door een beroerte; zie NHG-Standaard Beroerte). Het is belangrijk onderscheid hierin te maken.
Als bij het eerste (telefonische of fysieke) contact blijkt dat er sprake is van een ABCDE-instabiele patiënt (bijvoorbeeld een verlaagd bewustzijn), een doorgemaakt posttraumatisch insult en/of een HET dat kortgeleden (< 2 uur, arbitrair) heeft plaats gevonden, adviseert de werkgroep (op basis van consensus) direct een ambulance te bellen en de patiënt met spoed naar de neuroloog, kinderarts of SEH-arts te verwijzen. Bij het vermoeden op een schedel(basis)fractuur of focale neurologische uitval adviseert de werkgroep de patiënt eerst te beoordelen, omdat deze afwijkingen niet altijd zichtbaar of anamnestisch betrouwbaar vast te stellen zijn. Ook bij een HET dat > 2 uur geleden (arbitrair) heeft plaatsgevonden (zonder de aanwezigheid van de eerder genoemde spoedeisende symptomen), adviseert de werkgroep de patiënt eerst te beoordelen, omdat uit de literatuur bij kinderen blijkt dat een verslechtering meestal < 1-2 uur na het hoofdtrauma optreedt.14 15 16

Eerste contact

Naar Samenvatting ›

Maak (telefonisch of bij het eerste fysieke contact) een klinische inschatting op basis van de ABCDE-systematiek en vraag naar de aanwezigheid van spoedeisende symptomen/kenmerken.
 

  • Bel direct een ambulance via de meldkamer Ambulancezorg (MKA) en verwijs met spoed naar de (kinder)neuroloog, kinderarts of SEH-arts:
  • Beoordeel direct bij (zie Richtlijnen Diagnostiek):
    • vermoeden van focale neurologische uitval 
    • vermoeden van schedel(basis)fractuur
    • vermoeden van HET ≥ 2 uur na het trauma, mits er geen andere spoedeisende symptomen zijn

Als het vermoeden van een schedel(basis)fractuur en/of focale neurologische uitval na lichamelijk onderzoek blijft bestaan, verwijs dan direct naar de (kinder)neuroloog, kinderarts of SEH-arts.

Richtlijnen Diagnostiek

Naar Samenvatting ›

Algemeen

Naar Samenvatting ›
  • In geval van spoedeisende symptomen/kenmerken: zie Richtlijnen Spoed.
  • Wees bedacht op aanwezigheid van (cervicaal) wervelletsel, zeker als er sprake is geweest van een HET. 
  • Bij alcohol- en/of drugsintoxicatie zijn de precieze toedracht van het hoofdtrauma en het lichamelijk onderzoek soms moeilijk te beoordelen en minder betrouwbaar. 
  • Ernstige verschijnselen van een acute alcohol- of drugsintoxicatie zijn onder andere een verlaagd bewustzijn, shock, hypothermie en/of hypoglykemie (zie ook NHG Standaard Problematisch alcoholgebruik).
  • Wees alert op signalen van huiselijk geweld en mishandeling (met name bij kinderen < 2 jaar en (kwetsbare) ouderen). Denk bij kinderen aan de kindcheck. Aanwijzingen voor mogelijke (kinder)mishandeling (zie ook Meldcode Kindermishandeling) zijn onder andere:
    • onduidelijke of inconsistente anamnese over aard of ernst van het trauma
    • lang tijdsinterval voordat adequate medische hulp werd ingeroepen
    • discrepantie tussen de ernst van de bevindingen bij lichamelijk onderzoek en de anamnestisch opgegeven toedracht of hoogte van een val 
    • ander (onverklaard) letsel naast het hoofdtrauma

(Hetero)anamnese

Naar Samenvatting ›

Vraag naar: 

  • aard, tijdstip en toedracht van het trauma
  • duur (voorbijgaand) bewustzijnsverlies, retro- en/of anterograde amnesie (betrouwbaar te beoordelen bij kinderen ≥ 6 jaar) of veranderd gedrag
  • hoofdpijn (duur, herkenbaarheid, ernst)
  • braken (tijdstip, frequentie)
  • geneesmiddelen en voorgeschiedenis 
  • gebruik van geneesmiddelen met een verhoogd risico op intracraniële complicaties:
    • anticoagulantia (DOAC, therapeutisch LMWH en VKA) 
    • bepaalde trombocytenaggregratieremmers: dipyridamol en P2Y12-remmers (clopidogrel, prasugrel, ticagrelor)
  • stollingsafwijkingen in de voorgeschiedenis (bijvoorbeeld hemofilie of trombocytopenie)
  • gebruik van anti-epileptica, sedativa (zoals benzodiazepinen en opioïden) en bloedglucoseverlagende middelen (vanwege een verhoogd risico op vallen)
  • (vermoeden van) alcohol- en/of drugsintoxicatie (zie ook NHG Standaard Problematisch alcoholgebruik)

Lichamelijk onderzoek

Naar Samenvatting ›
  • Beoordeel de patiënt aan de hand van de ABCDE-systematiek.
  • Verricht neurologisch onderzoek. 
  • Onderzoek de schedel op aanwijzingen voor een schedel(basis)fractuur en ander letsel: 
    • palpabele fractuur, retro-auriculair hematoom
    • 1- of 2-zijdig orbitahematoom (meestal pas na enkele uren zichtbaar) 
    • hemotympanum 
    • otorroe of rinorroe
    • bij jonge kinderen: een gespannen of volle fontanel
  • Onderzoek het gehele lichaam bij een vermoeden van huiselijk geweld, (kinder)mishandeling en/of een onduidelijke toedracht van het hoofdtrauma.

Aanvullend onderzoek

Naar Samenvatting ›

Verricht geen aanvullend onderzoek.

Evaluatie

Naar Samenvatting ›

Bepaal de aanwezigheid van symptomen/kenmerken die geassocieerd zijn met een verhoogd risico op intracraniële complicaties en classificeer de patiënt in 1 van de volgende risicocategorieën (zie Risicofactoren voor intracraniële complicaties en de stroomschema's):

  • hoofdtrauma met een sterk verhoogd risico op intracraniële complicaties 
    (≥ 1 spoedeisende symptoom/kenmerk; zie Richtlijnen Spoed)
  • hoofdtrauma met een verhoogd risico op intracraniële complicaties 
    (≥ 1 symptoom/kenmerk met een matig verhoogd risico óf ≥ 3 symptomen/kenmerken met een licht verhoogd risico)
  • hoofdtrauma met een laag risico op intracraniële complicaties
    (< 3 symptomen/kenmerken met een licht verhoogd risico)
  • hoofdtrauma bij patiënten met een behandelbeperking en/of wens om thuis te blijven

Houd rekening met het klinisch beeld en overige factoren, zoals:

  • onbetrouwbare anamnese (bijvoorbeeld in het geval van dementie)
  • onduidelijke toedracht van het trauma
  • ongerustheid bij de patiënt en/of de familie
  • twijfel of een niet-pluis gevoel bij de arts

Richtlijnen Beleid acute fase

Naar Samenvatting ›

Het beleid in de acute fase is afhankelijk van de categorie waarin de patiënt geclassificeerd is (zie de stroomschema’s):

  • Verwijs patiënten met een sterk verhoogd risico op intracraniële complicaties direct naar de (kinder)neuroloog, SEH-arts of kinderarts (zie Richtlijnen Spoed).
  • Verwijs patiënten met een verhoogd risico op intracraniële complicaties of consulteer de (kinder)neuroloog of kinderarts.
  • Overweeg verwijzing of consulteer de (kinder)neuroloog of kinderarts bij de aanwezigheid van overige factoren, (zie Evaluatie).
  • Geef voorlichting en advies aan patiënten met een hoofdtrauma en een laag risico op intracraniële complicaties, en aan patiënten met een behandelbeperking en/of de wens om thuis te blijven (zie Patiënten met een behandelbeperking en/of wens thuis te blijven).

Voorlichting en advies

Naar Samenvatting ›

Algemeen

Naar Samenvatting ›
  • Adviseer om de patiënt bij voorkeur de eerste 24 uur niet alleen te laten, zodat eventuele veranderingen tijdig opgemerkt worden. Bij kinderen zijn de eerste uren na het hoofdtrauma het belangrijkst, omdat een eventuele verslechtering meestal < 2 uur na het hoofdtrauma optreedt.
  • Adviseer alert te zijn op verandering in bewustzijn of gedrag, een forse toename van onbekende hoofdpijn, herhaaldelijk braken en/of verwardheid. Adviseer om bij deze symptomen direct contact op te nemen met de huisarts.  
  • Leg uit dat in de eerste dagen tot weken na een hoofdtrauma klachten kunnen optreden, zoals hoofdpijn, misselijkheid, duizeligheid, nekpijn, wazig zicht, geheugen- en concentratieproblemen, slaapproblemen, prikkelbaarheid en overgevoeligheid voor licht en geluid.
  • Deze klachten verminderen doorgaans binnen enkele weken en verdwijnen meestal zonder restverschijnselen. Bij patiënten met aanhoudende klachten na minimaal 6 weken: zie Richtlijnen Beleid bij aanhoudende klachten

Wekadvies

Naar Samenvatting ›

Wees terughoudend met het geven van een wekadvies. Er zijn geen aanwijzingen dat een wekadvies leidt tot een snellere opsporing van intracraniële complicaties.

Details
Waarom deze aanbeveling?

Wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit van het wekadvies ontbreekt. In de overige, indirecte, literatuur zijn er geen aanwijzingen dat het wekadvies heeft geleid tot een snellere opsporing van intracraniële complicaties of dat het invloed heeft gehad op het beleid. Ook zijn er bij de werkgroep geen casus bekend waarin het wekadvies heeft geleid tot het tijdig opsporen van intracraniële complicaties en/of levensreddende interventies. Deze kennis, in combinatie met de beperkte uitvoerbaarheid, heeft de werkgroep doen besluiten het wekadvies nauwelijks nog plaats te geven in de huisartsenpraktijk.

Van bewijs naar aanbeveling

Voor- en nadelen

Er zijn geen onderzoeken gevonden die het verschil in uitkomst tussen een wekadvies en meer algemene instructies bij patiënten met een hoofdtrauma laten zien. 
 

Kwaliteit van bewijs

Niet van toepassing.


Waarden en voorkeuren van patiënten

Er zal variatie zijn in voorkeur van patiënten en ouders, verzorgers of partners van patiënten met een hoofdtrauma over het wekadvies. Het wekadvies is een handvat om de patiënt op een gestructureerde manier te observeren. Het correct uitvoeren van het wekadvies is echter een intensieve procedure voor zowel de patiënt als diens verzorgers. Veel patiënten zullen het onwenselijk vinden om regelmatig gecontroleerd te worden en ook de verzorgers kunnen het als een belasting ervaren om meerdere keren per nacht zelf wakker te moeten worden om de patiënt te wekken. 

Kosten

Er zijn geen kosten verbonden aan een wekadvies. 

Aanvaardbaarheid

Het is algemeen bekend en aanvaard dat ouders, verzorgers of partners een wekadvies kunnen krijgen wanneer een patiënt met een hoofdtrauma niet verwezen hoeft te worden naar de tweede lijn.

