Geneesmiddelen en zuurstof in spoedeisende situaties
Belangrijkste wijzigingen
Naar Samenvatting ›- De criteria voor anafylactische reactie zijn geactualiseerd.
- De hoeksteen van de behandeling van anafylaxie is de toediening van adrenaline; in de huisartsenpraktijk wordt het gebruik van dexamethason en een sederend antihistaminicum (clemastine) niet meer aanbevolen.
- Bij huidklachten (urticaria, angio-oedeem) bij anafylaxie kunnen na toediening van adrenaline niet-sederende (tweedegeneratie-)antihistaminica overwogen worden.
- Er is een aanbeveling toegevoegd over de saturatiemeting bij kinderen. Wees hier terughoudend mee: het klinische beeld is leidend.
- Bij zuurstofbehandeling is de handelwijze aangepast. Geef bij ernstige hypoxemie en bij (vermoeden van) koolmonoxidevergiftiging zuurstof via een non-rebreathing masker. In andere gevallen is zuurstoftoediening via een zuurstofbril meestal voldoende.
- Het geagiteerddeliriumsyndroom is niet langer onderdeel van de richtlijn.
Kernboodschappen
Naar Samenvatting ›- Deze NHG-Behandelrichtlijn geeft aanbevelingen voor de toediening van geneesmiddelen en zuurstof bij spoedeisende toestandsbeelden of aandoeningen, meestal in afwachting van een ambulance.
- Deze NHG-Behandelrichtlijn sluit aan bij de ABCDE-systematiek en maakt onderscheid tussen ABCDE-instabiel en ABCDE-stabiel.
- Medicatietabellen zijn snel te vinden onder de knop Tabellen en schema’s.
Inleiding
Naar Samenvatting ›Scope
Naar Samenvatting ›Richtlijnen voor het medicamenteuze beleid, inclusief de toediening van zuurstof, bij spoedeisende toestandsbeelden of aandoeningen.
Buiten de scope
Naar Samenvatting ›- Indicaties die niet direct of niet op korte termijn leiden tot een levensbedreigende toestand of tot ernstige pijn, en die niet dringend toediening van geneesmiddelen of zuurstof vereisen.
- Het handelen in spoedeisende situaties in brede zin, zoals reanimatie.
Samenwerking en afstemming
Naar Samenvatting ›- De richtlijn sluit aan bij de ABCDE-methodiek die ook binnen de ambulancezorg en op de spoedeisende hulp van ziekenhuizen wordt toegepast (ABCDE-methode voor huisartsen).
- De richtlijn is afgestemd met het Landelijk Protocol Ambulancezorg, versie 9 (LPA9) (2023).
De richtlijn is afgestemd met het Landelijk Protocol Ambulancezorg, versie 9 (LPA9) (Ambulancezorg Nederland, 2023). Het LPA9 is beschikbaar in de Ambulancezorg App.
Aansluiting bij andere richtlijnen
Naar Samenvatting ›- De aanbevelingen bij specifieke aandoeningen zijn een samenvatting van de in andere NHG-Standaarden beschreven spoedeisende klachten of aandoeningen (zie tabel 1).
- Zie voor achtergrondinformatie de desbetreffende NHG-Standaarden.
- Daarnaast zijn er aanbevelingen over klachten en aandoeningen waarvoor geen NHG-richtlijn bestaat.
Aandoening | NHG-Standaard |
---|---|
Pseudokroep | Acuut hoesten |
Ernstige longaanval bij astma | Astma bij volwassenen en Astma bij kinderen |
Ernstige longaanval bij COPD | COPD |
Acuut coronair syndroom | Acuut coronair syndroom |
Acuut hartfalen | Hartfalen |
Hypoglykemie | Diabetes mellitus type 2 |
Koortsconvulsie | Kinderen met koorts |
Acute pijn | Pijn en Buikpijn bij kinderen |
Koliekpijn (volwassenen) | Urinesteenlijden |
Achtergronden algemeen
Naar Samenvatting ›Uitgangspunten
Naar Samenvatting ›Domein van de richtlijn
Naar Samenvatting ›De richtlijn geeft uitsluitend adviezen over geneesmiddelen en zuurstof in spoedeisende situaties, meestal in afwachting van de komst van een ambulance. Het is geen beschrijving van het huisartsgeneeskundig handelen bij spoed.
Deze behandelrichtlijn geeft uitsluitend adviezen over zuurstof en geneesmiddelen in spoedeisende situaties. Middelen die regulier, zonder spoed, kunnen worden voorgeschreven, worden op enkele uitzonderingen na niet beschreven.
Ambulanceresponstijd
Naar Samenvatting ›De streefnorm voor de maximale responstijd van een ambulance met directe inzet (A0-urgentie < 15 minuten, A1-urgentie < 17 minuten) is aangehouden als tijdframe voor deze behandelrichtlijn.
Spoedeisende zorgvragen
Bij spoedeisende zorgvragen is het van belang dat de ambulance zo spoedig mogelijk ter plaatse is. De intentie is zorg te verlenen en indien noodzakelijk de patiënt te vervoeren.
De streefnorm voor de responstijd, dat is de maximale tijd waarbinnen een ambulance die met spoed wordt ingezet (A1-urgentie) bij de patiënt moet zijn, was tot maart 2023 in Nederland 15 minuten. Deze norm werd in 2019 gehaald in 92,7% van de ritten. Volgens het Tabellenboek 2021 van Ambulancezorg Nederland was 95% van de A1-inzetten in 2021 binnen 16:44 minuten bij de patiënt (Sectorkompas ambulancezorg, geraadpleegd maart 2024). Het tabellenboek maakt geen onderscheid tussen ritten aangevraagd door patiënten of anderen via 112 en ritten aangevraagd door een huisarts.
Nieuwe urgentie-indeling
De ambulancesector heeft jaren gewerkt met 3 urgentieniveaus: A1, A2 en B. Omdat onderzoek uitwees dat uitbreiding van deze urgentie-indeling een verbetering van de kwaliteit van zorg zou opleveren, wordt tussen maart 2023 en eind 2024 een nieuwe urgentie-indeling in de ambulancezorg geïmplementeerd met 7 urgentieniveaus (zie figuur 1). Naast A1 en A2 kent de nieuwe indeling niveau A0 voor extra spoedeisende ambulancezorg. Tijdens de implementatieperiode gelden als responstijden voor A0 15 minuten, voor A1 17 minuten en voor A2 30 minuten. In 2025 zal worden besloten welke responstijden bij de hoogste urgenties worden aangehouden.
A0-urgentie
Ambulance met A0-urgentie is een inzet in opdracht van de centralist naar aanleiding van een zorgvraag waaruit blijkt dat directe inzet met de grootst mogelijke spoed geïndiceerd is. Dit betreft spoedeisende situaties waarbij er sprake is van reanimatie of problemen in de ‘B’ van de ABCDE-methodiek: kortademigheid, niet of nauwelijks ademen.
A1-urgentie
Ambulance met A1-urgentie is een spoedeisende inzet in opdracht van de centralist bij acute bedreiging van de vitale functies of wanneer dit gevaar pas kan worden uitgesloten na beoordeling door de ambulance-eenheid ter plaatse. De inzet wordt zo spoedig mogelijk omgezet in een opdracht aan een ambulance-eenheid, die zo snel mogelijk ter plaatse dient te zijn. De ambulance maakt altijd gebruik van optische en geluidssignalen. Ambulancezorg Nederland benadrukt dat het belangrijk is om bij een A1-urgentie bij de patiënt te blijven tot de ambulance gearriveerd is.
A2-urgentie
Ambulance met A2-urgentie is een inzet in opdracht van de centralist naar aanleiding van een zorgvraag waaruit blijkt dat er geen sprake is van direct levensgevaar, maar waarbij er wel sprake kan zijn van (ernstige) gezondheidsschade en de ambulance wel zo snel mogelijk ter plaatse dient te zijn. De ambulance kan hierbij, onder bepaalde voorwaarden, gebruik maken van optische en geluidssignalen.
B-urgentie
Ambulance met B-urgentie is een inzet in opdracht van de centralist naar aanleiding van een zorgvraag zonder A0-, A1- of A2-urgentie, waarbij een tijdstip of tijdsinterval is afgesproken voor het halen of brengen. Het betreft niet-spoedeisende ambulancezorg.
ABCDE-methodiek
Naar Samenvatting ›- Deze behandelrichtlijn sluit aan bij de ABCDE-methodiek. ABCDE staat voor ademweg (Airway), ademhaling (Breathing), circulatie (Circulation), bewustzijn of acute neurologische uitval (Disability) en omgevingsfactoren (Exposure/environment).
- De behandelrichtlijn is als volgt opgebouwd:
- aanbevelingen over de toediening van geneesmiddelen of zuurstof bij een eerste beoordeling van het toestandsbeeld (de paragrafen Acuut respiratoir falen en zuurstofbehandeling en Shock)
- aanbevelingen over de toediening van geneesmiddelen of zuurstof bij een tweede beoordeling: handelen op basis van werkhypothese (zie tabel 2). Bij de tweede beoordeling wordt onderscheid gemaakt tussen ABCDE-instabiel en ABCDE-stabiel.
- Met de term ABCDE-instabiel wordt bedoeld dat ≥ 1 klinische parameters afwijkend zijn en de huisarts gegeven de klinische context concludeert dat er een direct levensbedreigende situatie bestaat.
- Omdat bij een ABCDE-instabiele patiënt met grote spoed moet worden gehandeld, begint iedere paragraaf met een beschrijving van noodzakelijke handelingen onder de kop ABCDE-instabiel.
Assessment | Paragraaf in deze behandelrichtlijn |
---|---|
Eerste beoordeling ABCDE |
|
Tweede beoordeling ABCDE → werkhypothese/differentiaaldiagnose |
|
Het denken in urgenties en toestandsbeelden bij de triage en beheersing van de ABCDE-systematiek behoort tot de benodigde kennis en vaardigheden van huisartsen in de spoedeisende zorgverlening; zie het NHG-Standpunt Spoedzorg. Volgens de ABCDE-systematiek onderzoekt de huisarts bij de patiënt op een specifieke manier en in een strikte volgorde de ademweg (Airway), ademhaling (Breathing), circulatie (Circulation) en het zenuwstelsel (Disabilities). Bij (E)nviroment en evaluation vormt de huisarts zich een beeld van de omgevingsfactoren: die bekijkt de situatie, meet de lichaamstemperatuur en benoemt (de urgentie van) het toestandsbeeld. Het onderzoek van de patiënt kan aanleiding geven om direct levensreddende (be)handelingen te starten (treat first that kills first).
Met de term ‘ABCDE-instabiel’ wordt aangeduid dat ≥ 1 klinische parameters afwijkend zijn en dat de huisarts op basis hiervan, in combinatie met de klinische context, concludeert dat er een direct levensbedreigende situatie bestaat. Bij sommige spoedeisende situaties in deze behandelrichtlijn staan relevante klinische bevindingen vermeld, zoals cyanose of bewustzijnsdaling.
Ambulancezorg
Naar Samenvatting ›In de tekst staat op een aantal plaatsen: ‘Bel een ambulance.’ In de praktijk belt men niet een ambulance, maar de Meldkamer Ambulancezorg. De meldkamercentralist bepaalt de riturgentie.
Waar in de richtlijn staat: ‘Bel een ambulance’ wordt de Meldkamer Ambulancezorg bedoeld. Zie hiervoor het door InEen en Ambulancezorg Nederland opgestelde samenwerkingskader HAP-RAV. De meldkamercentralist bepaalt de riturgentie.
Ambulancezorg Nederland gebruikt de term ‘ambulance-eenheid’. Dit kan een hoogcomplexe ambulance-eenheid zijn met vervoersmogelijkheid voor de patiënt of een rapid responder op de ambulancemotor. In deze richtlijn wordt met ‘ambulance’ de hoogcomplexe ambulance-eenheid met spoedeisende urgentie bedoeld.
Geneesmiddelinformatie
Naar Samenvatting ›Deze behandelrichtlijn beschrijft, indien relevant in een spoedeisende situatie, de toedieningsvorm, doseringen, werkingssnelheid en werkingsduur (indien beschikbaar) van medicatie, evenals de contra-indicaties.
De in deze behandelrichtlijn gepresenteerde informatie over toedieningsvormen, doseringen, werkingssnelheid en werkingsduur (indien beschikbaar) zijn gebaseerd op de NHG-Standaarden (zie tabel 1), de KNMP Kennisbank, het Farmacotherapeutisch Kompas en het Kinderformularium (alle geraadpleegd maart 2024). De contra-indicaties worden alleen vermeld indien deze bij de spoedeisende indicatie en eenmalig gebruik relevant zijn.
Facultatieve geneesmiddelen
Naar Samenvatting ›De behandelrichtlijn maakt onderscheid tussen middelen waarbij het raadzaam is dat de huisarts die in de meeste situaties bij zich heeft, en facultatieve geneesmiddelen.
Bij facultatieve geneesmiddelen bepaalt de huisarts(engroep) zelf welke middelen ze in welke toedieningsvorm beschikbaar wil hebben. Betrek bij deze afweging de incidentie van aandoeningen in de praktijkpopulatie, de grootte van de huisartsenpraktijk of het gebied, de geografische setting (responstijd ambulance of lange aanrijtijd naar een ziekenhuis), de bekwaamheid van de huisarts(en), regionale afspraken en duurzaamheid.
Deze behandelrichtlijn maakt onderscheid tussen middelen waarbij het raadzaam is dat de huisarts ze in de meeste situaties bij zich heeft, en facultatieve geneesmiddelen. Bij deze laatste groep kan de huisarts, huisartsengroep, huisartsenvoorziening of huisartsenpost zelf bepalen welke middelen zij beschikbaar houdt en op welke wijze. In sommige huisartsenpraktijken is naast een reguliere visitetas 1 gezamenlijke spoedkoffer aanwezig. Op huisartsenposten is in de regel op zijn minst in iedere visiteauto een spoedkoffer aanwezig.
Bij de afweging welke middelen beschikbaar zijn, spelen de incidentie van de aandoening in de praktijkpopulatie, de aanrijtijd van de ambulancedienst, de setting en situatie, de bekwaamheid van de huisarts(en), regionale afspraken en duurzaamheidsoverwegingen een rol. In het algemeen zal een huisartsenpost een breed pakket beschikbaar willen hebben. De lijst met facultatieve geneesmiddelen in deze behandelrichtlijn is niet uitputtend. Er kan worden besloten om geneesmiddelen beschikbaar te houden die niet in deze richtlijn worden genoemd. Verstrekking van geneesmiddelen op naam via een apotheek heeft, mits het niet met onwenselijk veel ongemak voor de patiënt gepaard gaat, altijd de voorkeur omdat in de apotheek medicatiebewaking plaatsvindt.
Beschikbaarheid van zuurstof in de huisartsenpraktijk (facultatief)
Naar Samenvatting ›De huisarts, huisartsengroep of huisartsenpost bepaalt zelf of ze zuurstof beschikbaar wil hebben. Betrek bij de afweging de grootte van de huisartsenpraktijk of het gebied, de geografische setting (responstijd ambulance of lange aanrijtijd naar een ziekenhuis) en de aanwezigheid van voldoende expertise van de huisarts en overige zorgverleners.
De huisarts heeft tijdens visites of bij consulten op veel huisartsenposten de mogelijkheid om patiënten met ademhalingsproblemen of hypoxemie zuurstof toe te dienen. Sommige huisartsen beschikken ook in de dagpraktijk over de benodigde faciliteiten. De richtlijnen en indicaties voor zuurstoftoediening zijn echter niet eenduidig. Dit is onder andere te wijten aan een gebrek aan goed opgezet wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit van zuurstofbehandeling in de eerste lijn; de richtlijnen voor zuurstoftoediening zijn voornamelijk gebaseerd op consensus.
Omdat een algemeen advies over de gewenste beschikbaarheid van zuurstof niet mogelijk is, moet de huisarts, huisartsengroep of medisch manager van de huisartsenpost zelf een afweging maken. In deze behandelrichtlijn is daarom bij zuurstofbehandeling de formulering ‘facultatief’ toegevoegd.
De beslissing om zuurstof en toedieningsmaterialen aan te schaffen en te gebruiken zal onder andere samenhangen met de volgende overwegingen:
- de grootte van de huisartsenpraktijk
- de geografische situatie (aanrijtijd ambulance, lange aanrijtijd naar een ziekenhuis)
- voldoende expertise van de huisarts en overige zorgverleners
Vervallen geneesmiddelen
Naar Samenvatting ›De aanbevelingen voor een aantal middelen, waaronder clemastine, naloxon en actieve kool, zijn vervallen.
De volgende geneesmiddelen of indicaties uit eerdere versies van deze behandelrichtlijn zijn niet meer opgenomen.
Clemastine bij anafylaxie
De werkgroep ziet geen rol meer voor clemastine bij de acute behandeling van een anafylactische reactie. Er is geen bewijs dat clemastine effectief is bij de behandeling van anafylaxie (zie Antihistaminica (facultatief)). Een antihistaminicum kan overwogen worden als tijdens een anafylactische reactie de huid betrokken is, bijvoorbeeld bij urticaria of jeuk. In dat geval heeft een tweede-generatie antihistaminicum de voorkeur gezien het bijwerkingenprofiel. Clemastine, een eerste-generatie (sederend) antihistaminicum, wordt niet meer aanbevolen.
Flumazenil bij benzodiazepine-intoxicatie
Flumazenil kan worden overwogen bij een benzodiazepine-intoxicatie met bewustzijnsverlies. Het Farmacotherapeutisch Kompas (geraadpleegd augustus 2023) beveelt echter alleen toediening aan indien de arts ervaring heeft in de anesthesiologie. Ook in het Landelijk Protocol Ambulancezorg, versie 9 (LPA9) (geraadpleegd augustus 2023) heeft flumazenil geen plaats.
Amiodaron en adenosine bij hartritmestoornissen
Amiodaron en adenosine hebben geen plaats in de spoedzorg bij hartritmestoornissen door huisartsen. In de spoedeisende situatie van een hemodynamisch instabiele patiënt met een vermoeden van atriumfibrilleren of andere ritmestoornis is een spoedverwijzing per ambulance geïndiceerd.
Actieve kool
Geactiveerde kool ontleent zijn werkzaamheid aan het grote oppervlak waaraan toxische stoffen zich kunnen binden. Sommige stoffen, waaronder metalen, zuren, logen en alcoholen (ethanol, methanol), binden echter niet aan actieve kool. Toediening van actieve kool na inname van deze stoffen is daarom niet zinvol. Bovendien zijn de meningen verdeeld over de vraag of toediening van actieve kool 1 uur na inname van toxische stoffen die er wél aan binden nog zinvol is. In het algemeen wordt dit afgeraden, tenzij het een stof betreft die traag wordt geabsorbeerd of samen met een anticholinerg middel is ingenomen.
De plaats van actieve kool is beperkt omdat orale toediening van de gewenste dosis vooral bij kinderen lastig kan zijn, er vaak een patient’s delay is en de toediening onder andere gecontra-indiceerd is bij bewustzijnsdaling en een onbeschermde luchtweg door een inadequate slik- en hoestreflex. Overige contra-indicaties zijn afwezigheid van maag-darmmotiliteit, darmobstructie, tractus-digestivusbloeding, darmperforatie en recente buikoperatie.
Toediening van actieve kool is een vrij omvangrijke ingreep die vrijwel alleen op een SEH wordt toegepast. Indien toediening geïndiceerd is, is een spoedverwijzing noodzakelijk. Actieve kool heeft daarom geen plaats meer in de reguliere huisartsenpraktijk.
(Grotere) huisartsenposten die actieve kool willen toedienen, kunnen ervoor kiezen om actieve kool beschikbaar te houden. Eenmalige toediening van geactiveerde kool in poedervorm kan worden overwogen indien bij een (auto)intoxicatie op basis van de ingenomen dosis van (genees)middelen systemische vergiftigingsverschijnselen verwacht kunnen worden. De ingenomen stoffen binden aan geactiveerde kool indien de ingestie ≤ 1 uur geleden heeft plaatsgevonden. Raadpleeg het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC) voor overleg over de indicatie voor toediening. Het NVIC is 7 dagen per week, 24 uur per dag bereikbaar via internet en via telefoonnummer 088-7558000.
Behandeling van fluxus post partum met oxytocine
Voor oxytocine geven wij geen aanbevelingen meer, omdat steeds minder huisartsen verloskundig actief zijn. Huisartsen die verloskundig actief zijn, kunnen het best de richtlijnen, protocollen en regionale afspraken van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie (NVOG) raadplegen.
Behandeling van een opioïdintoxicatie met naloxon
Naloxon is een opioïdreceptorantagonist die ademhalingsdepressie en verminderd bewustzijn ten gevolge van opioïden effectief opheft. In de literatuur wordt naast intraveneuze toediening, ook de mogelijkheid van intramusculaire en subcutane toediening van naloxon genoemd. Intraveneuze toediening heeft de voorkeur, maar ook na intramusculaire of subcutane toediening wordt waarschijnlijk snel effect bereikt.
In een prospectief onderzoek in Oslo is het vóórkomen van bijwerkingen onderzocht bij patiënten met een vermoedelijke overdosis opioïden die door ambulancepersoneel ter plekke met naloxon werden behandeld.
In een jaar tijd werden 1192 episodes behandeld met naloxon 0,4-2,4 mg intramusculair. In 45% van de episodes werden bijwerkingen gemeld, waarvan een groot deel (33%) verband hield met ontwenningsverschijnselen (gastro-intestinale klachten, agressiviteit, rillingen, zweten, tremor). Andere bijwerkingen waren verwardheid (32%), hoofdpijn (22%) en epileptische aanvallen (4%). Bij 3 episodes werd de patiënt vanwege bijwerkingen gehospitaliseerd. De auteurs concluderen dat prehospitale behandeling van een opioïde overdosering veilig kan plaatsvinden.Bij de totstandkoming van de vorige versie van deze behandelrichtlijn werd als knelpunt regelmatig aangedragen dat naloxon door veel collega’s nooit wordt toegediend. Daarbij werd aangegeven dat het toedienen van naloxon een veiligheidsrisico met zich meebrengt: de patiënt kan agressief worden tegen de hulpverlener. In de – zeldzame – situatie dat een huisarts een patiënt treft die een ernstige ademdepressie heeft, of deze krijgt na toediening van een opioïde door de huisarts, is zuurstoftoediening en/of kapbeademing (indien beschikbaar) in afwachting van een ambulance in de meeste gevallen te verkiezen boven toedienen van naloxon. Om deze redenen is de indicatie voor naloxon komen te vervallen.
Praktische punten algemeen
Naar Samenvatting ›Nasale toediening en gebruik van een intranasale verstuiver
Naar Samenvatting ›- Nasale toediening is in bepaalde omstandigheden te verkiezen boven een injectie of rectale toediening. Dit geldt met name voor midazolam en fentanyl.
- Midazolam en fentanyl kunnen beide nasaal worden toegediend, als kant-en-klare neusspray of vanuit een ampul middels een intranasal mucosal atomization device (MAD).
- Een MAD is een los plastic opzetstukje dat op een injectiespuit met luerlockaansluiting wordt geplaatst nadat het gewenste geneesmiddel is opgezogen uit een ampul, waarna het geneesmiddel nasaal kan worden toegediend. De spuit moet krachtig worden ingedrukt om een fijne druppelnevel te verkrijgen. Bijwerkingen zijn nasaal ongemak en irritatie.
Nasale toediening is in bepaalde omstandigheden te verkiezen boven injectie (of rectale toediening van diazepam). Dit geldt met name voor midazolam en fentanyl. Voor zowel midazolam als fentanyl is een kant-en-klare neusspray beschikbaar, maar deze middelen kunnen ook nasaal worden toegediend vanuit een ampul injectievloeistof middels een intranasal mucosal atomization device (MAD).
Een MAD is een los plastic opzetstukje dat op een injectiespuit met luerlockaansluiting wordt geplaatst nadat het gewenste geneesmiddel is opgezogen uit een ampul injectievloeistof, waarna het geneesmiddel nasaal kan worden toegediend. De luerlockaansluiting voorkomt dat de injectiespuit tijdens toediening losschiet van de verstuiver. Aanbevolen wordt om de medicatie in de injectiespuit ruim op de trekken om te compenseren voor de dode ruimte in de MAD. Vervolgens moet ontlucht worden met de MAD op de spuit. De dode ruimte van 0,1 ml is dan gevuld met medicatie zodat hier geen rekening meer mee hoeft te worden gehouden. Tijdens de verstuiving moet gericht worden naar temporaal (niet richting het septum).
Eenzelfde type MAD kan (eenmalig) worden gebruikt met meerdere soorten geneesmiddelen. Dit scheelt in het aantal nasale neussprays dat aangeschaft en meegenomen moet worden. Een MAD en ampullen zijn meestal langer houdbaar dan een neusspray met 1 geneesmiddel. Een neusspray met 1 geneesmiddel is in de regel duurder dan een ampul met een MAD of een rectiole. Voor kinderen kan een 1 ml injectiespuitje met luerlockaansluiting worden gebruikt om de dosis aan te passen aan het gewicht.
Er kleven ook bezwaren aan het gebruik van een MAD. Veel huisartsen zijn nog onbekend met het gebruik. Voor correct gebruik is het noodzakelijk dat de spuit krachtig wordt ingedrukt om een fijne druppelnevel te verkrijgen. Het optimale aantal milliliters nasaal toe te dienen vloeistof is 0,2-0,3 ml, de maximale toediening per neusgat is 1 ml.
Vaak is het maximale aantal milliliters nodig om de gewenste dosis te geven. Het nasaal toedienen van grotere hoeveelheden is onprettig voor de patiënt; deze hoeveelheid kan daarom over 2 neusgaten worden verdeeld. Toediening kan gepaard gaan met branderigheid. Om aan de gewenste dosering voor volwassenen te komen moet bij gebruik van midazolam de 5 mg/ml ampul gebruikt worden.Vanuit patiëntenperspectief is, indien beschikbaar, een kant-en-klare neusspray vaak te verkiezen boven een MAD of rectale toediening.
Dosering bij kinderen
Zowel het Kinderformularium als het Landelijk Protocol Ambulancezorg, versie 9 (LPA9) geven gedetailleerde doseringen voor nasale toediening van midazolam. De doseringen komen ongeveer overeen, maar zijn niet exact hetzelfde. Het LPA9 gaat daarbij uit van toediening met een MAD, het Kinderformularium geeft neusspraydoseringen. In deze behandelrichtlijn zijn de doseringen uit het Kinderformularium overgenomen (geraadpleegd december 2023).
Infuusnaald
Naar Samenvatting ›- Overweeg in spoedeisende situaties een infuusnaald in te brengen om snel intraveneuze medicatie en vocht toe te kunnen dienen in afwachting van een ambulance. Dit is vooral aanbevolen bij aandoeningen waarbij op korte termijn hypotensie kan optreden, waardoor het inbrengen moeilijker wordt.
- Het is raadzaam de infuuscanule door te spuiten met 0,9% NaCl om stolling in de canule te voorkomen indien geen infuusvloeistof of geneesmiddel wordt toegediend.
Om snel intraveneuze medicatie en vocht te kunnen toedienen is het in veel gevallen raadzaam om in afwachting van een ambulance een infuusnaald in te brengen. Dit wordt met name aanbevolen in situaties waarbij op korte termijn hypotensie kan optreden, waardoor het inbrengen moeilijker wordt. Bovendien kan door een infuuscanule gemakkelijk intraveneuze medicatie (langzaam) worden toegediend. Er moet echter niet overvloedig veel tijd besteed worden aan pogingen een naald in te brengen als andere handelingen mogelijk meer levensreddend van aard zijn. Dit hangt af van de bekwaamheid van de uitvoerend huisarts om infuusnaalden in te brengen en/of de toestand van de patiënt.