Haalbaarheid

Het voordeel van een wekadvies is dat, theoretisch gezien, intracraniële complicaties tijdig opgespoord kunnen worden op een vrij eenvoudige en kosteloze manier. Het wekadvies kan laagdrempelig gegeven worden en meestal ook eenvoudig worden uitgevoerd. Een nadeel is dat het wekadvies niet gegeven kan worden als patiënt alleenstaand is. Daarnaast is het correct uitvoeren van een wekadvies een intensieve procedure. Het kan als een belasting voor patiënt en verzorger worden ervaren. Uit onderzoek verricht naar de effectiviteit van een wekadvies (1994), blijkt dat men de instructies moeilijk te onthouden vindt en dat de therapietrouw bij het opvolgen van het wekadvies thuis laag is.42 43 44  Het is onbekend of de geschreven instructies op Thuisarts.nl heeft geleid tot een effectievere uitvoering van het wekadvies.

Samenvatting van bewijs
Uitgangsvraag

Is (het geven van) een wekadvies (ten opzichte van voorlichting en advies) aan te bevelen bij patiënten met een hoofdtrauma in de eerste lijn voor wie geen verwijsindicatie geldt?

PatiëntenPatiënten met een hoofdtrauma in de eerste lijn voor wie geen verwijsindicatie geldt. 
InterventieWekadvies
VergelijkingVoorlichting en advies 
Uitkomstmaten

Cruciaal

  • Uitvoerbaarheid
  • Mortaliteit
  • Invloed op beleid (bijvoorbeeld neurochirurgisch ingrijpen, stoppen anticoagulantia of trombocytenaggregratieremmers)  

Belangrijk

  • Extended Glasgow Coma Scale (E GSC) = 8 (fully returned to normal life) op 1, 3 en 6 maanden

Klinisch relevant verschil voor uitkomstmaten 
De werkgroep heeft bepaald dat 20% het minimale klinisch relevante verschil is voor alle uitkomstmaten, net als een SMD (Standardized Mean Difference) > 0,50, een OR of RR < 0,8 of > 1,25 en een verandering van 20% op de totale score van een vragenlijst. 

Achtergrond

In de Standaard Hoofdtrauma uit 2015 waren indicaties voor het geven van een wekadvies opgenomen. Het doel van het wekadvies is het tijdig herkennen van intracraniële complicaties na een hoofdtrauma. Bij oudere kinderen en volwassenen gaat het hierbij vooral om een intracraniële bloeding, bij jongere kinderen (tot ongeveer 6 jaar) is het wekadvies ook gericht op de detectie van een kindercontusie (zie Etiologie). 
Het wekadvies houdt in dat de patiënt gedurende 24 uur regelmatig gewekt en/of gecontroleerd wordt om te onderzoeken of deze nog adequaat reageert. De eerste 6 uur na het hoofdtrauma wordt de patiënt elk uur gecontroleerd, daarna elke 2 uur. De theorie achter het wekadvies is dat, wanneer er sprake is van een secundaire verslechtering door intracraniële complicaties, de patiënt niet meer helder en adequaat reageert. Door de patiënt vervolgens zo snel mogelijk te verwijzen naar de tweede lijn, zou men nog op tijd zijn om de complicatie door middel van medisch ingrijpen te behandelen. Dit zou leiden tot een betere uitkomst.

NVN-richtlijn

In de herziene richtlijn ‘Licht traumatisch hoofdhersenletsel in de acute fase’ van de NVN, wordt aanbevolen het wekadvies alleen nog bij kinderen op individuele basis te overwegen (NVN-richtlijn 202559 ). De onderbouwing is dat de kans op complicaties bij kinderen, die na een hoofdtrauma niet in aanmerking komen voor een CT-scan of observatie in het ziekenhuis, laag wordt geacht. Bovendien lijkt een wekadvies niet zinvol, omdat, als er een verslechtering optreedt, dit meestal  < 1-2 uur na het hoofdtrauma gebeurd. 14 15 16
De aanbeveling over het wekadvies in de Standaard uit 2015 was gebaseerd op consensus binnen de werkgroep. Het wekadvies gold voor patiënten met een hoofdtrauma en 1 of 2 symptomen/kenmerken met een licht verhoogd risico op intracraniële complicaties (zonder verwijsindicatie). 

Methoden

Er is een systematische literatuurzoekactie naar systematic reviews (SR’s) en gerandomiseerde klinische trials (RCT’s) uitgevoerd in Pubmed en Embase in februari 2023, met een update in maart 2024.

Resultaten

Er werden géén onderzoeken over de effectiviteit van een wekadvies gevonden. Er werden wel 3 onderzoeken gevonden die een beschrijving geven van de bevindingen bij patiënten met een hoofdtrauma die ter observatie werden opgenomen in het ziekenhuis.3 40 41  Bij de update werden geen nieuwe onderzoeken gevonden.

Overige literatuur

Er zijn RCT’s verricht waarin het maken van een CT-scan werd vergeleken met een klinische observatie bij patiënten met een hoofdtrauma in de tweede lijn.

Zweedse RCT40

•    Setting: 39 SEH’s, 2606 patiënten (> 6 jaar, gemiddelde leeftijd 31,5 jaar) met een hoofdtrauma (EMV-score 15 en/of (ongespecificeerd) bewustzijnsverlies en/of amnesie), zonder afwijkingen bij neurologisch onderzoek.
•    Onderzoek: RCT. Randomisatie tussen CT-scan en observatie in het ziekenhuis (duur en inhoud van de observatie niet verder toegelicht).
•    Resultaten: na 3 maanden geen verschil op de extended GCS (functioneren na een hoofdtrauma op 8-puntsschaal (1 = overleden, 8 = volledig herstel)) 
•    Bijzonderheden: 1 persoon (0,04%) uit de observatiegroep kreeg 3 uur na het hoofdtrauma alsnog een CT-scan in verband met verward gedrag (uitslag: subdurale bloeding en schedelbasisfractuur). 
•    Conclusie: wanneer er geen indicatie is om direct een CT-scan te maken, is er ook weinig reden om een patiënt te observeren.

Nederlands observationeel onderzoek41

•    Setting: 6 SEH’s, 1.006 patiënten (< 18 jaar, gemiddelde leeftijd onbekend) met een hoofdtrauma (niet verder gedefinieerd).   
•    Onderzoek: observationeel onderzoek. Na toepassing PECARN-predictieregel10  (n = 280) werd vastgesteld of er sprake was van een ‘matig verhoogd risico’. Hierna was de beslissing aan de arts of patiënt opgenomen werd ter observatie in het ziekenhuis (81%, duur en inhoud van de observatie niet verder toegelicht), een CT-scan kreeg (5%), opgenomen werd ter observatie plus een CT-scan (3%) of ontslag zonder observatie of CT-scan (11%). 
•    Resultaten: bij geen van de kinderen was er sprake van een intracraniële complicaties. 
•    Conclusie: bij niemand zijn klinisch relevante intracraniële complicaties gemist.

NB: aangezien in Nederland de geschatte incidentie van kinderen (0-14 jaar) met een dergelijk hoofdtrauma 15 per 100.000 kinderen is1  en er in 2023 ruim 2 miljoen kinderen (< 12 jaar) in Nederland wonen (CBS.nl), lijken deze cijfers representatief voor de Nederlandse bevolking.

Nederlands cohortonderzoek3

•    Setting: eerste en tweede lijn, > 30.000 patiënten
•    Onderzoek: retrospectief, 1 jaar follow-up van patiënten met alle vormen van hoofdtrauma (n = 694) 
•    Resultaten: bij 36 patiënten (5%) was er sprake van een intracraniële complicatie. Van de 36 patiënten werden er 34 verwezen naar de SEH, de overige 2 patiënten zijn na goed overleg niet ingestuurd en thuis overleden. Bij niemand was er sprake van een secundaire verslechtering.  
•    Bijzonderheden: bij 2 patiënten was er sprake van een out-of-hospital delay: 1 patiënt bezocht de huisarts twee weken na een val, welke hij overigens niet vermeldde aan de huisarts. Later bleek er sprake te zijn van een subdurale bloeding. Bij een andere, dementerende, patiënt, die na een val uit een verpleeghuisbed na onbekende tijd werd ingestuurd vanwege aanhoudende hoofdpijn, bleek er sprake van een subarachnoïdale bloeding. 
•    Conclusie: bij geen enkel hoofdtrauma in dit beschrijvende onderzoek zijn er intracraniële complicaties gemist die met een wekadvies opgespoord hadden kunnen worden. 

Conclusie

•    We zijn onzeker over de effectiviteit van een wekadvies vanwege het gebrek aan onderzoek.
•    Uit observaties bij kinderen met een hoofdtrauma in het ziekenhuis weten we dat de kans op het opsporen van intracraniële complicaties erg klein is als er geen indicatie is om direct een CT-scan te maken. 

Eerste dagen na het trauma

Naar Samenvatting ›

Geef de volgende adviezen:

  • Lichamelijk activiteiten:
    • Verhoog de lichamelijke activiteiten op basis van de klachten, zoals hoofdpijn, misselijkheid en duizeligheid.  
    • Zorg voor voldoende rustmomenten (vooral de eerste 24-48 uur), maar vermijd volledige bedrust.
    • Kinderen kunnen zelf aangeven wanneer zij in staat zijn om weer (buiten) te spelen.
  • Sport:
    • Bouw sportgerelateerde activiteiten geleidelijk weer op na een korte rustperiode van 24-48 uur.
    • Zolang er geen klachten optreden, kunnen sportgerelateerde activiteiten uitgebreid worden.
    • Adviseer de patiënt de activiteiten aan te passen als de activiteitenopbouw te veel klachten geeft.
    • Contactsporten zoals voetbal of andere bal- of vechtsporten kunnen weer opgepakt worden zodra de klachten over zijn.
  • Alcohol en drugs:
    • Ontraad het gebruik van alcohol en drugs.
  • School en/of werk:
    • Pak na maximaal 2-3 dagen de dagelijkse bezigheden geleidelijk weer op, ook als er nog klachten zijn.
    • Adviseer contact op te nemen met de werkgever en/of bedrijfsarts voor verdere werkgerelateerde adviezen, of als terugkeer naar werk door klachten moeilijk gaat.
Details
Voorlichting en advies

Adviezen na een licht hoofdtrauma

Observatie

Om verandering van het bewustzijn of het gedrag op te merken, adviseert de werkgroep om, op basis van consensus, de patiënt bij voorkeur de eerste 24 uur niet alleen te laten. Uit onderzoek verricht bij kinderen blijkt dat een eventuele verslechtering meestal < 2 uur na het hoofdtrauma optreedt. 14 15 16

Lichamelijke activiteiten

De basis van de behandeling is geruststelling en uitleg dat het herstel doorgaans een gunstig beloop heeft. Strikte bedrust wordt ontraden: bedrust langer dan 3 dagen tot 1 week kan juist bijdragen aan een vertraagd herstel.45  Het geleidelijk oppakken van de normale dagelijkse activiteiten binnen enkele dagen heeft waarschijnlijk een gunstig effect op de ernst van aanhoudende posttraumatische klachten.31  Eventueel kan het opbouwen van activiteiten tijdelijk onderbroken worden als de klachten weer fors toenemen.