Een infuusnaald is eigenlijk een infuuscanule: de naald dient alleen om de canule in te brengen en wordt nadien verwijderd en weggegooid. In spoedsituaties gaat de voorkeur uit naar een canule met een relatief wijd groen lumen (18G, ≥ 1,2 mm) of wijder wit (17G, 1,4 mm), grijs (16G, 1,7 mm) of oranje (14G, 2,0 mm). Indien geen infuusvloeistof of geneesmiddel wordt toegediend, is het raadzaam de infuuscanule door te spuiten met NaCl 0,9% om stolling in de canule te voorkomen. Dit dient ook als controle op de juiste plaatsing. Indien medicatie of infusievloeistof snel moet worden toegediend, kan doorspuiten achterwege worden gelaten.
Filternaald
Een filternaald houdt glasdeeltjes tegen bij het opzuigen van de vloeistof uit een ampul. Er zijn stompe filternaalden waarmee prikincidenten kunnen worden voorkomen. Bijkomend voordeel is dat verwisseling van optrek en injectienaald met filternaalden wordt vermeden. Er zijn handige flexibele varianten. Met flexibele en stompe filternaalden kan niet door een flacon heen worden geprikt. Gebruik van filternaalden vraagt vrijwel geen extra handeling of vaardigheid.
Het is echter niet bekend of glasdeeltjes een werkelijk risico vormen in de huisartsenpraktijk. Het gebruik van filternaalden vraagt bovendien om beheer van extra instrumentarium met bijkomende kosten.
Acuut respiratoir falen en zuurstofbehandeling
Naar Samenvatting ›Achtergronden
Naar Samenvatting ›Respiratoir falen
Naar Samenvatting ›Onvoldoende gaswisseling (zuurstofopname, kooldioxideafgifte) met sterk afwijkende waarden van de O2-(hypoxemie) en/of CO2-spanning (hypercapnie) in het bloed door onder andere hypoventilatie, een diffusiestoornis of een ventilatie-perfusiewanverhouding.
Centrale cyanose
Naar Samenvatting ›- Cyanose door onvoldoende oxygenatie in de longen of door vermenging van zuurstofarm met zuurstofrijk bloed bij bepaalde aangeboren hartaandoeningen.
- Centrale cyanose is meestal pas zichtbaar bij een saturatie < 80% (donkere huidskleur < 70%).
- Centrale cyanose is herkenbaar aan een blauwe verkleuring van lippen en mondslijmvlies.
- Bij perifere cyanose is er vaak een blauwe verkleuring van de extremiteiten door stase van de bloedsomloop, bijvoorbeeld bij kou.
- Bij anemie is een lage saturatie minder snel als cyanose zichtbaar.
Leeftijd in jaren | Ademfrequentie | Hartfrequentie |
---|---|---|
< 1 jaar | 30-40/min | 110-160/min |
1-2 jaar | 25-35/min | 100-150/min |
2-5 jaar | 25-30/min | 95-140/min |
5-12 jaar | 20-25/min | 80-120/min |
12-18 jaar | 15-20/min | 60-100/min |
≥ 18 jaar | 12-20/min | 60-100/min |
De hier gepresenteerde normaalwaarden voor adem- en hartfrequentie zijn gebaseerd op het Landelijk Protocol Ambulancezorg, versie 9 (LPA9). De tabel in LPA9 geeft waarden voor kinderen tot 18 jaar; de NHG-werkgroep heeft de normaalwaarden voor volwassenen hieraan toegevoegd. Een gedetailleerde indicatie van normaalwaarden is te vinden in ABCDE-methode voor huisartsen. |
Interpretatie van de ademfrequentie
Naar Samenvatting ›Waarden die afwijken van de normaalwaarde zijn niet altijd alarmerend en moeten op grond van de klinische bevindingen geïnterpreteerd worden. Normale waarden sluiten een spoedeisend toestandsbeeld niet uit. Zie tabel 3.
In verschillende NHG-Standaarden worden ademfrequenties genoemd die bepalend zijn voor het handelen in spoedeisende situaties. Hoewel de ademfrequentie in veel gevallen een belangrijke aanwijzing is voor een spoedeisende situatie zoals respiratoir falen of shock, is niet eenduidig aan te geven welke ademfrequentie tot handelen zou moeten leiden. In een aantal situaties, bijvoorbeeld bij een longaanval, is niet zozeer de ademfrequentie als wel de ademarbeid van belang. Om deze redenen worden in deze behandelrichtlijn alleen normaalwaarden genoemd. De klinische betekenis van de ademfrequentie moet in de context van de verdere bevindingen geïnterpreteerd worden.
Zuurstofbehandeling in de huisartsenpraktijk (facultatief)
Naar Samenvatting ›Indicaties voor zuurstoftoediening
- Zuurstofbehandeling is geïndiceerd bij tekenen van acuut respiratoir falen en/of vastgestelde hypoxemie.
- Spoedeisende aandoeningen en toestandsbeelden waarbij dit zich kan voordoen, zijn onder andere:
- shock
- anafylaxie
- sepsis
- acuut hartfalen
- status epilepticus
- Bij koolmonoxidevergiftiging is zuurstoftoediening altijd geïndiceerd, ongeacht de zuurstofsaturatiewaarde.
Benodigdheden voor zuurstoftoediening
Benodigdheden om zuurstof toe te dienen zijn:
- zuurstofcilinder (2 L volume) inclusief flowregelaar
- zuurstofbril
- non-rebreathing masker voor volwassenen en een kleinere maat voor kinderen
- saturatiemeter
Koolmonoxidevergiftiging
- Bij (vermoeden) van koolmonoxidevergiftiging: zorg voor de eigen veiligheid en ga niet zomaar de ruimte binnen.
- Bel 112 (ambulance, brandweer).
- Indien mogelijk: zorg voor ventilatie (open deuren en ramen) en haal de patiënt uit de ruimte.
Voor veel situaties geldt dat er weinig of geen onderzoek beschikbaar is naar de effectiviteit van zuurstoftoediening. Aanbevelingen voor zuurstoftoediening zijn niet eenduidig en voornamelijk gebaseerd op pathofysiologische overwegingen en klinische ervaring.
BTS-richtlijn
De British Thoracic Society (BTS) beschrijft in haar richtlijn de indicaties voor en effectiviteit van zuurstofbehandeling in spoedeisende situaties in de eerste en tweede lijn, op basis van het beschikbare wetenschappelijke bewijs.
Samengevat stelt de BTS dat zuurstoftoediening gericht is op het behandelen van hypoxemie, niet van benauwdheid. De BTS adviseert bij alle acuut zieke patiënten te streven naar een (bijna) normale zuurstofsaturatie (94-98%). Alleen voor patiënten met een verhoogd risico op CO2-stapeling geldt een streefsaturatie van 88-92%. Dit zijn patiënten met COPD, morbide obesitas (BMI > 40), cystische fibrose, borstwandafwijkingen, neuromusculaire aandoeningen of chronische luchtwegobstructie geassocieerd met bronchiëctasieën. De BTS-richtlijn geeft aanbevelingen voor de volgende spoedeisende situaties.Direct levensbedreigende aandoeningen of toestandsbeelden
Bij ernstig zieke patiënten met shock, sepsis, ernstig trauma, (bijna) verdrinking, anafylactische reactie, ernstige longbloeding, status epilepticus, ernstig hoofdletsel en koolmonoxidevergiftiging adviseert de BTS-richtlijn toediening van een hoge concentratie zuurstof (15 L/min) via een non-rebreathing masker. De zuurstof zal in de meeste gevallen snel verlaagd kunnen worden om een saturatie van 94-98% te behouden (bij koolmonoxidevergiftiging 100%). Bij een patiënt die ook COPD of een andere risicofactor voor CO2-stapeling heeft, kan gecontroleerde zuurstoftherapie nodig zijn met een range van 88-92%.
Spoedeisende aandoeningen die gepaard kunnen gaan met hypoxemie
Spoedeisende aandoeningen waarbij hypoxemie kan optreden, zijn longaanval astma, pneumonie, acuut hartfalen, longembolie, pneumothorax, longkanker, achteruitgang van longfibrose of ander interstitiële longziekte, pleuravocht, hartfalen, ernstige anemie of bij een (nog) onbekende oorzaak. In deze situaties adviseert de BTS-richtlijn zuurstoftoediening via een zuurstofbril tot een saturatie van 94-98% bereikt is. Bij een saturatie < 85% wordt hoge zuurstoftoediening via een non-rebreathing masker aanbevolen. Bij patiënten die daarnaast COPD of een andere risicofactor voor CO2-stapeling hebben, adviseert de richtlijn direct te streven naar een saturatie van 88-92%.
Aandoeningen waarbij alleen zuurstof hoeft te worden toegediend als hypoxemie optreedt
Aandoeningen waarbij alleen zuurstof hoeft te worden toegediend als de zuurstofsaturatie daalt tot < 94% zijn onder andere myocardinfarct, acuut coronair syndroom, beroerte, hyperventilatie, intoxicaties met (genees)middelen, neuromusculaire aandoeningen en metabole stoornissen. Bij deze aandoeningen is de streefwaarde voor de saturatie 94-98%; voor patiënten met COPD of andere risicofactor voor CO2-stapeling 88-92%.
Complicaties bij zuurstoftoediening
Zuurstof wordt regelmatig toegediend bij ernstig zieke patiënten die met spoed verwezen worden naar het ziekenhuis. Vaak wordt de zuurstof in dat geval toegediend via een non-rebreathing masker met een concentratie van zo’n 15 L/min.
Zuurstoftoediening heeft voornamelijk effect op de zuurstofsaturatie en heeft geen effect of kan een negatief effect hebben op andere oorzaken van acute dyspneu, zoals een verhoogd kooldioxide, interstitieel longoedeem of metabole acidose.De belangrijkste oorzaak voor toename van de CO2-concentratie in het bloed tijdens de zuurstoftoediening is verstoring van de ventilatie-perfusieverhouding in de longen. Dit komt voor bij aandoeningen waarbij een deel van de long niet goed wordt geventileerd, zoals bij COPD, ernstige obesitas, afwijkingen van de borstwand of neuromusculaire ziekten. Hierbij wordt de bloedtoevoer naar het slecht geventileerde deel van de longen beperkt door hypoxische pulmonaire vasoconstrictie. Na hoge zuurstoftoediening en toename van de zuurstofconcentratie in het bloed wordt de vasoconstrictie in deze slecht geventileerde gebieden echter opgeheven en neemt de bloedtoevoer naar deze longgebieden toe. Het kooldioxide in het bloed kan in deze slecht geventileerde longgebieden echter niet worden uitgewassen omdat de gasuitwisseling ontbreekt. Hierdoor neemt de CO2-concentratie in het bloed toe.
Een ander mechanisme, dat vooral optreedt bij zuurstoftoediening bij een lage arteriële zuurstofspanning (< 60 mmHg), is dat de verbetering van de hypoxemie leidt tot afname van de ademhalingsprikkel en de ventilatie. Hierdoor stijgt de CO2-concentratie in het bloed. Verder leidt de toegenomen binding van zuurstof aan hemoglobine tot een afname van het kooldioxidebufferend vermogen van datzelfde hemoglobine (haldane-effect). De effecten zijn acidose, vasodilatatie, krachtige pols, flapping tremor, verwardheid en bewustzijnsstoornissen.
Overwegingen bij zuurstoftoediening in de huisartsenpraktijk
Zuurstoftoediening is geïndiceerd bij tekenen van acuut respiratoir falen waarbij de saturatie (nog) niet kan worden gemeten, bij vastgestelde hypoxemie en/of bij koolmonoxidevergiftiging.
Bij ernstige hypoxemie en bij (vermoeden van) koolmonoxidevergiftiging wordt zuurstof toegediend via een non-rebreathing masker. In andere gevallen is de werkgroep van mening dat toediening via een zuurstofbril meestal voldoende is.
Huisartsen, huisartsengroepen en huisartsenposten bepalen zelf of ze zuurstof beschikbaar willen hebben.
Huisartsen die zuurstof toedienen, moeten op zijn minst beschikken over een saturatiemeter, een non-rebreathing masker en een zuurstofbril om ook kleinere hoeveelheden zuurstof te kunnen toedienen.
In de huisartsenpraktijk wordt 100% zuurstof gebruikt.Een non-rebreathing masker bestaat uit een eenrichting-uitademingsklep en een zuurstofzak met zuurstoftoevoer. Zuurstof uit een zuurstofcilinder wordt ingeademd via de zuurstofzak en verlaat het masker via de uitademingsklep. Bij gebruik van een non-rebreathing masker dient de zuurstoftoevoer zodanig te zijn dat de zuurstofzak tijdens de inademing niet geheel leeg raakt, om herinhalatie van uitgeademde kooldioxide te beperken. Dit is meestal het geval bij een zuurstofflow van 12-15 L/min (bij kinderen volstaat 10 L/min). Voordat de zuurstofzak op het gelaat wordt geplaatst, moet deze eerst met zuurstof gevuld zijn.
Daarom wordt aanbevolen om bij zuurstoftoediening via een non-rebreathing masker te starten met 12-15 L/min. Een hogere flow (20 L/min) is weliswaar vaak mogelijk, maar de resulterende inspiratoire zuurstoffractie (FiO2) neemt niet veel meer toe. De hogere flow en het geluid dat daarmee gepaard gaat kunnen onrust bij de patiënt veroorzaken, met het risico op geringere therapietrouw.
Andere toedieningsvormen
Andere toedieningsvormen naast het non-rebreathing masker (voor een hoge zuurstofflow bij volwassenen en kinderen) en de zuurstofbril (voor een lagere hoeveelheid zuurstof) zijn het gewone zuurstofmasker en het venturimasker. In vergelijking met het non-rebreathing masker en de zuurstofbril hebben deze maskers slechts beperkte meerwaarde als het gaat om toediening van zuurstof alléén.
- Het gewone mond-neuszuurstofmasker is geschikt om een middelgrote hoeveelheid 40-60% zuurstof toe te dienen. Ten opzichte van een zuurstofbril heeft het gewone masker als nadeel dat het voor de patiënt minder comfortabel is en niet geschikt is voor toediening van lage zuurstofconcentraties, zoals bij patiënten met COPD. Bij een lage zuurstofflow kan CO2-retentie in het masker optreden. Het gewone mond-neuszuurstofmasker is echter wel geschikt indien gelijktijdig geneesmiddelen verneveld worden toegediend, zoals tijdens de behandeling van een longaanval astma of COPD, of bij pseudokroep.
- Bij het venturimasker kan de zuurstofconcentratie worden gereguleerd door middel van losse opzetstukken (24, 28, 35, 40 en 60%).
Richtlijnen diagnostiek
Naar Samenvatting ›Zuurstofsaturatiemeting bij volwassenen
Naar Samenvatting ›- Meet de zuurstofsaturatie als onderdeel van de ABCDE-methodiek.
- Houd er rekening mee dat de betrouwbaarheid van de saturatiemeting door meerdere factoren kan worden beïnvloed, zoals shock, koude of vochtige handen, een donkere huidskleur of nagellak.
- Weeg de uitslag mee in de context van het gehele klinische beeld.
Met een saturatiemeter kan de zuurstofverzadiging in het capillair bloed transcutaan aan de vinger worden gemeten. Een saturatiemeter meet de absorptie van licht bij 2 verschillende golflengten, die corresponderen met de absorptiepieken van geoxygeneerd en gedeoxygeneerd hemoglobine.
Hoewel de meerwaarde van de zuurstofsaturatiemeter in de huisartsenpraktijk nog niet geheel duidelijk is, wordt het gebruik ervan internationaal aanbevolen bij de diagnostiek van benauwde en acuut zieke patiënten, en indien zuurstofbehandeling wordt gestart in spoedeisende situaties.
Tijdens de COVID-19-pandemie is de meerwaarde van saturatiemeting in de huisartsenpraktijk gebleken en is deze gangbaarder geworden.De belangrijkste factoren die de betrouwbaarheid van een saturatiemeting beïnvloeden zijn:
- de omstandigheden waarin de meting wordt afgenomen
- de accuratesse van de meter
Omstandigheden die een betrouwbare saturatiemeting kunnen verstoren
- Shock (geen pulsatiele flow) of slechte perifere circulatie door een andere oorzaak, zoals koude handen. Een verminderde perfusie vermindert de kans op een goed meetresultaat. Indien de op het apparaat weergegeven signaalsterkte van de pols niet toereikend is, kan men een saturatiemeting proberen uit te voeren aan andere vingers of aan de tenen. In situaties zoals (centrale) hypothermie en hypovolemie (hartfalen, shock) kan perifere vasoconstrictie optreden. Opwarming van een hand of meten op een andere plek zal dan minder effect sorteren. Voor perifere vaatafwijkingen, zoals bij arteriosclerose of diabetes mellitus, kan dezelfde beperking gelden.
- Anemie beïnvloedt de saturatiemeting niet negatief zolang de vorm van de erytrocyten niet afwijkend is. Bij afwijkend hemoglobine (sikkelcelanemie, methemoglobinemie, sulfhemoglobinemie) gaan de metingen wel afwijken.
- Aanwezigheid van koolmonoxide of methemoglobine. Beide stoffen hebben vergelijkbare lichtabsorptiekarakteristieken als oxyhemoglobine en geven dus een schijnbaar normale zuurstofsaturatiewaarde. Verhoogde methemoglobinewaarden komen voor bij rokers, met name als zij kort voor de meting hebben gerookt.
- Een gepigmenteerde huid interfereert met de lichtabsorptie. Er zijn aanwijzingen dat hypoxie minder vaak wordt gedetecteerd bij patiënten met een gepigmenteerde huid.
- Nagellak beïnvloedt de passage van (infra)rood licht, waardoor de gemeten zuurstofsaturatie bij zwarte, blauwe en groene nagellak met 3-6% kan dalen. Rode nagellak lijkt geen effect te hebben op de meting.
- Kunstnagels (acryl).
- Vochtige handen, bijvoorbeeld door wassen vooraf, opwarmen in water of transpiratie, vermindert de kans op een betrouwbare meting omdat vocht de breking van licht kan beïnvloeden.
- Beweging geeft meetfouten. Wees extra kritisch bij een meting bij een onrustige patiënt of bij een patiënt die rilt of trilt (parkinson, hypothermie, hoge koorts)
- Een niet goed aansluitende of te strak aangedrukte sensorklem kan de circulatie beïnvloeden en zo afwijkende metingen geven, evenals een strak opgeblazen bloeddrukband of een stuwband. De sensorklem van een saturatiemeter geeft precies de goede druk, aanduwen is niet nodig
- Gezonde ouderen hebben eerder een saturatie < 95% dan gezonde jongvolwassenen.
Accuratesse van de meter
- Een saturatiemeter is een klasse IIa medisch hulpmiddel en moet voldoen aan de Europese Verordening Medische hulpmiddelen (EU) 2017/745. Medische hulpmiddelen zijn – afhankelijk van het door de fabrikant aangegeven doel en de risico’s ervan – in te delen in 4 risicoklassen: I (laag risico), IIa, IIb en III (meest risicovolle producten). Klasse IIa medische hulpmiddelen moeten door een aangemelde instantie (notified body) zijn goedgekeurd voor een CE-markering. Huisartsen zijn verplicht een saturatiemeter te gebruiken die een CE-markering heeft volgens de Europese Verordening Medische hulpmiddelen.
- In enkele onderzoeken is bekeken hoe betrouwbaar de metingen van percutane consumentensaturatiemeters (zonder een dergelijke CE-markering) zijn. De goedkope ‘consumentenmeters’ blijken goed te presteren bij saturaties van 90-99%, maar bij saturatiewaarden < 90% zijn deze meters niet betrouwbaar. In het onderzoek van Hudson was de sensitiviteit van de consumentenmeters laag (80%): bij 20% van de gebruikers met arteriële hypoxemie bleek de consumentenmeter een normale saturatie aan te geven. Een CE-markering volgens de Europese Verordening Medische hulpmiddelen zegt echter niet automatisch iets over de betrouwbaarheid van de metingen die met het apparaat worden uitgevoerd. Een CE-markering geeft alleen aan dat aan de veiligheidsvereisten van de wet is voldaan.
- Een ISO-norm die relevant is voor de prestatie van de saturatiemeter is NEN-EN-ISO 80601-2-61:2019, die speciale eisen stelt aan de basisveiligheid en essentiële prestaties van pulsoximeterapparatuur voor medisch gebruik. Als de saturatiemeter aan deze norm voldoet, kan ervan uitgegaan worden dat de meter nauwkeurig meet. In de conformiteitsverklaring staat of de saturatiemeter voldoet aan ISO 80601-2-61:2019; vaak zal deze verklaring terug te vinden zijn in de handleiding van de saturatiemeter. Ook de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) heeft een dergelijke certificering (FDA, maart 2013).
- Samengevat dient een saturatiemeter als medisch hulpmiddel van de huisarts een CE-markering te hebben volgens de Europese Verordening Medische hulpmiddelen. De verwachting is dat deze meter over het algemeen voldoende betrouwbaar meet bij een saturatie > 90% bij niet-verstorende omstandigheden. Een saturatiemeter met aanvullende certificering (NEN-EN-ISO 80601-2-61:2019) is ook bij lagere waarden betrouwbaar.
Praktische adviezen bij saturatiemeting
- Meet binnenshuis en in rust.
- Gebruik bij voorkeur de wijs- of middelvinger.
- Verwijder zo nodig nagellak. Bij kunstnagels en nagellak kan de sensorklem een kwartslag gedraaid worden. Geprobeerd kan worden op die manier via de zijkant van de vingertop een goede registratie te genereren.
- Verwarm koude vingers voor de meting.
- Fixeer de hand zonder dat de saturatiemeter iets aanraakt.
- Meet gedurende 30-60 seconden en neem de meest voorkomende waarde.
- Herhaal de meting bij een afwijkende waarde aan een andere vinger.
- Gebruik alleen waarden als er ook een sterk hartslagsignaal is.
- Houd rekening met een onbetrouwbare waarde, met name bij shock, donkere huidskleur of verstorende omstandigheden zoals nagellak.
Zuurstofsaturatiemeting bij kinderen
Naar Samenvatting ›Het klinische beeld is leidend. Wees terughoudend met het meten van de saturatie bij kinderen. De saturatie daalt bij kinderen pas laat omdat zij langdurig een grote ademarbeid kunnen verrichten; een normale saturatiewaarde kan zodoende ten onrechte geruststellen. Bovendien is de betrouwbaarheid van de saturatiemeting bij kinderen veelal laag door meerdere factoren. Een saturatiemeting kan daarom hooguit ondersteunend zijn aan het klinische beeld.
We zijn onzeker over de meerwaarde van een saturatiemeting bij kinderen naast het gangbare lichamelijke onderzoek voor patiëntrelevante uitkomsten. De werkgroep komt in de praktijk niet tegen dat een lage saturatie bij kinderen aanwezig is zonder andere klinische tekenen van een bedreigde ademhaling. Het klinische beeld moet daarom leidend zijn, een saturatiemeting kan hierbij hooguit ondersteunend zijn. De werkgroep besluit tot een zwak negatieve aanbeveling voor het meten van de saturatie bij kinderen. De aanbeveling is terughoudend geformuleerd omdat een normale saturatie de huisarts ten onrechte gerust zou kunnen stellen, waardoor mogelijk beleid achterwege blijft dat op basis van andere kenmerken wel aangewezen is. De saturatie daalt bij kinderen pas laat, omdat zij langdurig een grote ademarbeid kunnen verrichten. Kinderen raken in een later stadium plots uitgeput; een lage saturatie bij kinderen is dus een ernstig teken. De saturatie zou daarom alleen in de context van het gehele klinische beeld een rol kunnen spelen.
De werkgroep heeft daarnaast zorgen over de betrouwbaarheid van de saturatiemeting bij kinderen. De meeste huisartsen zijn niet in het bezit van een saturatiemeter gericht op kinderen met sensoren voor verschillende leeftijdscategorieën.
Gewenste en ongewenste effecten
Het is onzeker of het meten van de zuurstofsaturatie bij kinderen zinvol is. Een mogelijk nadeel van het meten van de saturatie is als de huisarts ten onrechte gerustgesteld wordt bij een normale saturatie en daardoor beleid achterwege laat dat op basis van andere kenmerken wel aangewezen is.
Kwaliteit van bewijs
Niet van toepassing (geen geschikte onderzoeken gevonden).
Waarden en voorkeuren
Het meten van de vitale parameters is voor de patiënt en/of de ouders een begrijpelijke stap tijdens het lichamelijk onderzoek. De werkgroep verwacht dat de patiënt geen duidelijke voorkeur voor of tegen het meten van de zuurstofsaturatie heeft.
Kosten
De meeste huisartsen hebben een saturatiemeter die geschikt is voor volwassenen in de vorm van een knijper voor de vingertop. Voor een betrouwbare meting bij kinderen is het gebruik van een voor de leeftijd geschikte sensor van belang. Er bestaan handheld saturatiemeters waarin verschillende sensoren voor verschillende leeftijdscategorieën ingeplugd kunnen worden. Afhankelijk van de leeftijdscategorie (peuter, kind of volwassene) zijn er passende sensoren die zijn geoptimaliseerd voor de diameter van de vinger. Voor baby’s worden speciale voetmeetsensoren gebruikt om de zuurstofconcentratie in het bloed te meten. De kosten voor een saturatiemeter met een leeftijdsgeschikte sensor zijn hoog, meerdere honderden euro's.
Aanvaardbaarheid
Het meten van de saturatie is voor patiënten niet belastend en wordt over het algemeen probleemloos geaccepteerd. De werkgroep verwacht daarom dat er geen problemen zullen zijn met de aanvaardbaarheid van het meten van de zuurstofsaturatie.
Haalbaarheid
De werkgroep verwacht dat de haalbaarheid van het meten van de saturatie bij (kleine) kinderen beperkt is. De meeste huisartsen hebben geen kindersaturatiemeter, mogelijk heeft een aantal huisartsenposten wel een geschikte saturatiemeter voor kinderen.
Uitgangsvraag
Is zuurstofsaturatie meten aan te bevelen als aanvulling op de beoordeling van het klinische beeld (anamnese en lichamelijk onderzoek) bij acuut zieke kinderen in de huisartsenpraktijk? Zie de PICO-tabel.
Patiënten | Acuut zieke kinderen in de huisartsenpraktijk |
---|---|
Interventie | Anamnese en lichamelijk onderzoek én zuurstofsaturatie |
Vergelijking | Anamnese en lichamelijk onderzoek |
Uitkomstmaten | Cruciaal
Belangrijk
|
De NHG-werkgroep heeft vooraf geen grenzen voor klinisch relevante verschillen vastgesteld.
Achtergrond
In eerdere versies van deze NHG-Behandelrichtlijn werd de saturatiemeting alleen benoemd tijdens diagnostiek voor het vaststellen van hypoxemie, als een van de klinische bevindingen die wijzen op respiratoir falen, en ook bij zuurstofbehandeling in spoedeisende situaties. Inmiddels wordt de saturatiemeter vaker gebruikt in de huisartsenpraktijk, zeker sinds de start van de COVID-19-pandemie waarbij patiënten soms een lagere saturatie bleken te hebben dan op basis van klachten en kliniek werd verwacht. De NHG-Standaard COVID-19 adviseert om die reden het meten van de saturatie bij vermoeden van COVID-19. In de NHG-Standaard Kinderen met koorts is het meten van de saturatie bij (kleine) kinderen niet opgenomen, omdat verminderde zuurstofopname nooit zonder andere kenmerken van ademhalingsproblemen wordt gezien en omdat de huisarts veelal geen kindersaturatiemeter in zijn bezit heeft. We hebben een nieuwe zoekactie verricht om te bekijken of er nieuw bewijs is voor de meerwaarde van een saturatiemeting bij acuut zieke kinderen in de huisartsenpraktijk.