Alcohol en drugs

Het is onbekend in hoeverre het gebruik van alcohol en drugs invloed heeft op (de ernst van) aanhoudende klachten na een licht hoofdtrauma. Het lijkt echter verstandig om de patiënt te adviseren de eerste dagen na het hoofdtrauma geen alcohol of drugs te gebruiken zodat afwijkend gedrag, gedaald bewustzijn en/of nieuw ontstane klachten ten gevolge van het hoofdtrauma eerder kunnen worden opgespoord (en zonder vertroebeling door alcohol- of drugsgebruik). Bovendien lijkt t aannemelijk dat het gebruik van alcohol en drugs een ongunstige invloed op de klachten heeft.

Werk

Het is onbekend of het verzuimen van werk na een licht hoofdtrauma de kans op aanhoudende klachten vermindert. Als het door de ernst van de klachten in eerste instantie niet mogelijk is om te werken, kunnen in een later stadium, eventueel met hulp van de bedrijfsarts, werkzaamheden langzaam opgebouwd worden.46

Sport

De patiënt kan geadviseerd worden te beginnen met wandelen of een andere laagdrempelige en weinig invasieve inspanning, gecombineerd met een gedoseerde opbouw van activiteiten. In de hoofdtekst staan de adviezen ten aanzien van hervatting van sportactiviteiten. Deze zijn gebaseerd op een consensusbijeenkomst van sportartsen. 47

Schermtijd

Naar Samenvatting ›
  • Overweeg het beperken van schermtijd (televisie, computer, tablet, smartphone, videospellen) gedurende een paar dagen bij patiënten die klachten hebben door het hoofdtrauma.
  • Hoewel het voor de patiënt lastig kan zijn om schermgebruik te vermijden, kan het herstel daardoor mogelijk wel een paar dagen korter duren in vergelijking met geen schermtijdbeperking. 
Details
Waarom deze aanbeveling?

Op basis van 1 onderzoek (kwaliteit van bewijs zeer laag) zijn er aanwijzingen dat dat het beperken van schermtijd (televisie, computer, tablet, smartphone, videospellen) het herstel na een hoofdtrauma mogelijk kan bevorderen. De tijd tot herstel is mogelijk een aantal dagen korter dan wanneer de schermtijd niet wordt beperkt. Het advies zal echter niet voor iedereen haalbaar zijn.

Van bewijs naar aanbeveling

Voor- en nadelen

Het beperken van schermtijd lijkt herstel na een hoofdtrauma te bevorderen. Er is echter maar één onderzoek over gevonden en het effect is onzeker. Het verschil tussen de groepen was echter dusdanig dat je kunt spreken over beperkte schermtijd (gemiddeld 130 minuten per dag) en onbeperkte schermtijd (gemiddeld 630 minuten per dag). 

Kwaliteit van bewijs

De kwaliteit van het bewijs is zeer laag. Er is aanleiding om af te waarderen door het niet kunnen blinderen, voor indirectheid (onderzoek vond plaats in de tweede lijn) en onnauwkeurigheid (brede betrouwbaarheidsintervallen).  

Waarden en voorkeuren van patiënten

We kunnen aannemen dat patiënten na een hoofdtrauma graag zo snel mogelijk willen herstellen. Een deel van de patiënten is echter mogelijk niet bereid om de schermtijd te beperken. 

Kosten

Er zijn geen kosten verbonden aan het beperken van schermtijd na een hoofdtrauma. 

Aanvaardbaarheid

Het is algemeen aanvaard dat men na een hoofdtrauma tijdelijk minder tijd op, onder andere, de mobiele telefoon, computer en/of aan de televisie besteedt. 

Haalbaarheid

Het zal voor alle artsen haalbaar zijn om een advies over schermtijd te geven. Daarnaast zal het voor een deel van de patiënten haalbaar zijn om minder tijd op een scherm te kijken. Voor een ander deel zal dit lastiger zijn, omdat ze uit gewoonte of verveling, voor werk of school, vaak hun scherm zullen gebruiken.

Samenvatting van bewijs
Uitgangsvraag

Is het beperken van schermtijd aan te bevelen bij patiënten met klachten ten gevolge van een licht hoofdtrauma?

PatiëntenPatiënten met klachten na een licht hoofdtrauma 
InterventieBeperken schermtijd
VergelijkingOnbeperkt schermtijd 
Uitkomstmaten

Cruciaal

  • Functioneren
  • Cognitieve klachten
  • Kwaliteit van leven

Belangrijk

  • Tijd tot terugkeer werkvloer of sport/Tijd tot herstel
  • Hoofdpijn
  • Duizeligheid
  • Vermoeidheid 

De werkgroep heeft bepaald dat 20% het minimale klinisch relevante verschil is voor alle uitkomstmaten, net als een SMD (Standardized Mean Difference) > 0,50, een oddsratio (OR) of relatief risico (RR) < 0,8 of > 1,25 en een verandering van 20% op de totale score van een vragenlijst.

  • Voor de uitkomstmaat ‘Tijd tot herstel’ is de Post-Concussion Symptom Scale (PCSS) gebruikt.48  Deze vragenlijst heeft 19 symptoomitems verdeeld over 4 domeinen (lichamelijk, cognitief, emotioneel, slaap), met een Likert-schaal van 0 (niet) tot 6 (ernstig; range score: 0 tot 114). De grens van ≤ 3 punten als totaalscore op deze schaal (‘geen of nauwelijks klachten’) werd gelijkgesteld aan ‘herstel’. 49
  • Als absolute maat wordt door de werkgroep ‘Tijd tot herstel = 1 dag’ beschouwd als klinisch relevant verschil. 

Achtergrond

Na een doorgemaakt hoofdtrauma wordt vaak geadviseerd om het gebruik van beeldschermen (televisie, computer, tablet, smartphone, videospellen) tijdelijk te beperken. De ‘cognitieve rust’ die het beperken van schermtijd oplevert, zou het herstel bevorderen.50  Na een korte periode zouden normale activiteiten (inclusief schermtijd) weer geleidelijk tot het oude niveau opgebouwd kunnen worden.31  Dit advies is echter niet wetenschappelijk onderbouwd. Ook is het onduidelijk hoe lang en in welke mate schermtijd beperkt zou moeten worden. 

Methoden

Er is een systematische literatuurzoekactie naar SR’s en RCT’s uitgevoerd in Pubmed en Embase in februari 2023, met een update in maart 2024.

Resultaten

Er werden geen SR’s gevonden, maar wel 1 RCT over het effect van schermtijd (televisie, computer, tablet, smartphone, videospellen) op het herstel na een hersenschudding (zie tabel ‘Beperkte schermtijd vergeleken met onbeperkte schermtijd na een hoofdtrauma’).49  Bij de update werden geen nieuwe onderzoeken gevonden.
Macnow (USA) includeerde 125 jongeren (12 tot 25 jaar; gemiddeld 17 jaar; 51% man) die < 24 uur na een licht hoofdtrauma op een SEH werden beoordeeld. Aan 66 patiënten werd gevraagd om schermtijd te mijden gedurende de eerste 48 uur na het hoofdtrauma. Dit werd vergeleken met 59 patiënten die geen schermtijdbeperking kregen. In de praktijk bleek ‘geen schermtijd’ gemiddeld 130 minuten per dag te zijn en ‘wel schermtijd’ 630 minuten (op basis van zelfrapportage). Uitkomstmaat: tijd tot herstel (aan de hand van de PCSS), dagelijks gemeten tot 10 dagen na het hoofdtrauma. Herstel werd gezien als PCSS ≤ 3 (‘geen of nauwelijks klachten’).  49

Effectiviteit en bijwerkingen

Zie tabel ‘Beperkte schermtijd vergeleken met onbeperkte schermtijd na een hoofdtrauma’ voor de samenvatting van de resultaten.

Conclusies
  • We zijn onzeker over het effect van het beperken van schermtijd op herstel. Mogelijk herstellen patiënten bij het beperken van schermtijd na een hoofdtrauma sneller (kwaliteit van bewijs is zeer laag).
  • Er werden geen onderzoeken met de uitkomstmaten functioneren, cognitieve klachten, kwaliteit van leven, hoofdpijn, duizeligheid en vermoeidheid gevonden. 

Thuisarts

Naar Samenvatting ›

Verwijs naar de informatie over hoofdtrauma op Thuisarts.nl. Die informatie is gebaseerd op deze standaard.

Medicamenteuze behandeling

Naar Samenvatting ›

Pijnbehandeling

Naar Samenvatting ›

Adviseer om zo nodig pijnmedicatie te gebruiken. Volg voor medicamenteuze pijnbehandeling het stappenplan voor acute nociceptieve pijn in de NHG-Standaard Pijn. Voor de behandeling van pijn na een hoofdtrauma gelden specifiek de volgende aanbevelingen:

  • Schrijf alleen paracetamol of NSAID’s voor (stap 1 en 2).
  • Meestal is pijnmedicatie alleen nodig in de eerste 2 weken na een hoofdtrauma. Verleng zo nodig met 1 tot maximaal 2 weken.
Details
Pijnbehandeling

Medicamenteuze adviezen

Het is aannemelijk dat het goed bestrijden van pijnklachten de mobilisatie in de vroege fase vergemakkelijkt. Het is echter onbekend of het gebruik van pijnmedicatie in de acute fase bij patiënten met een hoofdtrauma de ernst van aanhoudende klachten vermindert. Daarnaast kan het langdurig gebruik van pijnmedicatie leiden tot medicatieovergebruikshoofdpijn (zie NHG Standaard Hoofdpijn).

Controles

Naar Samenvatting ›

Instrueer de patiënt of ouders/verzorgers contact op te nemen met de huisarts in geval van:

  • verandering van het bewustzijn of het gedrag (vooral bij jongere kinderen), neurologische uitval, forse toename van onbekende hoofdpijn, herhaaldelijk braken en/of verwardheid in de eerste paar dagen of weken;
  • bewegingsangst in de eerste weken na het hoofdtrauma;
  • aanhoudende en stagnerende lichamelijke, psychische en/of cognitieve klachten > 6 weken na het hoofdtrauma.

Consultatie en verwijzing

Naar Samenvatting ›

Zie de stroomschema’s voor de verwijscriteria.

Patiënten met een behandelbeperking en/of wens thuis te blijven

Naar Samenvatting ›

Overweeg bij patiënten met een behandelbeperking en/of de uitdrukkelijke wens om thuis te blijven af te zien van verwijzing. 
Bespreek het volgende:

  • dat er een (kleine) kans bestaat dat er sprake is van intracraniële complicaties die met een CT-scan opgespoord kunnen worden, waarna eventueel neurochirurgisch ingrijpen aangewezen is. Door af te zien van verwijzing, kan dit negatieve gevolgen hebben voor de uitkomst;
  • of patiënt helemaal afziet van verwijzing of dat patiënt bij bepaalde symptomen (bijvoorbeeld bewustzijnsdaling) alsnog verwezen wil worden;
  • onder welke omstandigheden opnieuw contact moet worden opgenomen en met wie.

Richtlijnen Beleid aanhoudende klachten

Naar Samenvatting ›

Algemene aanpak

Naar Samenvatting ›

Aandachtspunten bij patiënten die > 6 weken na een licht hoofdtrauma nog klachten hebben: 

  • Blijf alert op aanwijzingen voor intracraniële complicaties (neurologische uitvalsverschijnselen en progressieve klachten zoals hoofdpijn, sufheid, veranderd gedrag en/of braken), met name bij gebruik van anticoagulantia.
  • Klachten verschillen per patiënt en komen vaak in combinatie voor. Maak onderscheid tussen lichamelijke klachten, psychische klachten (zoals angstklachten en stemmingsstoornissen) en cognitieve klachten (zoals overprikkelingsverschijnselen en concentratiestoornissen), ook bij kinderen.
  • Wees bij kinderen alert op gedragsproblemen.
  • Bespreek of de klachten zijn ontstaan na het hoofdtrauma of (deels) al aanwezig waren voorafgaand aan het hoofdtrauma.
  • Ga na of er sprake is van herstelbelemmerende factoren zoals (pre-existente of posttraumatische) stemmingsstoornissen, gedragsproblemen of een inadequate copingstijl. Overweeg gebruik te maken van SCEGS en/of behandelprincipes zoals beschreven in de NHG-Standaard SOLK (zie NHG-Standaard SOLK). 
  • Educatie, zelfinzicht en het gevoel zelf invloed te hebben op de behandeling spelen een belangrijke rol bij de beleving van de klachten en het voorkomen en verminderen van chroniciteit.

Voorlichting en advies

Naar Samenvatting ›

Algemeen

Naar Samenvatting ›
  • Benadruk het gunstige beloop van de klachten: bijna alle patiënten zullen genezen, zonder restverschijnselen. Er is maar een klein percentage dat langdurig klachten houdt. 
  • Leg uit dat de exacte oorzaak van aanhoudende klachten onbekend is en waarschijnlijk multifactorieel.
  • Adviseer de patiënt regelmaat en dagelijkse structuur. Benadruk het belang van normaal functioneren op school, in werk, het huishouden, sporten en andere bezigheden. 
  • Bespreek de copingstijl van de patiënt en het negatieve effect van een passieve of inadequate copingstijl op het posttraumatische herstel.
  • Bespreek de (mogelijk negatieve) invloed van (pre-existente) gedragsproblemen en/of gezinsproblematiek op het herstel. Bespreek ook dat gedragsproblemen kunnen toenemen door een hoofdtrauma.
  • Bespreek het gebruik van pijnmedicatie. Leg uit dat langdurig gebruik van paracetamol en/of NSAID’s hoofdpijn in stand kan houden, zie ook de NHG-Standaard Hoofdpijn. Adviseer in dit geval de pijnmedicatie direct volledig te staken. 
  • Adviseer, als dit nog niet is gedaan, contact op te nemen met de school- of bedrijfsarts wanneer het door de ernst van de klachten niet mogelijk is om (op het oude niveau) naar school te gaan of te werken.
  • De adviezen in de VRA- richtlijn ‘Niet aangeboren hersenletsel (NAH) en arbeidsparticipatie’ kunnen behulpzaam zijn voor patiënten die door aanhoudende klachten na een hoofdtrauma niet in staat zijn om (op het oude niveau) te werken. 

Vermoeidheid

Naar Samenvatting ›
  • Leg uit dat het van belang is om een goede balans te vinden tussen rust en activiteit. Dit om verergering van vermoeidheid en andere klachten te voorkomen (energiemanagement). Nadat er een balans bereikt is, kan de patiënt proberen om geleidelijk en stapsgewijs activiteiten weer op te bouwen.
  • Adviseer de patiënt keuzes te maken en prioriteiten te stellen in dagelijkse activiteiten, passend bij de lichamelijke en psychische belastbaarheid.

Lichamelijke klachten

Naar Samenvatting ›
  • Leg uit dat lichaamsbeweging belangrijk is voor zowel lichamelijk als psychisch herstel.
  • Adviseer om dagelijks te bewegen. De patiënt kan zelf kiezen wat prettig is en binnen de huidige mogelijkheden past. Voorbeelden zijn wandelen, fietsen, zwemmen, tuinieren en spelen.

Psychische klachten

Naar Samenvatting ›
  • Bespreek, indien van toepassing, de aanwezigheid van stemmingsklachten en de negatieve invloed hiervan op het posttraumatische herstel. Houd hierbij rekening met de interactie tussen deze klachten en overige posttraumatische klachten, zoals pijn en slaapproblemen. 
  • Bij aanwijzingen voor angst en/of depressie: zie de NHG-Standaarden Angst en Depressie.
  • Bij slaapproblemen: zie de NHG-Standaard Slaapproblemen en slaapmiddelen.

Cognitieve klachten

Naar Samenvatting ›
  • Erken de cognitieve klachten van de patiënt en geef er uitleg over. 
  • Bespreek dat de klachten naar verwachting tijdelijk zijn. Het is belangrijk om in- en ontspanning af te wisselen en om activiteiten geleidelijk op te bouwen. 

Thuisarts

Naar Samenvatting ›

Verwijs naar de informatie over hoofdtrauma op Thuisarts.nl. Die informatie is gebaseerd op deze standaard.

Niet-medicamenteuze behandeling

Naar Samenvatting ›

Oefentherapie

Naar Samenvatting ›

Overweeg verwijzing naar de (kinder)fysio- of oefentherapeut:

  • bij patiënten die > 6 weken na het hoofdtrauma aanhoudende lichamelijke klachten ervaren, zoals hoofdpijn, vermoeidheid, duizeligheid) en/of cognitieve klachten (zoals concentratieproblemen en/of geheugenproblemen). De (kinder)fysio- of oefentherapeut kan het bewegen bevorderen door een activerende en eventueel tijdcontingente (op vaste tijdstippen opbouwende) behandeling;.
  • bij bewegingsangst en/of -armoede (eventueel < 6 weken).

Overweeg verwijzing naar een sportfysiotherapeut bij patiënten die > 6 weken na het hoofdtrauma, door aanhoudende klachten, niet meer hun sport kunnen uitoefenen op het niveau van voor het trauma. 

Details
Waarom deze aanbeveling?

De effecten van oefentherapie bij aanhoudende klachten na een hoofdtrauma zijn waarschijnlijk gering. Toch is de werkgroep van mening dat verwijzing naar een fysio- of oefentherapeut zinvol kan zijn bij patiënten die > 6 weken na een hoofdtrauma last houden van lichamelijke klachten (zoals hoofpijn, vermoeidheid, duizeligheid) en/of cognitieve klachten (concentratieproblemen en/of geheugenproblemen). Oefentherapie kan eventueel eerder overwogen worden bij patiënten met bewegingsangst of -armoede.

De werkgroep adviseert niet eerder dan > 6 weken na een hoofdtrauma te verwijzen, aangezien er in de weken na het hoofdtrauma vaak spontaan herstel optreedt. De fysio- of oefentherapeut kan met een programma het bewegen en de opbouw van activiteiten bevorderen. Een activerende en tijdcontingente behandeling heeft hierbij de voorkeur. Het doel hiervan is de aandacht te verleggen van de klachten naar de activiteiten. Hierbij kan de patiënt worden aangeleerd zich in het functioneren niet door de klachten te laten leiden.

Van bewijs naar aanbeveling

Gewenste en ongewenste effecten

Er is mogelijk geen of nauwelijks verschil in effect na een beweeginterventie bij de fysio- of oefentherapeut ten opzichte van gebruikelijke zorg of stretchen bij patiënten met aanhoudende klachten na een licht hoofdtrauma. 

Kwaliteit van bewijs

De kwaliteit van het bewijs is laag. Er werd afgewaardeerd in verband met risico op vertekening door het niet kunnen blinderen van de patiënten en in verband met onnauwkeurigheid door de kleine patiëntgroepen in de onderzoeken. 

Waarden en voorkeuren van patiënten

De meeste patiënten met aanhoudende klachten na een licht hoofdtrauma willen graag hun oude leven weer oppakken. Zij kunnen het prettig vinden hier professionele hulp bij te krijgen. Andere patiënten staan mogelijk minder open voor een beweeginterventie, bijvoorbeeld door angst dat de klachten kunnen toenemen, door vermoeidheid en in verband met de tijd-, reis- en kosteninvestering.

Kosten

Een behandeling door de fysio- of oefentherapeut kost € 35 tot € 45 per keer. Overige vergoeding wordt bepaald door de (eventuele) aanvullende zorgverzekering van de patiënt (anno 2024).

Aanvaardbaarheid

Het is algemeen aanvaard om naar een fysio- of oefentherapeut te gaan bij aanhoudende (fysieke) klachten na ziekte of trauma.

Haalbaarheid

In de meeste plaatsen is een fysio- of oefentherapeut gevestigd, dus de meeste patiënten hoeven niet ver te reizen. 

Samenvatting van bewijs
Uitgangsvraag

Is oefentherapie aan te bevelen bij patiënten met aanhoudende klachten na een licht hoofdtrauma?

PICO

PatiëntenPatiënten met aanhoudende klachten na een licht hoofdtrauma (> 2 weken)
InterventieOefentherapie (beweeginterventie)
VergelijkingGebruikelijke zorg of placebo-interventie (bijvoorbeeld stretchen of adviezen over geleidelijke opbouw werk/school/sport en andere activiteiten)
Uitkomstmaten

Cruciaal 

  • Extended Glasgow Coma Scale
  • Functioneren  
  • Cognitieve klachten
  • Kwaliteit van leven 

Belangrijk

  • Hoofdpijn/nekpijn  
  • Tijd tot terugkeer werkvloer of sport
  • Duizeligheid  
  • Vermoeidheid  

De werkgroep heeft als minimaal klinisch relevante verschil 20% genomen. Dit komt overeen met een OR of RR < 0,8 of > 1,25 of een verschil van 20 punten op een vragenlijst met een range tot 100 punten.

Achtergrond

Met oefentherapie worden behandeldoelen, zoals versterking van buik- en/of rugspieren, verhoging van de algehele fitheid en verbetering van stabilisatie, coördinatie en balans nagestreefd. De term oefentherapie omvat verschillende interventies, zoals spierversterkende oefeningen, rekken en mobiliteitsoefeningen. Ook bestaan er specifieke vormen van oefentherapie, zoals Mensendieck- en Cesartherapie. Waar in dit detail gesproken wordt over oefentherapie wordt fysiotherapie en/of Mensendieck- en Cesartherapie bedoeld. Of de inzet van oefentherapie, in de vorm van een beweeginterventie, leidt tot een afname van lichamelijke, cognitieve en/of psychische klachten na een licht hoofdtrauma, is onbekend.   

Methoden

Er is een systematische literatuurzoekactie naar SR’s en RCT’s uitgevoerd in Pubmed en Embase in februari 2023, met een update in maart 2024.