Methode
Er is een systematische literatuurzoekactie naar systematische reviews (SR’s) en randomised controlled trials (RCT’s) uitgevoerd in PubMed en Embase in juni 2023, met een update in december 2023.
Resultaten
Resultaat zoekactie
De zoekactie leverde een systematische review (SR) op over het effect van saturatiemeting bij kinderen op sterfte, morbiditeit en verblijfsduur in het ziekenhuis.
Deze SR vond geen onderzoeken bij kinderen in de huisartsenpraktijk; geïncludeerd waren 5 observationele onderzoeken op SEH-afdelingen of in het ziekenhuis. Een aanvullende search na de zoekdatum van de SR (januari 2015) leverde 3 aanvullende onderzoeken op in eerstelijnsvoorzieningen in lage-inkomenslanden. De update van de zoekactie in december 2023 leverde geen aanvullende onderzoeken op.Onderzoekskarakteristieken
- Anderson 1991: prospectief observationeel onderzoek bij 437 kinderen waarbij triage plaatsvond op een SEH in de Verenigde Staten (gemiddelde leeftijd 5 jaar). Saturatiewaarden werden pas aan de clinici bekend gemaakt nadat zij de ziekte-ernst hadden ingeschat en een behandelplan vastgesteld. In het onderzoek zijn de veranderingen in ziekte-ernst en behandeling na bekendmaking van de saturatiewaarden beschreven.
- Maneker 1995: prospectief observationeel onderzoek bij 368 kinderen met een luchtweginfectie waarbij triage plaatsvond op een SEH in de Verenigde Staten (mediane leeftijd < 3 jaar; 36% had bronchiolitis). Saturatiewaarden werden pas aan de clinici bekend gemaakt nadat beoordeling en besluitvorming over de behandeling hadden plaatsgevonden. In het onderzoek zijn de veranderingen in diagnostiek en behandeling na bekendmaking van de saturatiewaarden gemeten.
- Mower 1997: prospectief observationeel onderzoek bij 2127 kinderen (gemiddelde leeftijd onbekend) bij wie triage plaatsvond op een SEH in de Verenigde Staten. Saturatiewaarden werden pas aan de clinici bekend gemaakt nadat de besluitvorming (opname of ontslag) had plaatsgevonden. In het onderzoek zijn de veranderingen in diagnostiek en behandeling na bekendmaking van de saturatiewaarden gemeten.
- Choi 2006: niet-gecontroleerd onderzoek voor en na introductie van pulsoximetrie bij 248 kinderen met bronchiolitis op een SEH in de Verenigde Staten (gemiddelde leeftijd 10 maanden).
- Duke 2008: niet-gecontroleerd onderzoek voor en na introductie van een verbeterd zuurstofsysteem (pulsoximeters, zuurstofconcentrators en training) bij 11.291 kinderen die met een pneumonie werden opgenomen in 5 ziekenhuizen in Papoea-Nieuw-Guinea.
- Tesfaye 2020: clustergerandomiseerd onderzoek bij 1804 kinderen (leeftijd 2-59 maanden) die zich presenteerden met hoesten of benauwdheid in 24 gezondheidscentra in Ethiopië. Gezondheidscentra werden toegewezen aan het gecombineerde gebruik van de WHO IMCI-beslisregel plus pulsoximetrie of alleen de WHO IMCI-beslisregel.
- Graham 2022: cross-sectionele beoordeling van hypoxemie bij 2496 kinderen (< 15 jaar) in 30 eerstelijnszorgvoorzieningen in Oeganda. Kinderen met hypoxemie (SpO2 < 93%) werden na 7 dagen opgebeld voor het vaststellen van de gevolgde behandeling en het beoordelen van uitkomsten. In het onderzoek is ook geëvalueerd wat de toegevoegde waarde van pulsoximetrie is naast het gebruik van de WHO IMCI-beslisregel.
- McCollum 2023: prospectief cohortonderzoek bij 7440 acuut zieke kinderen (leeftijd 3-35 maanden) met vermoeden van een longontsteking in eerstelijnszorgvoorzieningen in Bangladesh. In het onderzoek is geëvalueerd wat de toegevoegde waarde van pulsoximetrie is naast het gebruik van de WHO IMCI-beslisregel. De follow-upduur was 2 weken.
Effectiviteit en bijwerkingen
Vanwege het ontbreken van een controlegroep in vrijwel alle bovengenoemde onderzoeken is het onmogelijk om de effectiviteit van saturatiemeting op patiëntrelevante uitkomstmaten vast te stellen. We vonden 1 clustergerandomiseerd onderzoek dat was uitgevoerd in gezondheidscentra in Ethiopië.
In dit onderzoek lijkt een saturatiemeting toegevoegde waarde te hebben bij het vaststellen van een ernstige longontsteking. Dit onderzoek is echter onvoldoende vergelijkbaar met de Nederlandse situatie (andere manier van vaststellen diagnose pneumonie, laag-inkomensland enzovoort).Conclusies
We zijn onzeker over het effect van saturatiemeting op ziekenhuisopname, overlijden, ernst en duur van de klachten, vanwege het gebrek aan gerandomiseerd onderzoek.
Respiratoir falen
Naar Samenvatting ›De volgende klinische bevindingen kunnen wijzen op (dreigend) respiratoir falen:
- dyspneu in rust, tachypneu (zie tabel 3). Bij zeer ernstige dyspneu en uitputting neemt de ademfrequentie weer af
- gebruik van hulpademhalingsspieren, wat gepaard kan gaan met intercostale of supraclaviculaire intrekkingen en − bij jonge kinderen − neusvleugelen
- centrale cyanose, bleke of grauwe huidskleur
- tachycardie (zie tabel 3)
- bewustzijnsveranderingen (sufheid, agitatie, verwardheid, coma)
- hypoxemie (saturatie < 94% of bij COPD < 92%, tenzij de COPD-patiënt bekend is met lagere saturatiewaarden)
Er is geen onderzoek gevonden over de voorspellende waarde van klinische kenmerken voor respiratoir falen. Pathofysiologisch leidt daling van de arteriële zuurstofconcentratie (en stijging van de CO2-concentratie) onder andere tot verhoging van de ademhalings- en hartslagfrequentie, en bij verdere afname tot bewustzijnsdaling en cyanose. Omdat invasieve meting van de arteriële zuurstofconcentratie in de eerste lijn niet mogelijk is, is ervoor gekozen om te spreken van respiratoir falen bij klinische kenmerken die duiden op verhoogde ademarbeid (tachypneu, gebruik van hulpademhalingsspieren, neusvleugelen, intrekkingen) en het mogelijk tekortschieten ervan (bewustzijnsstoornissen, cyanose), eventueel in combinatie met een transcutaan gemeten verlaagde zuurstofsaturatie (< 94%, bij patiënten met COPD < 92%).
Richtlijnen beleid
Naar Samenvatting ›ABCDE-instabiel
Naar Samenvatting ›Handel bij tekenen van acuut respiratoir falen, vastgestelde hypoxemie of koolmonoxidevergiftiging als volgt.
- Bel een ambulance met directe inzet (A0/A1-urgentie).
- Geef zuurstof via een zuurstofbril (1-6 L/min) of via een non-rebreathing masker (12-15 L/min; bij kinderen 10 L/min):
- geef bij ernstige hypoxemie en bij (vermoeden van) koolmonoxidevergiftiging zuurstof via een non-rebreathing masker. In andere gevallen is zuurstoftoediening via een zuurstofbril meestal voldoende.
- Streefwaarden bij zuurstoftoediening:
- bij verhoogd risico op CO2-stapeling (COPD, morbide obesitas, ernstige spierzwakte): streef bij voorkeur direct naar een saturatie van 88-92%; maak hiervoor gebruik van een zuurstofbril
- bij (vermoeden van) koolmonoxidevergiftiging: continueer zuurstof via een non-rebreathing masker, ook bij een zuurstofsaturatie van 100%
- bij overige patiënten: streef naar een saturatie van 94-98%. Gedurende de eerste 15 minuten kan zuurstof worden toegediend zonder extra saturatiemeting of bijstelling.
- Zorg dat er geen open vuurbronnen zijn: doe sigaret, gaskachel of gasfornuis uit.
- Bij gebruik van een non-rebreathing masker: let op voldoende vulling van de zuurstofzak tijdens de inademing (verhoog indien nodig de zuurstofflow).
- Probeer rust te creëren en de patiënt gerust te stellen.
- Behandel indien mogelijk de oorzakelijke aandoening, zoals astma/COPD, anafylaxie of acuut hartfalen (zie tabellen Medicamenteuze behandeling per aandoening).
- Breng een infuusnaald in.
Onderzoeken wijzen uit dat zuurstoftoediening niet zonder risico is. Lange blootstelling aan hoge zuurstofconcentraties is geassocieerd met een hogere mortaliteit bij patiënten die opgenomen zijn in het ziekenhuis.
Prehospitaal krijgen patiënten normaal gesproken slechts korte tijd een hoge concentratie zuurstof toegediend. Er zijn aanwijzingen dat een hoge concentratie zuurstof ook gedurende kortere tijd schadelijk kan zijn, maar de klinische relevantie hiervan is onduidelijk.Ogino et al. hebben in een retrospectief onderzoek bekeken welke factoren geassocieerd zijn met de ontwikkeling van een respiratoire acidose bij ernstig zieke volwassen patiënten die een hoge concentratie zuurstof kregen tijdens spoedtransport naar het ziekenhuis. Zij identificeerden meerdere risicofactoren voor het ontwikkelen van een respiratoire acidose, waaronder duur van het transport ≥ 10 minuten.
In het onderzoek van Stolmeijer et al. keken de onderzoekers naar de hemodynamische effecten van een hoge concentratie zuurstof gedurende 5 en 10 minuten bij patiënten die preoxygenatie kregen in verband met een geplande procedure. Dit onderzoek liet zien dat een korte periode van 5-10 minuten gevolgen had voor de cardiac output van de patiënt, waarbij de onderzoekers concludeerden dat titreren van de zuurstof ook prehospitaal aangewezen is.Het is aannemelijk dat complicaties van zuurstoftoediening vooral zullen optreden bij patiënten met een verhoogd risico op hypercapnie die gedurende langere tijd een hoge concentratie zuurstof krijgen. Een cochranereview uit 2020 beschrijft zuurstoftoediening in de prehospitale setting bij acute longaanval bij patiënten bekend met COPD.
Zij vonden slechts 1 RCT die aan hun inclusiecriteria voldeed: het onderzoek van Austin et al.. Daarnaast zijn er meerdere observationele onderzoeken gepubliceerd over dit onderwerp, maar die zijn niet geïncludeerd in de cochranereview. In de RCT van Austin werd het effect van een continue hoge zuurstoftoediening van 8-10 L/min vergeleken met toediening op geleide van de saturatie (streefwaarde 88-92%). De interventies werden door een ambulanceverpleegkundige uitgevoerd bij 405 patiënten die in verband met een longaanval COPD naar het ziekenhuis werden vervoerd (bij 214 van hen werd de diagnose COPD bevestigd). In de totale groep patiënten was de sterfte in de groep die met een grote of getitreerde hoeveelheid zuurstof werden behandeld 9 vs. 4% (RR 0,42; 95%-BI 0,2 tot 0,89). In de groep met COPD-patiënten was de sterfte 9 vs. 2% (RR 0,22; 95%-BI 0,05 tot 0,91). De gemiddelde duur van de zuurstoftoediening was 47 minuten. De RCT ondersteunt vermijding van CO2-stapeling bij patiënten met het vermoeden van een longaanval COPD.De auteurs van de cochranereview benoemen dat de resultaten erop wijzen dat getitreerde zuurstoftoediening (streefwaarde 88-92%) mogelijk enkele voordelen heeft boven het geven van een hoge concentratie zuurstof: een lager risico op overlijden en een lager risico op respiratoire acidose.
Zij benoemen ook dat de opvattingen in diverse richtlijnen zijn gewijzigd: bij een longaanval COPD moet je in plaats van hoge concentratie zuurstof een meer getitreerde toediening volgen. Deze benadering wordt ondersteund door meerdere niet-gerandomiseerde onderzoeken.Enkele onderzoeken laten een associatie zien tussen het gebruik van een hoge concentratie zuurstof tijdens een longaanval COPD en een verhoogde kans op mortaliteit, langere ziekenhuisopname en meer noodzaak tot ventilatie. Ander onderzoek nuanceert deze bevinding: het laat zien dat een hoge concentratie zuurstof geen slechte uitkomst geeft als het een adequate hoeveelheid zuurstof betreft, toegediend door te titreren.
Overwegingen bij streefwaarden voor zuurstof in de huisartsenpraktijk
In de regel wordt bij een indicatie voor zuurstoftoediening in een spoedeisende situatie een ambulance met directe inzet (A0/A1-urgentie) gebeld. De verwachting is dat gedurende deze korte duur in de meeste gevallen zuurstof kan worden toegediend zonder dat aanpassing van de hoeveelheid toe te dienen zuurstof op grond van streefwaarden nodig is. Alleen indien de huisarts zuurstof toedient bij een patiënt met COPD of een andere aandoening met verhoogd risico op CO2-stapeling (morbide obesitas, ernstige spierzwakte), heeft het de voorkeur de zuurstoftoediening direct te titreren naar een saturatie van 88-92%. De streefwaarde voor overige patiënten is 94-98%. In de uitzonderlijke situatie dat de huisarts zuurstof > 15 minuten toedient, dienen de streefwaarden te worden nagestreefd: 94-98%, bij een verhoogd risico op CO2-stapeling 88-92%. Toediening via een zuurstofbril is dan in de meeste gevallen aangewezen.