Resultaten

Resultaat zoekactie

Uit de zoekresultaten selecteerden we de meest geschikte SR’s: zo recent mogelijk, met de beste aansluiting op de uitgangsvraag en van voldoende kwaliteit. Twee SR’s over het effect van beweeginterventies op aanhoudende klachten bij patiënten met een licht hoofdtrauma kwamen hiervoor in aanmerking. 51 52
Uit het review van Chang werden 2 onderzoeken door ons geëxcludeerd: in 1 onderzoek was niet duidelijk hoe ernstig het hoofdtrauma was.53  In het andere onderzoek werden patiënten met niet-aangeboren hersenletsel (bijvoorbeeld door beroerte) geïncludeerd.54  Bovendien startten beide interventies pas 12 maanden na het hoofdtrauma. Uit het review van Vuu werden 8 onderzoeken door ons geëxcludeerd, omdat de populatie < 2 weken klachten had of, omdat de interventie geen (actieve) beweeginterventie was. 
Een aanvullende search na de zoekdatum van deze literatuuronderzoeken (respectievelijk juli 2021 en januari 2021) tot maart 2024 leverde 1 aanvullend RCT op.55

Onderzoekskarakteristieken

Chang (2023): uit dit SR hebben we 4 onderzoeken over de effectiviteit van beweging bij patiënten met aanhoudende klachten na een licht hoofdtrauma geïncludeerd (specifieke klachten voor inclusie niet vermeld): 

  • Chrisman includeerde 30 patiënten (12 tot 18 jaar) met aanhoudende klachten na een licht hoofdtrauma (tijd sinds het hoofdtrauma 3 tot 24 weken). De groepen werden gerandomiseerd tussen een interventiegroep (inspanning 10 tot 60 minuten per keer, 5 tot 7 keer per week gedurende 6 weken) en een controlegroep (stretchen 5 tot 10 minuten per keer, 7 keer per week gedurende 6 weken).
  • Gladstone includeerde 28 patiënten (12 tot 17 jaar) met aanhoudende klachten na een licht hoofdtrauma (tijd sinds het hoofdtrauma 4 tot 16 weken). De groepen werden gerandomiseerd tussen een interventiegroep (inspanning 30 minuten per keer, 5 tot 6 keer per week gedurende 6 weken) en een controlegroep (stretchen gedurende een onbekende tijdsduur, 5 tot 6 keer per week gedurende 6 weken).
  • Gauvin-Lepage includeerde 49 patiënten (8 tot 17 jaar) met aanhoudende klachten na een licht hoofdtrauma (tijd sinds het hoofdtrauma 4 tot 24 weken). De groepen werden gerandomiseerd tussen een interventiegroep (inspanning 30 minuten per dag, 1 keer per week onder supervisie en 6 keer zelfstandig, gedurende 6 weken) en een controlegroep (gebruikelijke zorg bestaande uit afwachtend beleid, rust, algemene informatie, geleidelijk opbouwen school en andere activiteiten).
  • Hoffman includeerde 76 patiënten (gemiddelde leeftijd 38 jaar) met aanhoudende klachten na een licht hoofdtrauma (tijd sinds het hoofdtrauma 6 maanden tot 5 jaar). De groepen werden gerandomiseerd tussen een interventiegroep (inspanning 1 uur 5 keer per week: 1 keer per week onder supervisie en 4 keer zelfstandig, gedurende 10 weken) en een controlegroep (gebruikelijke zorg zonder specifieke instructies).

Verdere beschrijving van de onderzoeken: zie bijlage 7 in de Totstandkoming.  

Vuu (2022): uit dit SR hebben we 3 onderzoeken over de effectiviteit van beweging bij patiënten met aanhoudende klachten na een licht hoofdtrauma geïncludeerd (specifieke klachten niet vermeld):

  • Bailey includeerde 16 patiënten (14 tot 18 jaar) met aanhoudende klachten na een licht hoofdtrauma (trauma > 4 weken geleden). De groepen werden gerandomiseerd tussen een interventiegroep (inspanning 20 minuten per dag gedurende 6 weken) en een controlegroep (stretchen middels 5 oefeningen per dag in week 1 tot en met week 3. Dit werd gevolgd door wandelen (20 minuten per dag) in week 4 tot en met week 6).
  • Chan includeerde 19 patiënten (12 tot 18 jaar) met aanhoudende klachten na een licht hoofdtrauma (trauma > 4 weken geleden). De groepen werden gerandomiseerd tussen een interventiegroep (inspannings-, coördinatieoefeningen en educatie gedurende 35 minuten per dag, gedurende 6 weken) en een controlegroep (gebruikelijke zorg bestaande uit algemene informatie van een ergotherapeut, geleidelijk opbouwen school en andere activiteiten).
  • Kurowski includeerde 30 patiënten (12 tot 17 jaar) met aanhoudende klachten na een licht hoofdtrauma (tijd sinds trauma 4 tot 16 weken). De groepen werden gerandomiseerd tussen een interventiegroep (inspanning 30 minuten per dag, gedurende 6 weken) en een controlegroep (stretchen 5 tot 6 keer per week (onbekende tijdsduur), gedurende 6 weken).

Verdere beschrijving van de onderzoeken: zie bijlage 7 in de Totstandkoming.

Na deze reviews verscheen nog 1 RCT: 
Snyder includeerde 26 patiënten (18 tot 40 jaar) met aanhoudende klachten na een licht hoofdtrauma (14 tot 25 dagen geleden ontstaan; specifieke klachten niet vermeld). De groepen werden gerandomiseerd over 2 groepen: de interventiegroep moest dagelijks een half uur bewegen (‘aerobic exercise’) en de controlegroep kreeg stretchoefeningen (‘non-aerobic exercise’) gedurende 1 week. Na 1 week én na 3 maanden werd het effect van de interventie op het herstel bekeken. 55

Effectiviteit en bijwerkingen

Zie tabel D6 ‘Beweeginterventie bij patiënten met aanhoudende klachten na een licht hoofdtrauma’ voor de samenvatting van de resultaten.

Tabel D6: Beweeginterventie bij patiënten met aanhoudende klachten na een licht hoofdtrauma

Artikel met

onderzoeksopzet en follow-up

Uitkomstmaat VragenlijstVerschil(len)*Klinisch relevant verschil
Uit review Chang 2023: 

Chrisman 2019

 

RCT (n=30)

6 maanden

Functioneren

Kwaliteit van leven 

HBI

PedsQL©

-4 

Niet significant 

Nee 

Nee   

Gladstone 2019

 

RCT (n=28)

2,5 maand

 

Cognitieve klachten

  • Fluid
  • Crystallized

Kwaliteit van leven

  • Zelf
  • Ouder

NIH toolbox Cognition 

 

 

PedsQL© 

PedsQL©

 

+12 

+4 

 

+3 

+9 

 

Nee

Nee 

 

Nee

Nee 

Gauvin-Lepage 2018 

 

Non-RCT (n=49)

1,5 maand

Aanhoudende klachten na een licht hoofdtraumaPCSPositief significant verschil Onbekend  

Hoffman 2010

 

RCT (n=76)

2,5 maand

Pijn 

Vermoeidheid  

TBI symptomen

Kwaliteit van leven 

Analoog 

Analoog

Analoog / aantal 

Perceived 

-0,4 

-0,6 

+0,2 / +1

Nee

Nee

Nee / Nee 

Nee  

Uit review Vuu 2022: 

Bailey 2019

 

RCT (n=16)

1,5 maand

Aanhoudende klachten na een licht hoofdtraumaPCS-R

-21 

-60% 

Nee
Ja  

Chan 2018

 

RCT (n=19)

1,5 maand

Aanhoudende klachten na een licht hoofdtrauma

Vermoeidheid  

PCSS 

ImPACT

-veME

-viME

-ViMS

-RT 

P-QoL Fatigue

-10 

 

-20 

+10 

+2 

-4 

Nee

 

Nee

Nee

Nee

Nee

Nee 

Kurowski 2017 

 

RCT (n=30)

2,5 maand

Aanhoudende klachten na een licht hoofdtrauma

  • Zelf
  • Ouder

 

 

PCSI 

PCSI

 

 

-6 

+7 

 

 

Nee

Nee 

RCT gepubliceerd NA de reviews: 

Snyder 2021 

 

RCT (n=26)

1 week + 3 maand

Aanhoudende klachten na een licht hoofdtrauma

 SCAT3 

-1 week

-3 maand

 

-1 punt

0

 

Nee

Nee 

*berekend in aantal punten op de gebruikte vragenlijst.

Gebruikte vragenlijsten: 
HBI = Health Behavior Inventory (range 0-80); 
ImPACT-veME = Immediate Post Concussion Assessment and Cognitive Test, -veME = verbal memory, -viME = visual memory, -viMS = visual motor speed, -RT = reaction time (sec.); 
NIH = National Institutes of Health; 
PedsQL© = Pediatric Quality of Life Inventory (range 0-100); 
PCSI = Post Concussion Symptom Inventory (range 0-120 of 132); 
PCS = Post Concussion Scale (range 0-132); 
PCS-R = Post Concussion Scale – Revised (range 0-132); 
PCSS = Post Concussion Symptom Scale (range 0-132); 
P-QoL Fatigue = Pediatric Quality of Life Multidimensional Fatigue Scale (range 0-72); 
SCAT3 = Sport Concussion Assessment Tool 3 (range 0-132). 
NB. Het uitvoeren van een meta-analyse voor de uitkomstmaten was niet mogelijk, omdat de geïncludeerde onderzoeken niet voldoende informatie gaven over de resultaten.

Conclusies

Er is mogelijk geen of nauwelijks verschil in functioneren, cognitieve klachten, kwaliteit van leven, lichamelijke klachten en vermoeidheid bij patiënten met aanhoudende klachten na een licht hoofdtrauma na een beweeginterventie bij de fysio- of oefentherapeut ten opzichte van gebruikelijk zorg of stretchen (kwaliteit van bewijs is laag).

Ergotherapie

Naar Samenvatting ›

Overweeg verwijzing naar de ergotherapeut bij volwassenen die > 6 weken na het hoofdtrauma:

  • (ernstige) vermoeidheidsklachten of overprikkelingsverschijnselen ervaren en hierdoor beperkingen in de uitvoer van dagelijkse activiteiten en/of werkhervatting. Een ergotherapeut kan begeleiding bieden bij energiemanagement (met name opbouw dagelijkse activiteiten, zoals dagelijkse verzorging en werkzaamheden) en het aanleren van compensatiestrategieën; 
  • aanhoudende cognitieve klachten hebben. Door de inzet van cognitieve compensatiestrategieën kan een patiënt leren om op een betere manier met een cognitieve klacht om te gaan. 
Details
Waarom deze aanbeveling?