Shock
Naar Samenvatting ›Achtergronden
Naar Samenvatting ›- Shock wordt gekenmerkt door verminderde weefseloxygenatie als gevolg van een verminderde weefselperfusie. Als de weefseloxygenatie niet verbetert, verliest de patiënt door de afnemende circulatie in de hersenen het bewustzijn en overlijdt uiteindelijk.
- Er worden 4 typen shock onderscheiden:
- hypovolemische shock: tekort aan circulerend volume door (interne of externe) bloeding of vochtverlies
- obstructieve shock: blokkade van de circulatie, bijvoorbeeld bij een longembolie, spanningspneumothorax of harttamponnade
- distributieve shock: relatief tekort aan circulerend volume door vasodilatatie van perifere circulatie (probleem in verdeling van het bloed), bijvoorbeeld bij anafylaxie of sepsis
- cardiogene shock: pompfalen, bijvoorbeeld bij acuut hartfalen, groot acuut myocardinfarct of myocarditis.
Richtlijnen diagnostiek
Naar Samenvatting ›- Uitingen van shock zijn onder andere: hoge ademfrequentie, zwakke, snelle pols, hypotensie (bij gevorderde shock), verlengde capillary refill en koude acra. De patiënt kan vaak niet op de benen staan, is gespannen, angstig en/of verward (voor normaalwaarden van adem- en hartfrequentie zie tabel 3).
- Een verminderde perifere circulatie of (anamnestisch) verminderde urineproductie ondersteunt de diagnose.
- Eenduidige criteria voor het vaststellen van shock in de huisartsenpraktijk zijn niet te geven.
Richtlijnen beleid
Naar Samenvatting ›ABCDE-instabiel
Naar Samenvatting ›Handel bij shock als volgt.
- Bij anafylaxie: geef eerst adrenaline (zie Anafylaxie).
- Bij ernstige bloeding of hypovolemische shock door verbloeding: stop zo mogelijk het bloeden.
- Bel een ambulance met directe inzet (A0/A1-urgentie).
- Bij tekenen van respiratoir falen en/of vastgestelde hypoxemie: geef zuurstof (zie Acuut respiratoir falen en zuurstofbehandeling)
- Behandel, indien mogelijk, de oorzakelijke aandoening.
- Breng een zo dik mogelijke infuusnaald in (groen is dikker dan roze).
Infusievloeistof (facultatief)
Naar Samenvatting ›Handel als volgt (voor doseringen en toedieningsvormen zie tabel 4).
- Bij (vermoeden van) hypovolemische, distributieve of cardiogene shock:
- Geef volwassenen infusievloeistof in afwachting van de ambulance. Streef naar een systolische bloeddruk > 90 mmHg. Bij ernstige bloedingen is de streefwaarde tot 80-90 mmHg systolisch.
- Geef kinderen infusievloeistof in afwachting van de ambulance of tot de hartfrequentie is genormaliseerd (voor normaalwaarden zie tabel 3).
- Bij (vermoeden van) obstructieve shock of tekenen van acuut hartfalen: geef geen infusievloeistof.
Geneesmiddel | Dosering | Werkingssnelheid en duur |
---|---|---|
Ringerlactaatoplossing infusievloeistof 500 ml (facultatief) | Volwassene:
Kind:
Contra-indicatie: (vermoeden van) obstructieve shock of tekenen van acuut hartfalen | Vrijwel direct |
NaCl 0,9% infusievloeistof 500 ml (facultatief) |
Het onderscheiden van de verschillende soorten shock kan in de huisartsenpraktijk moeilijk zijn.
De aanbevelingen in deze behandelrichtlijn zijn onder meer gebaseerd op het beleid in het Landelijk Protocol Ambulancezorg, versie 9 (LPA9) (Ambulancezorg Nederland 2023), de Nederlandse richtlijnen Sepsis (NIV 2022) en Sepsis bij kinderen (NVK 2021), en de NICE-richtlijn Sepsis (2017). Doseringen en afkapwaarden van infusievloeistof zijn overgenomen uit het Landelijk Protocol Ambulancezorg (LPA9 geraadpleegd november 2023).
De aanbeveling om zuurstof toe te dienen is gebaseerd op de richtlijn van de Britisch Thoracic Society (zie Indicaties voor zuurstoftoediening).
Type infusievloeistof
Naar Samenvatting ›Er is geen voorkeur voor ringerlactaat of NaCl 0,9% voor de behandeling van patiënten met shock in de huisartsenpraktijk.
We zijn onzeker, maar mogelijk geeft ringerlactaat een lagere kans op nierfalen of overlijden. De kwaliteit van het bewijs is echter zeer laag, waardoor de werkgroep van mening is dat er op basis van deze onderzoeken geen conclusie getrokken kan worden in het voordeel van een van beide infusievloeistoffen. In de ambulancezorg, waar frequenter infusievloeistof gegeven wordt, is gekozen voor 1 type infusievloeistof: ringerlactaat.
Mocht er in de toekomst meer duidelijkheid komen over een eventueel verschil in effectiviteit tussen de infusievloeistoffen, dan zijn de verwachte gevolgen van een keuze voor een specifiek infusievloeistof in de huisartsenpraktijk erg klein. In de meeste gevallen zal bij een patiënt met shock de ambulance snel ter plaatse zijn en is in de tussenliggende tijd het plaatsen van een infuuscanule al voldoende. Daarnaast heeft maar een deel van de huisartsen infusievloeistof bij zich. De werkgroep verwacht daarom dat de huisarts alleen in uitzonderlijke gevallen infusievloeistof toedient; in die gevallen geeft de huisarts hooguit 500 ml vloeistof. Een eventueel verschil in type infusievloeistof heeft daarom in de huisartsenzorg nauwelijks impact.
Omdat huisartsen maar in enkele gevallen infusievloeistof toedienen, ontbreekt het bij veel huisartsen aan ervaring en vaardigheid ten aanzien van de toediening van infusievloeistof. NaCl 0,9% wordt door huisartsen soms ook voor andere indicaties gebruikt, zoals voor het spoelen van de blaas. Dit kan een reden zijn om, indien gekozen wordt om infusievloeistof in de spoedtas te hebben, te kiezen voor NaCl 0,9%.
De werkgroep besluit om bovenstaande redenen dat ringerlactaat en NaCl 0,9% een gelijkwaardig alternatief zijn bij de behandeling van shock in de huisartsenpraktijk.
Gewenste en ongewenste effecten
Het is onzeker, maar mogelijk geeft ringerlactaat een lagere kans op overlijden of nierfalen.
NaCl 0,9% is wereldwijd de meest gebruikte infusievloeistof en geeft bijna geen interacties. Ook met ringerlactaat is veel ervaring. Toediening van medicijnen in de infusievloeistof ringerlactaat kan leiden tot de vorming van onoplosbare calciumcomplexen, met potentiële orgaanschade en onwerkzaamheid als gevolg.
Deze interacties krijg je echter alleen als de genoemde medicatie toegevoegd worden aan de ringerlactaatoplossing óf gelijktijdig toegediend worden via 2 lijnen en een y-stukje (zodat de infuusvloeistoffen nog buiten het lichaam bij elkaar komen). Dit is niet het geval in de huisartsenpraktijk, waardoor deze interacties niet van toepassing zijn voor de huisartsenzorg.Kwaliteit van bewijs
De kwaliteit van het bewijs is zeer laag door risico op bias, indirect bewijs en onnauwkeurigheid.
Waarden en voorkeuren
De werkgroep verwacht dat de patiënt geen voorkeur zal hebben voor een specifieke soort infusievloeistof.
Kosten
Ringerlactaat en NaCl 0,9% verschillen weinig wat betreft kosten: rond de 2 à 3 euro per infuuszak (medicijnkosten.nl, geraadpleegd 24 augustus 2023). Ook is er geen verschil in houdbaarheid tussen NaCl 0,9% en ringerlactaat.
Aanvaardbaarheid
De werkgroep verwacht dat het prikken van een infuus en het toedienen van infusievloeistof aanvaardbaar zal zijn voor de meeste patiënten met shock.
Haalbaarheid
Om infusievloeistof op een veilige wijze te kunnen toedienen is enige vaardigheid nodig. Er is geen verschil in haalbaarheid tussen het gebruik van NaCl 0,9% en ringerlactaat.
Uitgangsvraag
Is ringerlactaat als infusievloeistof vergeleken met natriumchloride (NaCl) 0,9% aan te bevelen bij acuut ernstig zieke patiënten (kinderen en volwassenen) in de huisartsenpraktijk? Zie de PICO-tabel.
Patiënten | Acuut ernstig zieke patiënten (volwassenen en kinderen) in de huisartsenpraktijk |
---|---|
Interventie | Infusievloeistof ringerlactaat |
Vergelijking | Infusievloeistof NaCl 0,9% |
Uitkomstmaten | Cruciaal
|
De NHG-werkgroep heeft de volgende grenzen voor klinisch relevante verschillen vastgesteld:
- overlijden: absolute daling > 2%
- ziekenhuisopname: absolute daling > 3%
- duur van de ziekenhuisopname: ≥ 1 dag korter
- nierfalen: absolute daling > 5%
Achtergrond
Bij de meeste vormen van shock is het toedienen van infusievloeistof een potentieel levensreddende handeling doordat het circulerend volume wordt vergroot, waardoor de zuurstofvoorziening van de weefsels verbetert. Het aanleggen van een infuus biedt daarnaast een intraveneuze (snelle) toegangsweg voor andere geneesmiddelen. Onder meer omdat het bij een progressief beloop van de shocktoestand steeds lastiger wordt om een infuus in te brengen, wordt geadviseerd om te beschikken over een infuusnaald (waaknaald). Door de grootschaliger dienstverbanden en het daardoor bredere therapeutische arsenaal in spoedeisende situaties is infusievloeistof als facultatief geneesmiddel expliciet opgenomen in de vorige versie van deze NHG-Behandelrichtlijn.
Wereldwijd is NaCl 0,9% de meest gebruikte infusievloeistof bij klinische patiënten. Het gebruik van gebalanceerde infusievloeistof, zoals ringerlactaat, is echter in opkomst. De samenstelling van ringerlactaat komt wat betreft het natrium- en chloridegehalte dichter in de buurt van de waarden van ons eigen plasma. In de vorige versie van deze NHG-Behandelrichtlijn werden NaCl 0,9% en ringerlactaat aanbevolen als gelijkwaardige infusievloeistoffen bij shock. Het Landelijk Protocol Ambulancezorg, versie 9 (LPA9) (geraadpleegd augustus 2023) adviseert ringerlactaatoplossing. In de tweede lijn worden bij de meeste indicaties zowel NaCl 0,9% als een gebalanceerde kristalloïde infusievloeistof zoals ringerlactaat aanbevolen. De NVK-richtlijn Sepsis bij kinderen (2021) adviseert een gebalanceerde oplossing. Naar aanleiding hiervan hebben we uitgezocht of er een voorkeur bestaat voor ringerlactaat in plaats van NaCl 0,9% voor de behandeling van patiënten met shock in de huisartsenpraktijk.
Methode
Er is een systematische literatuurzoekactie naar SR’s en RCT’s uitgevoerd in PubMed en Embase in augustus 2023, met een update in december 2023.
Resultaten
Resultaat zoekactie
Bij de zoekactie vonden we een cochranereview over de effectiviteit van diverse infusievloeistoffen versus NaCl 0,9% voor resuscitatie van ernstige zieke patiënten.
Van de in deze review geïncludeerde RCT’s over ringerlactaat voldeden er 7 aan onze inclusiecriteria. Een aanvullende search na de zoekdatum van de review (juli 2018) leverde 2 aanvullende RCT’s op. De update van de zoekactie in december 2023 leverde geen aanvullende RCT’s op.Onderzoekskarakteristieken
- Antequera Martín 2019: cochranereview (7 RCT’s; n = 464) waarin ringerlactaat werd vergeleken met NaCl 0,9% voor resuscitatie bij ernstig zieke opgenomen patiënten. Van de 7 RCT’s waren er 3 (n = 277) uitgevoerd bij kinderen met ernstige uitdroging of het dengueshocksyndroom, en 4 (n = 187) bij volwassenen, voornamelijk patiënten met acute pancreatitis.
- Trepatchayakorn 2021: RCT bij kinderen met sepsis opgenomen op de intensive care (n = 42; Thailand; gemiddelde leeftijd 2,4 jaar; 57% jongens). De kinderen werden gerandomiseerd naar 3 groepen: (1) ringerlactaat, (2) Sterofundin® of (3) NaCl 0,9% gedurende 10-15 minuten als resuscitatie.
- Golla 2022: RCT waarin ringerlactaat werd vergeleken met NaCl 0,9% gedurende de eerste 24 uur bij volwassenen met sepsis op de SEH (n = 160; India; gemiddelde leeftijd 43 jaar; 53% man).
Effectiviteit en bijwerkingen
Zie de tabel voor de samenvatting van de resultaten. Er is niet gerapporteerd over ziekenhuisopnames, omdat de onderzoekspopulaties opgenomen patiënten betroffen.
Conclusies
- We zijn onzeker, maar mogelijk geeft ringerlactaat een lagere kans op nierfalen of overlijden (kwaliteit van bewijs zeer laag).
- Er is mogelijk niet of nauwelijks verschil in de verblijfsduur in het ziekenhuis (kwaliteit van bewijs laag).
Antibiotica
Naar Samenvatting ›Toediening van antibiotica wordt bij een patiënt bij wie een (meningokokken)sepsis of meningitis wordt vermoed, in afwachting van ambulance of ziekenhuisopname niet aanbevolen.
Snelle toediening van antibiotica bij (een vermoeden van) sepsis is geassocieerd met snellere genezing en lagere mortaliteit. Omdat de huisarts de patiënt in veel gevallen als eerste ziet, zou toediening van antibiotica door de huisarts meerwaarde kunnen hebben. Een belangrijk nadeel is dat een bloedkweek hierdoor minder betrouwbaar of onbetrouwbaar zou worden.