Ondanks gebrek aan wetenschappelijk onderzoek over het effect van ergotherapie bij patiënten met aanhoudende klachten na een licht hoofdtrauma is, op basis van praktijkervaring, de werkgroep van mening dat begeleiding door een ergotherapeut nuttig kan zijn voor de volgende 2 patiëntcategorieën:

  • Volwassenen die > 6 weken last houden van (ernstige) vermoeidheidsklachten of overprikkelingsverschijnselen en daardoor beperkingen in de uitvoer van dagelijkse activiteiten en/of werkhervatting ervaren. Om toename van vermoeidheid en andere klachten te voorkomen, is het van belang is om een goede balans te vinden tussen rust en activiteit (energiemanagement). De patiënt leert om de beschikbare energie over de dag te verdelen, keuzes te maken en prioriteiten te stellen in dagelijkse activiteiten, passend bij de maximale lichamelijke en psychische belastbaarheid. Het beoogt een geleidelijke opbouw in activiteiten.
  • Volwassenen die > 6 weken last houden van cognitieve klachten. Door het inzetten van cognitieve compensatiestrategieën kan een patiënt leren om een cognitieve klacht te compenseren. Dit kunnen interne strategieën zijn (zoals het inzetten van bewuste aandacht en verbale ondersteuning voor het onthouden van informatie) en externe strategieën (zoals het gebruik maken van een herinnering op de telefoon). 

De werkgroep adviseert niet eerder dan na een periode van 6 weken na een licht hoofdtrauma te verwijzen, omdat er in de periode kort na het hoofdtrauma vaak spontaan herstel optreedt.

Van bewijs naar aanbeveling

Gewenste en ongewenste effecten

Er werden geen onderzoeken gevonden over ergotherapie bij patiënten met aanhoudende klachten na een licht hoofdtrauma. Er kunnen dus geen uitspraken gedaan worden over gewenste en ongewenste effecten.

Kwaliteit van bewijs

Niet van toepassing.

Waarden en voorkeuren van patiënten

De meeste patiënten met aanhoudende klachten na een licht hoofdtrauma willen graag hun oude leven weer oppakken. Zij kunnen het prettig vinden hier professionele hulp bij te krijgen. Andere patiënten staan mogelijk minder open voor ergotherapie, bijvoorbeeld door vermoeidheid en in verband met de tijd-, reis- en kosteninvestering.

Kosten

Een behandeling door de ergotherapeut kost ongeveer € 20 per kwartier. Kosten worden voor 10u vergoed vanuit de basisverzekering (anno 2024). Overige vergoeding wordt bepaald door de (eventuele) aanvullende zorgverzekering van de patiënt.

Aanvaardbaarheid

Het is algemeen aanvaard om naar een ergotherapeut te gaan bij aanhoudende klachten na ziekte of trauma. 

Haalbaarheid

In veel grote plaatsen is een ergotherapeut gevestigd, maar in bepaalde regio’s zal een patiënt (ver) moeten reizen om een ergotherapeut te bezoeken.

Samenvatting van bewijs
Uitgangsvraag

Is ergotherapie aan te bevelen bij patiënten met aanhoudende klachten na een licht hoofdtrauma?

PICO

PatiëntenPatiënten met aanhoudende klachten (> 6 weken) na een licht hoofdtrauma
InterventieErgotherapie 
VergelijkingGebruikelijke zorg (adviezen ten aanzien van geleidelijke opbouw werk, school, sport en andere activiteiten)
Uitkomstmaten

Cruciaal 

  • Extended Glasgow Coma Scale 
  • Functioneren  
  • Cognitieve klachten
  • Kwaliteit van leven 

Belangrijk

  • Tijd tot terugkeer werkvloer of sport
  • Duizeligheid 
  • Vermoeidheid

De werkgroep heeft als minimaal klinisch relevant verschil 20% genomen; wat overeenkomt met een OR of RR < 0,8 of > 1,25.

Achtergrond

Een ergotherapeut kijkt naar wat iemand kan en adviseert en traint op zo’n manier dat de patiënt zijn dagelijkse activiteiten (wassen, aankleden, eten klaarmaken, stofzuigen, fietsen, werken, huiswerk maken, sporten en spelen) weer zoveel mogelijk zelf uit kan voeren. Een behandeling kan bestaan uit oefenen, leren op een andere manier een activiteit uit te voeren, het inzetten van een hulpmiddel, het aanpassen van een activiteit of de omgeving en het geven van voorlichting aan mantelzorgers en naaste familie en vrienden (Ergotherapie.nl). Of ergotherapie op een zinvolle manier kan bijdragen aan aanhoudende klachten na een licht hoofdtrauma (zoals overprikkelingsverschijnselen, vermoeidheid, energieverlies en/of cognitieve klachten als concentratiestoornissen en geheugenproblemen), is onbekend.  

Methoden

Er is een systematische literatuurzoekactie naar SR’s en RCT’s uitgevoerd in Pubmed en Embase in februari 2023, met een update in maart 2024.
 

Resultaten

Resultaat zoekactie

De zoekactie tot maart 2024 leverde geen SR’s en RCT’s op over ergotherapie bij patiënten met aanhoudende klachten na een licht hoofdtrauma.

Onderzoekskarakteristieken

Niet van toepassing.

Effectiviteit en bijwerkingen

Niet van toepassing.

Conclusie

Vanwege het gebrek aan onderzoek zijn we onzeker over de effectiviteit van ergotherapie bij patiënten met aanhoudende klachten na een licht hoofdtrauma.

Psychologische interventies

Naar Samenvatting ›

Wees terughoudend met (een verwijzing voor) een psychologische behandeling bij patiënten met aanhoudende vermoeidheid, psychische en/of cognitieve klachten na een hoofdtrauma.

  • Overweeg een verwijzing naar de praktijkondersteuner-ggz, maatschappelijk werk of eerstelijnspsycholoog bij aanwijzingen voor herstelbelemmerende factoren, zoals een passieve of inadequate copingstijl.
  • Zie voor de behandeling van angst en/of depressie de NHG- Standaarden Angst en Depressie.
Details
Waarom deze aanbeveling?

De effecten van een psychologische behandeling bij aanhoudende klachten na een licht hoofdtrauma lijken gering of mogelijk afwezig te zijn. Daarnaast wijkt de intensiteit van de geïncludeerde interventies af van de psychologische ondersteuning die geboden kan worden in de eerste lijn: bij de POH-ggz worden er gemiddeld 4 gesprekken aangeboden (intake 40-60 minuten, vervolggesprekken 20-30 minuten) en bij een eerstelijnspsycholoog ligt het gemiddelde op 8-10 gesprekken, elk van ongeveer 45 minuten. Mogelijk dat de effectiviteit van deze minder intensieve interventie lager is dan de interventies in de geïncludeerde onderzoeken. Op grond van het ontbreken van bewijs voor effectiviteit is de werkgroep van mening dat men terughoudend moet zijn met de inzet van de POH-ggz of verwijzing naar een eerstelijnspsycholoog bij patiënten met psychische en/of cognitieve klachten (zoals stemmingsklachten, overprikkelingsverschijnselen en/of emotionele labiliteit) of vermoeidheidsklachten die ontstaan zijn na een hoofdtrauma. Bij deze patiënten volstaat in eerste instantie voorlichting, met aandacht voor het normale beloop van de klachten en geruststelling dat herstel te verwachten is binnen weken tot maanden na het hoofdtrauma. Verwijs patiënt eventueel naar de ergotherapeut voor adviezen met betrekking tot energiemanagement en het aanleren van cognitieve compensatiestrategieën (zie Ergotherapie). Bij aanwijzingen voor herstelbelemmerende factoren zoals een passieve of inadequate copingstijl (het ontkennen of vermijden van problemen met het focussen op negatieve gedachten in plaats van het actief oplossen van een probleem) kan een verwijzing naar de praktijkondersteuner-ggz, maatschappelijk werk of eerstelijnspycholoog overwogen worden. Voor patiënten bij wie er sprake is van een (verdenking op) depressie of angststoornis wordt verwezen naar de betreffende standaarden (zie  NHG Standaarden Angst en Depressie).

Van bewijs naar aanbeveling

Gewenste en ongewenste effecten

Er werden voornamelijk kleine, niet klinisch-relevante, positieve effecten gevonden van de interventies. Er werd maar 1 onderzoek gevonden met een enkelvoudige behandeling van patiënten met aanhoudende klachten na een licht hoofdtrauma58 , vergelijkbaar met de psychologische behandelingen zoals wij deze in de Nederlandse eerste lijn aanbieden. De psychologische behandelingen in de overige geïncludeerde onderzoeken waren intensiever dan de behandelingen in de Nederlandse eerste lijn (meer patiëntcontacten en combinatie van groepstherapie en individuele therapie). 

Kwaliteit van bewijs

De kwaliteit van het bewijs is laag. Er werd afgewaardeerd in verband met risico op vertekening door het niet kunnen blinderen van de patiënten, in verband met indirectheid (de geïncludeerde interventies wijken af van de PICO, onder andere door tweedelijnsetting en de intensiteit van de interventies) en in verband met onnauwkeurigheid door kleine patiëntgroepen in sommige onderzoeken. 

Waarden en voorkeuren van patiënten

De meeste patiënten met aanhoudende klachten na een hoofdtrauma willen graag hun oude leven weer oppakken. Zij kunnen het prettig vinden hier professionele hulp bij te krijgen. Andere patiënten staan mogelijk minder open voor een psychologische interventie, bijvoorbeeld door vermoeidheid en in verband met kosten- en tijdsinvestering. Mogelijk dat sommige patiënten de overtuiging missen dat de aanhoudende klachten (ook) een psychische oorzaak kunnen hebben.

Kosten

De kosten voor de inzet van een praktijkondersteuner-ggz (POH-ggz) zijn onbekend, maar vallen anno 2024 onder huisartsenzorg. Een sessie bij de eerstelijnspsycholoog kost circa 90 tot 130 per keer. De vergoeding wordt bepaald door de (eventuele) aanvullende zorgverzekering van de patiënt.

Aanvaardbaarheid

Het is algemeen aanvaard om psychologische ondersteuning te krijgen bij aanhoudende psychische en/of cognitieve klachten na een hoofdtrauma. 

Haalbaarheid

Bij de meeste huisartsenpraktijken werkt een POH-ggz en in de meeste plaatsen is een eerstelijnspsycholoog gevestigd. Patiënten zullen in het algemeen niet ver hoeven te reizen. Echter, de capaciteit bij de praktijkondersteuner is beperkt en de wachttijd bij een eerstelijnspycholoog kan lang zijn. 

Samenvatting van bewijs
Uitgangsvraag

Zijn psychologische interventies aan te bevelen bij patiënten met aanhoudende klachten na een licht hoofdtrauma?

PICO

PatiëntenPatiënten met aanhoudende klachten (> 6 weken) na een licht hoofdtrauma
InterventiePsychologische interventies (waaronder psycho-educatie, cognitieve gedragstherapie, cognitieve of neuropsychologische revalidatie)
VergelijkingGebruikelijke zorg of afwachtend beleid (adviezen ten aanzien van geleidelijke opbouw werk/ school/ sport en andere activiteiten)
Uitkomstmaten

Cruciaal 

  • Functioneren
  • Psychische en cognitieve klachten (stemmingsklachten, overprikkelingsverschijnselen, angstklachten, emotionele labiliteit)
  • Kwaliteit van leven

Belangrijk

  • Tijd tot terugkeer werkvloer/ sport
  • Vermoeidheid

De werkgroep heeft als minimaal klinisch relevante verschil 20% genomen. Dit komt overeen met een OR of RR < 0,8 of > 1,25 of bijvoorbeeld een verschil van 20 punten op een vragenlijst met een range tot 100 punten.