In literatuuronderzoek naar de meerwaarde van prehospitale interventies bij een vermoeden van sepsis werd een systematisch literatuuronderzoek geïncludeerd
en een Nederlandse RCT die verscheen na het zoektijdframe van dat onderzoek.Het systematische literatuuronderzoek includeerde 8 observationele onderzoeken en 1 RCT. Beoogde uitkomsten waren tijd tot opname op de ic, verblijfsduur en mortaliteit. Vanwege verschil in opzet en uitkomstrapportage was pooling van de resultaten niet mogelijk.
Kwaliteit van bewijs in de review geïncludeerde artikelen
De reviewers waardeerden alle gerapporteerde uitkomsten in zowel de RCT als de observationele onderzoeken als zeer laag. In beide werd afgewaardeerd vanwege onderzoeksopzet, indirectheid en imprecisie.
Effectiviteit
IC-opname bij prehospitaal antibiotica
Het verblijf op de ic was gemiddeld 6,8 dagen (+/– 2,1) in de interventiearm versus 11,2 dagen (+/– 5,2) in de controlearm (1 RCT, n = 199, kwaliteit van bewijs zeer laag, alleen als abstract gepubliceerd).
Mortaliteit na 28 dagen
De mortaliteit was 42,4% in de interventiearm versus 56,7% in de controlearm (OR 0,56; 95%-BI 0,32 tot 1,0; 1 RCT, n = 199, kwaliteit van bewijs zeer laag, alleen als abstract gepubliceerd).
Conclusie van het systematische literatuuronderzoek
Het bewijs is van te lage kwaliteit om een uitspraak te kunnen doen over de meerwaarde van antibiotica bij sepsis in de prehospitale setting.
RCT
Alam 2018: in een Nederlandse, ongeblindeerde RCT werd in 10 (van de in totaal 25) ambulanceregio’s en 34 ziekenhuizen (van de 94 SEH’s) prehospitale toediening van antibiotica onderzocht bij patiënten met een (vermoedelijke) sepsis.
Ambulancepersoneel includeerde patiënten met een temperatuur < 36 °C of > 38 °C en ≥ 1 aanwijzing voor een systemische ontstekingsreactie (hartfrequentie > 90/min, ademfrequentie > 20 of beide). Na een bloedafname voor kweek werd ofwel in een verhouding van 1 : 1 ceftriaxon 2000 mg intraveneus gegeven ofwel geen antibiotica naast de gebruikelijke infusievloeistoffen. Primaire uitkomst was de mortaliteit na 28 dagen; secundaire uitkomst was de sterfte na 90 dagen. Van de 3228 beschikbare patiënten werden er 2698 geïncludeerd; 1548 in de ceftriaxongroep en 1150 in de controlegroep. Het percentage patiënten met ernstige sepsis was 58% in de ceftriaxongroep versus 57% in de controlegroep. Het percentage patiënten met een septische shock was 4 versus 3%.Mortaliteit
Na 28 dagen was in beide groepen de mortaliteit 8% (RR 0,95; 95%-BI 0,74 tot 1,24). De sterfte na 90 dagen was 12% in beide groepen (RR 0,98; 95%-BI 0,80 tot 1,21).
Opnameduur
De gemiddelde opnameduur was 6 dagen in beide groepen (p = 0,12).
Conclusie RCT
Prehospitale toediening van ceftriaxon bij patiënten met vermoeden van een systemische ontstekingsreactie leidde niet tot betere uitkomsten dan het achterwege laten hiervan.
Overwegingen
Hoewel na het stellen van de diagnose ‘(meningokokken)sepsis’ parenterale toediening van antibiotica binnen 1 uur is geïndiceerd, lijkt prehospitale toediening van antibiotica op grond van onderzoek niet zinvol. Bovendien is in de meeste gevallen snelle presentatie in het ziekenhuis mogelijk. Ook de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK) ziet geen plaats voor prehospitale toediening van antibiotica door de huisarts bij vermoeden van meningitis of meningokokkensepsis, omdat de reistijd tot het ziekenhuis in Nederland kort is en omdat de kans op klinische verslechtering door parenterale antibioticatoediening bij kinderen niet is uitgesloten.
Longaanval COPD
Naar Samenvatting ›ABCDE-instabiel
Naar Samenvatting ›Hierbij is sprake van cyanose, bewustzijnsdaling, en/of uitputting (zie ook Acuut respiratoir falen en zuurstofbehandeling).
Handel als volgt (voor doseringen en toedieningsvormen zie tabel 5).
- Bel een ambulance met directe inzet (A0/A1-urgentie).
- Geef zuurstof (zie Acuut respiratoir falen en zuurstofbehandeling).
- Plaats patiënt in zittende/voorovergebogen houding. Probeer rust te creëren en de patiënt gerust te stellen.
- Vernevel (met zuurstof en vernevelmasker): salbutamol en ipratropiumbromide per vernevelaar (indien beschikbaar) óf indien geen vernevelapparatuur beschikbaar is per dosisaerosol met voorzetkamer.
- Breng een infuusnaald in.
- Overweeg, indien er voldoende tijd is, prednisolon oraal of dexamethason intraveneus/intramusculair. Dit heeft een lagere prioriteit dan het inbrengen van de infuusnaald (zie Geneesmiddelinformatie).
- Wees alert op bijkomend hartfalen (zie Acuut hartfalen).
Combinatie van salbutamol en ipratropium
Dien salbutamol en ipratropium, indien een vernevelaar gebruikt wordt, eventueel gelijktijdig toe.
COPD
In een cochranereview werd geen verschil gevonden in bronchodilatatie tussen kortwerkende bèta-2-sympathicomimetica (SABA) en ipratropium bij COPD-longaanvallen. Er werd ook geen additioneel effect gezien van toevoegen van ipratropium aan een SABA.Landelijk Protocol Ambulancezorg, versie 9 (LPA9) (geraadpleegd augustus 2023) adviseert echter een combinatiepreparaat naast toediening van hydrocortison intraveneus. De NHG-Standaard COPD adviseert ipratropium indien salbutamol onvoldoende verbetering geeft.
HetEen praktisch voordeel van gelijktijdige verneveling kan zijn dat bij samenvoeging van salbutamol en ipratropium het benodigde volume wordt verkregen dat voor verneveling nodig is (≥ 4 ml; bij achtereenvolgende verneveling moet fysiologisch zout worden bijgevoegd).
Astma
In de NHG-Standaard Astma bij volwassenen wordt gelijktijdige toediening geadviseerd.
Conclusie
Er is onvoldoende bewijs om bij COPD gelijktijdige toediening van een bèta-2-sympathicomimeticum met ipratropium aan te bevelen. Om praktische redenen en bij patiënten die in het verleden een goede reactie op de gecombineerde toediening hadden, is gelijktijdige toediening van beide middelen een mogelijkheid, met name bij toepassing per vernevelaar.
ABCDE-stabiel
Naar Samenvatting ›Richtlijnen diagnostiek
Naar Samenvatting ›- Stel de diagnose longaanval COPD bij een acute verslechtering met toename van dyspneu en hoesten – al of niet met slijm opgeven – die groter is dan de normale dag-tot-dagvariabiliteit (differentiaaldiagnose: cardiale oorzaak, pneumonie, longembolie).
- Maak onderscheid tussen een ernstige en een minder ernstige longaanval.
- Ga de oorzaak van de longaanval na: medicatie niet gebruikt, infectie, allergie of andere oorzaak.
Ernstige longaanval COPD
Er is een ernstige longaanval bij ≥ 1 van de volgende criteria:
- (toename van) dyspneu in rust, moeite met uitspreken van een hele zin, niet plat kunnen liggen
- hoge ademarbeid; dit uit zich in een hoge ademfrequentie of gebruik van hulpademhalingsspieren
- versnelde hartslag > 100/min
- zuurstofsaturatie < 92%, tenzij de patiënt bekend is met lagere saturatiewaarden
Als al deze criteria afwezig zijn of bij een snelle verbetering na inhalatiemedicatie is er een minder ernstige longaanval (voor behandeling zie NHG-Standaard COPD).
Richtlijnen beleid bij ernstige longaanval
Naar Samenvatting ›- Beslis bij een ernstige longaanval of behandeling thuis mogelijk is dan wel in de tweede lijn noodzakelijk is (A2-urgentie).
- Handel als volgt (voor doseringen en toedieningsvormen zie tabel 5).
Initiële behandeling tijdens consult of visite
- Geef salbutamol per dosisaerosol met voorzetkamer, en bij onvoldoende verbetering ipratropium.
- Geef salbutamol en ipratropiumbromide met vernevelapparatuur, indien beschikbaar.
Bij verbetering
- Geef een orale prednisolonkuur gedurende 5 dagen; verleng, afhankelijk van verbetering bij controle, tot maximaal 14 dagen.
- Verhoog de dosering luchtwegverwijders gedurende de komende 24 uur (bijvoorbeeld een dubbele dosis) en/of pas de toedieningsvorm aan. Let op de juiste de inhalatietechniek.
- Overweeg gebruik van een dosisaerosol met een voorzetkamer in plaats van poederinhalatie.
- Geef antibiotica:
- bij infectieverschijnselen (> 38°C, algemeen ziek zijn, veranderd hoestpatroon, veranderd sputum)
- aan kwetsbare patiënten, bijvoorbeeld met een ernstige bronchusobstructie
- bij een voorgeschiedenis van ernstige longaanvallen waarbij steeds antibiotica nodig waren
- voor de keuze van het antibioticum zie NHG-Standaard Acuut hoesten
- Controleer bij voorkeur de volgende dag (voor verdere controle en follow-up na longaanval zie NHG-Standaard COPD).
Verwijzing
Naar Samenvatting ›Verwijs (A2) een patiënt met een ernstige longaanval in de volgende situaties:
- geen verbetering na inhalaties
- onvoldoende zorgmogelijkheden thuis
- ernstige interfererende comorbiditeit
- risicofactoren voor een ernstig beloop:
- leeftijd ≥ 65 jaar
- fors verhoogde ademhalingsfrequentie
- beloop bij eerdere ziekenhuisopname
Longaanval astma bij volwassenen
Naar Samenvatting ›ABCDE-instabiel
Naar Samenvatting ›Hierbij is sprake van cyanose, bewustzijnsdaling, en/of uitputting (zie ook Acuut respiratoir falen en zuurstofbehandeling).
Handel als volgt (voor doseringen en toedieningsvormen zie tabel 5):
- Bel een ambulance met directe inzet (A0/A1-urgentie).
- Geef zuurstof (zie Acuut respiratoir falen en zuurstofbehandeling).
- Geef salbutamol en ipratropium (met zuurstof en vernevelmasker) per vernevelaar of indien geen vernevelaar beschikbaar is, per dosisaerosol met voorzetkamer.
- Breng een infuusnaald in.
- Overweeg, indien er voldoende tijd is, in afwachting van de ambulance dexamethason intraveneus/intramusculair. Dit heeft een lagere prioriteit dan het inbrengen van de infuusnaald (zie Geneesmiddelinformatie).
Combinatie van salbutamol en ipratropium
Naar Samenvatting ›Dien, indien een vernevelaar gebruikt wordt, salbutamol en ipratropiumeventueel gelijktijdig toe.
COPD
In een cochranereview werd geen verschil gevonden in bronchodilatatie tussen kortwerkende bèta-2-sympathicomimetica en ipratropium bij COPD-longaanvallen. Er werd ook geen additioneel effect gezien van toevoegen van ipratropium aan een SABA.Landelijk Protocol Ambulancezorg, versie 9 (LPA9) (geraadpleegd augustus 2023) adviseert echter een combinatiepreparaat naast toediening van hydrocortison intraveneus. De NHG-Standaard COPD adviseert ipratropium indien salbutamol onvoldoende verbetering geeft.
HetEen praktisch voordeel van gelijktijdige verneveling kan zijn dat bij samenvoeging van salbutamol en ipratropium het benodigde volume wordt verkregen dat voor verneveling nodig is (≥ 4 ml; bij achtereenvolgende verneveling moet fysiologisch zout worden bijgevoegd).
Astma
In de NHG-Standaard Astma bij volwassenen wordt gelijktijdige toediening geadviseerd.
Conclusie
Er is onvoldoende bewijs om bij COPD gelijktijdige toediening van een bèta-2-sympathicomimenticum met ipratropium aan te bevelen. Om praktische redenen en bij patiënten die in het verleden een goede reactie op de gecombineerde toediening hadden, is gelijktijdige toediening van beide middelen een mogelijkheid, met name bij toepassing per vernevelaar.
Als salbutamol en ipratropium per vernevelaar worden toegediend, kan dit eventueel gelijktijdig.
ABCDE-stabiel
Naar Samenvatting ›Richtlijnen diagnostiek
Naar Samenvatting ›- Stel de diagnose ‘longaanval astma’ bij progressieve dyspneu, soms met hoesten of slijm opgeven.
- Maak onderscheid tussen een ernstige en een minder ernstige longaanval astma.
- Ga de oorzaak van de longaanval na:
- medicatie niet gebruikt?
- infectie (zie NHG-Standaard Acuut hoesten)?
- allergie?
- andere oorzaak?
Ernstige longaanval astma bij volwassenen
- Er is een ernstige longaanval bij ≥ 1 van de volgende criteria:
- (toename van) dyspneu in rust, moeite met uitspreken van een hele zin, niet plat kunnen liggen
- hoge ademarbeid (hoge ademfrequentie, gebruik van hulpademhalingsspieren)
- versnelde hartslag (> 100/min)
- zuurstofsaturatie < 94%
- Bij afwezigheid van deze 4 criteria of bij vlotte verbetering na salbutamolinhalatie heeft de patiënt een minder ernstige longaanval (voor de behandeling zie NHG-Standaard Astma bij volwassenen).
Richtlijnen beleid ernstige longaanval astma bij volwassenen
Naar Samenvatting ›Handel als volgt (voor doseringen en toedieningsvormen zie tabel 5).
- Geef salbutamol via een voorzetkamer.
- Geef bij onvoldoende verbetering ipratropium via een voorzetkamer.
- Dien, indien een vernevelaar gebruikt wordt, salbutamol en ipratropium eventueel gelijktijdig toe.