Achtergrond

Sommige patiënten kunnen na een hoofdtrauma last houden van psychische klachten (onder andere stemmingsklachten en emotionele labiliteit) en cognitieve klachten (onder andere overprikkelingsverschijnselen en concentratieproblemen), zonder dat er sprake is van een depressie en/of angststoornis. Ook aanhoudende vermoeidheid komt voor. Onduidelijk is of (individuele) psychologische interventies, waaronder psycho-educatie, cognitieve gedragstherapie (CGT), cognitieve of neuropsychologische revalidatie psychische en cognitieve klachten en vermoeidheid effectief kunnen verlichten.

Methoden

Er is een systematische literatuurzoekactie naar SR’s en RCT’s uitgevoerd in Pubmed en Embase in september 2023, met een update in maart 2024.
 

Resultaten

Resultaat zoekactie

Uit de zoekresultaten selecteerden we de meest geschikte SR’s: zo recent mogelijk, met de beste aansluiting op de uitgangsvraag en van voldoende kwaliteit. Het betroffen 2 SR’s naar psychologische interventies na een hoofdtrauma.56 57  Van de 23 onderzoeken van Tracey werden er 22 door ons geëxcludeerd, omdat de interventie of populatie niet binnen de uitgangsvraag pasten (zie de Totstandkoming). Van de 55 onderzoeken van Heslot werden er 52 door ons geëxcludeerd, omdat de interventie of populatie niet binnen de PICO pasten (zie Totstandkoming). 
Een aanvullende search na de zoekdata van deze literatuuronderzoeken (respectievelijk maart 2023 en augustus 2021) tot maart 2024 leverde geen aanvullende RCT’s op.

Onderzoekskarakteristieken

Het enige geschikte onderzoek in de SR van Tracey was de RCT van Cooper at al. Daarin werden 126 volwassenen met klachten na een licht hoofdtrauma geïncludeerd (gemiddelde leeftijd 30 jaar; tijd sinds het hoofdtrauma was gemiddeld 9,5 maanden). De groep werd gerandomiseerd tussen een interventiegroep (intensieve cognitieve revalidatie) en een controlegroep (gebruikelijke zorg, verder niet gedefinieerd).

Het SR van Heslot bevatte 3 geschikte onderzoeken: 

  • Thastum includeerde 112 patiënten (15 tot 30 jaar) met een licht hoofdtrauma (gemiddelde leeftijd 23 jaar; tijd sinds het hoofdtrauma 2 tot 6 maanden). De groepen werden gerandomiseerd tussen een interventiegroep (interdisciplinaire interventie op basis van langzame opbouw van activiteiten en CGT, 5 individuele sessies en 3 groepssessies, gedurende 8 weken) en een controlegroep (gebruikelijke zorg bestaande uit psycho-educatie gedurende maximaal 30 minuten).
  • Tiersky includeerde 20 patiënten met een licht hoofdtrauma (gemiddelde leeftijd 47 jaar; tijd sinds het hoofdtrauma 1 tot 20 jaar). De groepen werden gerandomiseerd tussen een interventiegroep (neuropsychologische revalidatie: individuele cognitieve gedrags- psychotherapie en cognitieve ‘remediation’ 3 keer per week gedurende 11 weken) versus een controlegroep (wachtlijst).
  • Audrit includeerde 25 patiënten met een licht hoofdtrauma (gemiddelde leeftijd 39 jaar; tijd sinds het hoofdtrauma 1 tot 3 maanden). De groepen werden gerandomiseerd tussen een interventiegroep (individuele psycho-educatie en counseling, 1 keer per week, gedurende 4 weken) en een controlegroep (wachtlijst). 

Effectiviteit en bijwerkingen

Zie tabel D7. ‘Psychologische interventies bij patiënten met aanhoudende klachten na een licht hoofdtrauma’ voor de samenvatting van de resultaten.

Tabel D7: Psychologische interventies bij patiënten met aanhoudende klachten na een licht hoofdtrauma

Artikel met

onderzoeksopzet en follow-up

Uitkomstmaat VragenlijstVerschil (len)*Klinisch relevant verschil
Uit review Tracey 2023: 

Cooper 

RCT (n=126)

6 weken

FU 18 wkn

Neurocognitief  

Functioneel cognitief

Psychologisch  

PASAT

KBCI

SCL-90-R

+12 

-6

-7

Nee

Nee 

Nee 

Uit review Heslot 2022: 

Thastum 

RCT (n=112)

8 weken 

FU 3 mnd

Klachten 

Kwaliteit van leven 

RPSQ

QoLIBRI

-7,5

+6,7

Nee

Nee 

Tiersky

RCT (n=20)

11 weken 

FU n.v.t.

Neurocognitief  

Psychologisch  

Depressie 

PASAT

SCL-90-R

SCL-90-R

+22

-0,42

-0,42

Nee

Nee

Nee

 

Audrit 

RCT (n=25)

4 weken

FU n.v.t.

Klachten 

Vermoeidheid  

Depressie 

RPSQ

MFI-20 

HADS-D

-6

-12

-2,6

Nee

Nee

Nee 

*berekend vanaf baseline in aantal punten op de gebruikte vragenlijst.

Gebruikte vragenlijsten: 

  • HADS-D = Hospital Anxiety and Depression Scale – Depression met 7 items op 4 punts Likert schaal (score 0-21; lager beter)
  • KBCI = Key Behaviors Change Inventory met 64 items op 5 punts (?) Likert schaal (lager beter)
  • MFI-20 = Multidimensional Fatigue Inventory met 20 items op 5 punts Likert schaal (score 20-100; lager beter)
  • PASAT = Paced Auditory Serial Addition Test met 4 trials met 50-items (score 0-200; hoger beter)
  • QoLIBRI-OS = Quality of Life after Brain Injury – Overall Score (score 0-100; hoger beter)
  • RPSQ = Rivermead Post-Concussion Symptoms Questionnaire met 16 items op 5 punts Likert schaal (score 0-64; lager beter)
  • SCL-90-R = Symptom Checklist-90 Revised met 90 items op 5 punts Likert schaal (score 0-360; lager beter)

NB. Het uitvoeren van een meta-analyse voor de uitkomstmaten was niet mogelijk, omdat de geïncludeerde onderzoeken niet voldoende informatie (standaarddeviaties) gaven over de resultaten. 

Conclusies

Er is mogelijk nauwelijks of geen klinisch relevant verschil in de uitkomstmaten bij patiënten met aanhoudende klachten na een licht hoofdtrauma na een intensieve psychologische interventie ten opzichte van gebruikelijke zorg (kwaliteit van bewijs is laag).

Medicamenteuze behandeling

Naar Samenvatting ›

Schrijf bij chronische klachten geen pijnmedicatie voor.

Controle

Naar Samenvatting ›

Instrueer de patiënt of ouders/verzorgers contact op te nemen met de huisarts bij:

  • toename van de klachten of stagnatie van het herstel (bijvoorbeeld als hervatting van school of werk nog niet mogelijk is)
  • onvoldoende effect van oefen- en/of ergotherapie na circa 3 maanden.

Consultatie en verwijzing

Naar Samenvatting ›

Neuroloog

Naar Samenvatting ›

Verwijs direct naar de neuroloog bij aanwijzingen voor intracraniële complicaties, bijvoorbeeld bij: 

  • neurologische uitvalsverschijnselen
  • progressieve hoofdpijn, sufheid, veranderd gedrag en/of braken

Kinderarts/-neuroloog

Naar Samenvatting ›

Overweeg verwijzing naar de kinderarts of -neuroloog bij aanhoudende beperkingen op lichamelijk, psychisch en/of cognitief vlak (waaronder gedragsproblematiek). 

Revalidatiearts

Naar Samenvatting ›

Overweeg verwijzing voor een multidisciplinair revalidatieprogramma in geval van:

  • aanhoudende (chronische) klachten op lichamelijk, psychisch en/of cognitief gebied met een aanzienlijke invloed op het dagelijks functioneren, én
  • onvoldoende effect van oefentherapie en/of ergotherapie op regelmatige basis gedurende minstens 3 maanden, én
  • voldoende motivatie voor een intensief revalidatietraject 

Referenties

  1. Van der Naalt J, Jacobs B. Handboek traumatisch hersenletsel. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2021.
  2. Van Hommerig J, Overbeek L. Cijfers over ziekten op jaarbasis - hoe gezond is Nederland? (2023). https://www.nivel.nl/nl/resultaten-van-onderzoek/cijfers-ziekten-op-jaarbasis, geraadpleegd op 19-01-2024.
  3. Gerritsen H, Samim M, Peters H, Schers H, Van de Laar FA. Incidence, course and risk factors of head injury: a retrospective cohort study. BMJ Open 2018;8:e020364.
  4. Kuks JBM, Snoek JW. Klinische neurologie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2012.
  5. Pandor A, Harnan S, Goodacre S, Pickering A, Fitzgerald P, Rees A. Diagnostic accuracy of clinical characteristics for identifying CT abnormality after minor brain injury: a systematic review and meta-analysis. J Neurotrauma 2012;29:707-18.
  6. Smits M, Dippel DW, Steyerberg EW, De Haan GG, Dekker HM, Vos PE, et al. Predicting intracranial traumatic findings on computed tomography in patients with minor head injury: the CHIP prediction rule. Ann Intern Med 2007;146:397-405.
  7. Van den Brand CL, Foks KA, Lingsma HF, Van der Naalt J, Jacobs B, De Jong E, et al. Update of the CHIP (CT in Head Injury Patients) decision rule for patients with minor head injury based on a multicenter consecutive case series. Injury 2022;53:2979-87.
  8. Stiell IG, Wells GA, Vandemheen K, Clement C, Lesiuk H, Laupacis A, et al. The Canadian CT head rule for patients with minor head injury. Lancet 2001;357:1391-6.
  9. Dunning J, Daly JP, Lomas JP, Lecky F, Batchelor J, Mackway-Jones K. Derivation of the children's head injury algorithm for the prediction of important clinical events decision rule for head injury in children. Arch Dis Child 2006;91:885-91.
  10. Kuppermann N, Holmes JF, Dayan PS, Hoyle JD, Jr., Atabaki SM, Holubkov R, et al. Identification of children at very low risk of clinically-important brain injuries after head trauma: a prospective cohort study. Lancet 2009;374:1160-70.
  11. Babl FE, Borland ML, Phillips N, Kochar A, Dalton S, McCaskill M, et al. Accuracy of PECARN, CATCH, and CHALICE head injury decision rules in children: a prospective cohort study. Lancet 2017;389:2393-402.
  12. Meral Atiş G, Altay T, Atiş Ş E. Comparison of CATCH, PECARN, and CHALICE clinical decision rules in pediatric patients with mild head trauma. Eur J Trauma Emerg Surg 2022;48:3123-30.
  13. Easter JS, Bakes K, Dhaliwal J, Miller M, Caruso E, Haukoos JS. Comparison of PECARN, CATCH, and CHALICE rules for children with minor head injury: a prospective cohort study. Ann Emerg Med 2014;64:145-52, 52.e1-5.
  14. Pikstra ARA, Metting Z, Fock JM, Van der Naalt J. The juvenile head trauma syndrome - deterioration after mild TBI: diagnosis and clinical presentation at the emergency department. Eur J Paediatr Neurol 2017;21:344-9.
  15. Van der Veek EM, Oosterhoff M, Vos PE, Hageman G. The juvenile head trauma syndrome: a trauma triggered migraine? Neuropediatrics 2015;46:116-22.
  16. Snoek JW, Minderhoud JM, Wilmink JT. Delayed deterioration following mild head injury in children. Brain 1984;107 (Pt 1):15-36.
  17. Dayan PS, Holmes JF, Atabaki S, Hoyle J, Jr., Tunik MG, Lichenstein R, et al. Association of traumatic brain injuries with vomiting in children with blunt head trauma. Ann Emerg Med 2014;63:657-65.
  18. Luoto TM, Iverson GL, Losoi H, Wäljas M, Tenovuo O, Kataja A, et al. Clinical correlates of retrograde amnesia in mild traumatic brain injury. Brain Inj 2015;29:565-72.
  19. Santing JAL, Lee YX, Van der Naalt J, Van den Brand CL, Jellema K. Mild traumatic brain injury in elderly patients receiving direct oral anticoagulants: a systematic review and meta-analysis. J Neurotrauma 2022;39:458-72.
  20. Fiorelli EM, Bozzano V, Bonzi M, Rossi SV, Colombo G, Radici G, et al. Incremental risk of intracranial hemorrhage after mild traumatic brain injury in patients on antiplatelet therapy: systematic review and meta-analysis. J Emerg Med 2020;59:843-55.
  21. Vedin T, Lundager Forberg J, Anefjäll E, Lehtinen R, Faisal M, Edelhamre M. Antiplatelet therapy contributes to a higher risk of traumatic intracranial hemorrhage compared to anticoagulation therapy in ground-level falls: a single-center retrospective study. Eur J Trauma Emerg Surg 2022;48:4909-17.
  22. Meade MJ, Tumati A, Chantachote C, Huang EC, Rutigliano DN, Rubano JA, et al. Antithrombotic Agent Use in Elderly Patients Sustaining Low-Level Falls. J Surg Res 2021;258:216-23.
  23. Yamada C, Hagiwara S, Ohbuchi H, Kasuya H. Risk of Intracranial Hemorrhage and Short-Term Outcome in Patients with Minor Head Injury. World Neurosurg 2020;141:e851-e7.
  24. Borland ML, Dalziel SR, Phillips N, Dalton S, Lyttle MD, Bressan S, et al. Vomiting with head trauma and risk of traumatic brain injury. Pediatrics 2018;141.
  25. Brown FD, Brown J, Beattie TF. Why do children vomit after minor head injury? J Accid Emerg Med 2000;17:268-71.
  26. Osmond MH, Klassen TP, Wells GA, Correll R, Jarvis A, Joubert G, et al. CATCH: a clinical decision rule for the use of computed tomography in children with minor head injury. Cmaj 2010;182:341-8.
  27. Harper JA, Klassen TP, Balshaw R, Dyck J, Osmond MH. Characteristics of vomiting as a predictor of intracranial injury in pediatric minor head injury. Cjem 2020;22:793-801.
  28. Coffeng SM, Jacobs B, Kim LJ, Ter Maaten JC, Van der Naalt J. Incomplete recovery in patients with minor head injury directly discharged home from the emergency department: a prospective cohort follow-up study. BMJ Open 2022;12:e057308.
  29. Van der Naalt J, Timmerman ME, De Koning ME, Van der Horn HJ, Scheenen ME, Jacobs B, et al. Early predictors of outcome after mild traumatic brain injury (UPFRONT): an observational cohort study. Lancet Neurol 2017;16:532-40.
  30. De Koning ME, Scheenen ME, Van der Horn HJ, Hageman G, Roks G, Spikman JM, et al. Non-hospitalized patients with mild traumatic brain injury: the forgotten minority. Journal of Neurotrauma 2017;34:257-61.
  31. Silverberg ND, Iaccarino MA, Panenka WJ, Iverson GL, McCulloch KL, Dams-O'Connor K, et al. Management of concussion and mild traumatic brain injury: a synthesis of practice guidelines. Arch Phys Med Rehabil 2020;101:382-93.
  32. Van Heugten C, Sillekens N, Metsemakers J, Van den Akker M. De onzichtbare gevolgen van hersenletsel. Huisarts Wet 2020.
  33. Theadom A, Starkey N, Barker-Collo S, Jones K, Ameratunga S, Feigin V. Population-based cohort study of the impacts of mild traumatic brain injury in adults four years post-injury. PLoS One 2018;13:e0191655.
  34. Renaud MI, Lambregts SAM, Van de Port IGL, Catsman-Berrevoets CE, Van Heugten CM. Predictors of activities and participation six months after mild traumatic brain injury in children and adolescents. Eur J Paediatr Neurol 2020;25:145-56.
  35. Coffeng SM, Jacobs B, De Koning ME, Hageman G, Roks G, Van der Naalt J. Patients with mild traumatic brain injury and acute neck pain at the emergency department are a distinct category within the mTBI spectrum: a prospective multicentre cohort study. BMC Neurol 2020;20:315.
  36. Andersson H, Jablonski GE, Nordahl SHG, Nordfalk K, Helseth E, Martens C, et al. The risk of benign paroxysmal positional vertigo after head trauma. Laryngoscope 2022;132:443-8.
  37. Parnes LS, McClure JA. Free-floating endolymph particles: a new operative finding during posterior semicircular canal occlusion. Laryngoscope 1992;102:988-92.
  38. Parnes LS, Agrawal SK, Atlas J. Diagnosis and management of benign paroxysmal positional vertigo (BPPV). Cmaj 2003;169:681-93.
  39. Aron M, Lea J, Nakku D, Westerberg BD. Symptom resolution rates of posttraumatic versus nontraumatic benign paroxysmal positional vertigo: a systematic review. Otolaryngol Head Neck Surg 2015;153:721-30.
  40. Geijerstam JL, Oredsson S, Britton M. Medical outcome after immediate computed tomography or admission for observation in patients with mild head injury: randomised controlled trial. BMJ 2006;333:465.
  41. Niele N, Plötz FB, Tromp E, Boersma B, Biezeveld M, Douma M, et al. Young children with a minor traumatic head injury: clinical observation or CT scan? Eur J Pediatr 2022;181:3291-7.
  42. De Louw A, Twijnstra A, Leffers P. [Weinig uniformiteit en slechte therapietrouw bij het wekadvies na trauma capitis]. Ned Tijdschr Geneeskd 1994;138:2197-9.
  43. Heng KW, Tham KY, How KY, Foo JS, Lau YH, Li AY. Recall of discharge advice given to patients with minor head injury presenting to a Singapore emergency department. Singapore Med J 2007;48:1107-10.
  44. Thomas DG, Bradley L, Servi A, Reilly S, Niskala Apps J, McCrea M, et al. Parental knowledge and recall of concussion discharge instructions. J Emerg Nurs 2018;44:52-6.
  45. Polinder S, Cnossen MC, Real RGL, Covic A, Gorbunova A, Voormolen DC, et al. A Multidimensional Approach to Post-concussion Symptoms in Mild Traumatic Brain Injury. Front Neurol 2018;9:1113.
  46. Van Bennekom CA, Wind H, Hulshof CT, Frings-Dresen MH. Werkhervatting na niet-aangeboren hersenletsel. Onzichtbare gevolgen bemoeilijken arbeidsparticipatie. Ned Tijdschr Geneeskd 2016;160:A9608.
  47. Patricios JS, Schneider KJ, Dvorak J, Ahmed OH, Blauwet C, Cantu RC, et al. Consensus statement on concussion in sport: the 6th International Conference on Concussion in Sport-Amsterdam, October 2022. Br J Sports Med 2023;57:695-711.
  48. Chen JK, Johnston KM, Collie A, McCrory P, Ptito A. A validation of the post concussion symptom scale in the assessment of complex concussion using cognitive testing and functional MRI. J Neurol Neurosurg Psychiatry 2007;78:1231-8.
  49. Macnow T, Curran T, Tolliday C, Martin K, McCarthy M, Ayturk D, et al. Effect of screen time on recovery from concussion: a randomized clinical trial. JAMA Pediatr 2021;175:1124-31.
  50. Halstead ME, McAvoy K, Devore CD, Carl R, Lee M, Logan K. Returning to learning following a concussion. Pediatrics 2013;132:948-57.
  51. Chang CW, Tzeng HY, Ma CY, Li ST, Chen KJ, Chiang HH. Effectiveness of exercise in improving quality of life in patients with traumatic brain injury: a systematic review and meta-analysis. Brain Inj 2023;37:140-6.
  52. Vuu S, Barr CJ, Killington M, Jill G, Van den Berg MEL. Physical exercise for people with mild traumatic brain injury: a systematic review of randomized controlled trials. NeuroRehabilitation 2022;51:185-200.
  53. Lee YS, Ashman T, Shang A, Suzuki W. Brief report: effects of exercise and self-affirmation intervention after traumatic brain injury. NeuroRehabilitation 2014;35:57-65.
  54. Pérez-Rodríguez M, García-Gómez S, Coterón J, García-Hernández JJ, Pérez-Tejero J. Physical Activity and Sport for Acquired Brain Injury (PASABI): a non-randomized controlled trial. Medicina (Kaunas) 2021;57.
  55. Snyder AR, Greif SM, Clugston JR, FitzGerald DB, Yarrow JF, Babikian T, et al. The effect of aerobic exercise on concussion recovery: a pilot clinical trial. J Int Neuropsychol Soc 2021;27:790-804.
  56. Tracey AJ, Bateman AG, Baez SE, Covassin T. Effectiveness of interventions for the improvement of mental health and well-being post-concussion: a systematic review. Brain Inj 2023;37:1135-58.
  57. Heslot C, Azouvi P, Perdrieau V, Granger A, Lefèvre-Dognin C, Cogné M. A systematic review of treatments of post-concussion symptoms. J Clin Med 2022;11.
  58. Audrit H, Beauchamp MH, Tinawi S, Laguë-Beauvais M, Saluja R, De Guise E. Multidimensional psychoeducative and counseling intervention (SAAM) for symptomatic patients with mild traumatic brain injury: a pilot randomized controlled trial. The Journal of Head Trauma Rehabilitation 2021;36:E249-61.
  59. Startpagina - licht traumatisch hoofdhersenletsel in de acute fase - Richtlijn - Richtlijnendatabase Ga naar bron: Startpagina - licht traumatisch hoofdhersenletsel in de acute fase - Richtlijn - Richtlijnendatabase