- Geef bij verbetering een orale prednisolonkuur gedurende 5 dagen (verleng, afhankelijk van controle, tot maximaal 14 dagen).
- Verhoog de dosering luchtwegverwijders gedurende de eerstvolgende 24 uur en/of pas de toedieningsvorm aan. Let op de juiste de inhalatietechniek. Overweeg gebruik van een dosisaerosol met voorzetkamer in plaats van poederinhalatie.
Verwijzing
Naar Samenvatting ›- Verwijs een patiënt met een ernstige longaanval astma in de volgende situaties:
- geen verbetering na inhalaties
- onvoldoende zorgmogelijkheden thuis
- ernstige interfererende comorbiditeit
- bij eerdere longaanvallen was steeds een ziekenhuisopname noodzakelijk
- Als niet wordt verwezen: laat de behandeling en controlefrequentie mede bepalen door de ernst van het klinische beeld en het effect van behandelingen bij eerdere longaanvallen (zie NHG-Standaard Astma bij volwassenen).
Longaanval astma bij kinderen tot 16-18 jaar
Naar Samenvatting ›ABCDE instabiel
Naar Samenvatting ›Hierbij is sprake van cyanose, bewustzijnsdaling, en/of uitputting (zie ook Acuut respiratoir falen en zuurstofbehandeling)
Handel als volgt (voor doseringen en toedieningsvormen zie tabel 5).
- Bel een ambulance met directe inzet (A0/A1-urgentie).
- Geef zuurstof (zie Acuut respiratoir falen en zuurstofbehandeling).
- Bij vermoeden van een longaanval astma: combineer zuurstof met salbutamol en ipratropium per vernevelaar of indien geen vernevelaar beschikbaar is, per dosisaerosol met voorzetkamer.
- Breng een infuusnaald in.
ABCDE-stabiel
Naar Samenvatting ›Richtlijnen diagnostiek
Naar Samenvatting ›- Stel de diagnose ‘ernstige dyspneu (longaanval astma) bij kinderen als naast expiratoir piepen en een verlengd expirium ≥ 1 van de volgende symptomen aanwezig zijn:
- intrekkingen inter- of subcostaal, neusvleugelen
- gebruik van hulpademhalingsspieren
- verminderd of afwezig ademgeruis bij zeer ernstige dyspneu
- tachypneu (bij zeer ernstige dyspneu neemt ademfrequentie weer af!)
- tachycardie
- zuurstofsaturatie < 95% bij kinderen < 12 jaar, gemeten met een kindersaturatiemeter (indien beschikbaar). Een lage saturatie is bij kinderen een zeer ernstig teken: de saturatie daalt bij kinderen vaak pas laat omdat zij grote ademarbeid kunnen leveren
- Als alle genoemde criteria afwezig zijn, is er een minder ernstige longaanval (voor de behandeling zie NHG-Standaard Astma bij kinderen).
- Ga de oorzaak van de acute dyspneu na: incorrect of onvoldoende gebruik medicatie, infectie, allergie of andere oorzaak
- Overweeg een eventuele andere oorzaak voor de kortademigheid dan astma.
Richtlijnen beleid bij kinderen met acute ernstige kortademigheid (longaanval astma)
Naar Samenvatting ›Handel als volgt (voor doseringen en toedieningsvormen zie tabel 5).
Stap 1
- Geef 1 × 4-8 inhalaties salbutamol per voorzetkamer.
- Herhaal bij persisterende klachten de 4-8 inhalaties na een kwartier.
- Verwijs als er geen of onvoldoende verbetering is.
Stap 2
- Indien 1 × 4-8 inhalaties salbutamol tijdens het consult voldoende verbetering geven, kan het kind naar huis met alleen salbutamol.
- Schrijf een orale prednisonkuur voor indien herhaling van de inhalaties salbutamol tijdens het consult noodzakelijk is.
- Geef instructies voor het gebruik van salbutamol: 4 inhalaties elke 3-4 uur tot de controle de volgende dag.
- Geef de instructie om contact op te nemen als de klachten aanhouden of terugkomen.
- Controleer bij voorkeur de volgende dag.
- Geef instructies voor het gebruik van salbutamol de komende dagen: bouw bij duidelijke afname van de klachten per dag af, bijvoorbeeld op dag 2: 2 inhalaties elke 4 uur, op dag 3: 2 inhalaties elke 6 uur, op dag 4: 1 inhalatie elke 6 uur en daarna zo nodig op geleide van de klachten.
Toedieningsvorm
Bij ernstige kortademigheid en vermoeden van astma bij een ABCDE-stabiel kind, gaat de voorkeur uit naar een dosisaerosol met een voorzetkamer. Deze toedieningsvorm is even effectief als verneveling.
Verwijzing
Naar Samenvatting ›- Verwijs bij:
- onvoldoende verbetering
- onvoldoende zorgmogelijkheden in de eerstvolgende 12-24 uur
- ziekenhuisopname in de voorafgaande 12 maanden wegens astma of een zeer ernstig verlopen longaanval
- longaanval die de volgende dag ondanks adequaat ingestelde medicatie onvoldoende verbetert
- Als niet wordt verwezen: controleer bij voorkeur de volgende dag (voor het verdere beleid zie NHG-Standaard Astma bij kinderen.
Geneesmiddel | Dosering | Werkingssnelheid en duur |
---|---|---|
Salbutamol dosisaerosol, 100 microg per dosis | Volwassene:
Kind:
|
|
Salbutamol
| Volwassene en kind ≥ 5 jaar:
Kind < 5 jaar:
| |
Ipratropium dosisaerosol, 20 microg per dosis | Volwassene:
|
|
Ipratropium vernevelvloeistof, 250 microg per ml, 2 ml flacon (facultatief) | Volwassene en kind ≥ 5 jaar:
Kind < 5 jaar:
| |
Salbutamol/ipratropium vernevelvloeistof, 1 mg/200 microg/ml, 2,5 ml flacon | Volwassene en kind ≥ 5 jaar
|
|
Prednisolon
| Volwassene:
Kind:
|
|
Dexamethason injectievloeistof 4 mg/ml, ampul 1 ml | Volwassene:
|
|
* Geef zuurstof 6-8 L/min om de vloeistof (minimaal 4 ml) in de vernevelkamer te vernevelen; vul eventueel aan met fysiologisch zout. De vernevelkamer kan worden aangesloten op een vernevelmasker. † Verleng de behandelduur naar 5 dagen bij ziekenhuisopname vanwege astma in de afgelopen 3 jaar, longaanval in de afgelopen 3 jaar en/of orale corticosteroïdkuur in de afgelopen 3 jaar, of bij ic-opname vanwege astma in de afgelopen 5 jaar. |
Pseudokroep
Naar Samenvatting ›ABCDE-instabiel
Naar Samenvatting ›Handel als volgt (voor doseringen en toedieningsvormen zie tabel 6).
- Verricht geen kno-onderzoek en laat het kind rustig bij ouders zitten. Stress kan leiden tot verdere verslechtering van het beeld.
- Bel een ambulance met directe inzet (A0/A1-urgentie).
- Geef zuurstof (zie Acuut respiratoir falen en zuurstofbehandeling).
- Geef dexamethasondrank oraal of, indien orale toediening niet mogelijk is, budesonide per vernevelaar of dexamethasoninjectievloeistof buccaal.
- Verneveling van adrenaline bevelen wij niet aan.
ABCDE-stabiel
Naar Samenvatting ›Richtlijnen diagnostiek
Naar Samenvatting ›Maak onderscheid tussen milde, matig-ernstige en ernstige pseudokroep.
- ernstig: stridor en forse intrekkingen in rust met agitatie of lethargie
- matig-ernstig: stridor en intrekkingen in rust zonder agitatie
- mild: incidentele blafhoest zonder stridor en zonder significante intrekkingen in rust
Richtlijnen beleid
Naar Samenvatting ›Ernstige pseudokroep
Voor het beleid bij ernstige pseudokroep zie ABCDE-instabiel.
Matig-ernstige pseudokroep
Handel bij matig-ernstige pseudokroep als volgt (voor doseringen en toedieningsvormen zie tabel 6).
- Geef éénmalig corticosteroïden (offlabel).
- Dexamethasondrank oraal heeft de voorkeur vanwege het toedieningsgemak.
- Verneveling met budesonide lijkt even effectief en is tweede keus indien er geen dexamethasondrank beschikbaar is. Geef zuurstof 6-8 L/min om de vloeistof in de vernevelkamer te vernevelen. De vernevelkamer kan worden aangesloten op een vernevelmasker.
- Overweeg buccale toediening van dexamethasoninjectievloeistof indien dexamethasondrank of verneveling met budesonide niet mogelijk is. Dien de injectievloeistof via een spuitje toe in de wangzak. De toediening in de wangzak beoogt een sneller effect en zorgt ervoor dat de bittere vloeistof minder snel wordt uitgespuugd. Pas op voor glassplinters in de vloeistof, die kunnen ontstaan na het breken van de ampul.
- Geef geen budesonide per voorzetkamer en geen dexamethason intramusculair.
- Voor het verdere beleid zie NHG-Standaard Acuut hoesten.
Milde pseudokroep
Voor het beleid bij milde pseudokroep zie NHG-Standaard Acuut hoesten.
Geneesmiddel | Dosering | Werkingssnelheid en duur |
---|---|---|
Dexamethason drank 1 mg/ml (als dinatriumfosfaat) (facultatief/op recept) | Leeftijd > 3 maanden:
| Na ongeveer 0,5 uur |
Dexamethason injectievloeistof 4 mg/ml, ampul 1 ml | Leeftijd > 6 maanden:
| Na ongeveer 0,5 uur |
Budesonide vernevelvloeistof 0,5 mg/ml, ampul 2 ml (facultatief) | Leeftijd > 1 maand:
| Na ongeveer 0,5 uur |
Als alternatief voor dexamethasondrank kan een ampul injectievloeistof met dexamethason buccaal (in de wangzak) of als drank (oraal) worden gegeven. Dit heeft een bittere smaak, in tegenstelling tot de gewone dexamethasondrank.
Dexamethason injectievloeistof 4 mg/ml bevat het conserveermiddel benzylalcohol. Als ze wat ouder zijn, kunnen kinderen benzylalcohol afbreken via benzoëzuur tot hippuurzuur, maar bij kinderen < 3 jaar werkt deze stofwisselingsroute nog niet. Bij hen ontstaat stapeling van vooral benzoëzuur in het centraal zenuwstelsel. Daarbij zijn de volgende bijwerkingen beschreven: metabole acidose, vasodilatatie, paralyse, epileptische aanvallen, ademhalingsproblemen ('gasping'-syndroom), ademhalingsdepressie en dood. Vanwege dit risico is dexamethason injectievloeistof bij (premature) neonaten gecontra-indiceerd, en bij gebruik > 1 week eveneens bij kinderen < 3 jaar (zie Kinderformularium en KNMP Kennisbank, geraadpleegd december 2023).
Dexamethason wordt bij pseudokroep aanbevolen in een dosering van 0,15-0,6 mg/kg (maximaal 15 mg) oraal. Bij gebruik van dexamethason 4 mg/ml injectievloeistof wordt hiermee 0,39-1,58 mg/kg benzylalcohol toegediend.
Het European Medicines Agency (EMA) rapporteert dat het 'gasping’-syndroom gezien is bij doseringen van 100-200 mg/kg per dag (EMA, geraadpleegd januari 2024). De minimale hoeveelheid benzylalcohol waarbij toxiciteit kan optreden is niet bekend. De minimale leeftijd voor toediening van dexamethason oraal voor de indicatie pseudokroep volgens het Kinderformularium is 3 maanden.
In de relevante NHG-richtlijnen is vanwege de aanwezigheid van benzylalcohol in de injectievloeistof veiligheidshalve een leeftijd ≥ 6 maanden aangehouden voor buccale toediening van de injectievloeistof.
Dexamethasondrank bevat geen benzylalcohol en kan wel toegediend worden vanaf 3 maanden.
Verwijzing
Naar Samenvatting ›Verwijs direct naar de kinderarts bij:
- stridor bij zuigeling < 6 maanden
- matig-ernstige pseudokroep waarbij corticosteroïden onvoldoende verbetering geven of niet mogelijk zijn (bijvoorbeeld bij braken)
- ernstige pseudokroep (alle leeftijden)
Anafylaxie
Naar Samenvatting ›Achtergronden
Naar Samenvatting ›- Anafylaxie is een potentieel levensbedreigende, gegeneraliseerde of systemische, meestal IgE-gemedieerde reactie op een exogene stimulus.
- De meest voorkomende oorzaken zijn voedsel (noten, pinda’s, schaal- of schelpdieren), insectenbeten (wespen- of bijensteek) en geneesmiddelen (antibiotica, NSAID’s).
Anafylaxie is de ernstigste vorm van een acute systemische allergische reactie. In Europa zijn voedselallergieën de meest voorkomende oorzaak van anafylaxie. Bij kinderen gaat het om allergieën voor pinda, hazelnoot, melk of ei, en bij volwassenen om allergieën voor tarwe, selderij, schaal- en schelpdieren, gif (bijen- of wespensteek) of medicijnen (antibiotica en NSAID’s). Soms is de oorzaak van de anafylactische reactie onbekend.
Richtlijnen diagnostiek
Naar Samenvatting ›Vraag, indien de tijd en de situatie het toelaten, in de (hetero)anamnese naar:
- ontstaan en beloop van de klachten
- allergie of allergische reactie in de voorgeschiedenis (herkent de patiënt de klachten van een eerdere episode?)
- beschikking over adrenaline, adrenaline auto-injector en eerder gebruik ervan
- penning of mobiele telefoon met medische gegevens
Criteria anafylaxie
Naar Samenvatting ›Anafylaxie is waarschijnlijk bij een acuut begin van de klachten (plotseling beginnend en hevig verlopend) in de volgende gevallen.
- Na blootstelling aan een (onbekend) allergeen met klachten van huid en/of slijmvliezen (gegeneraliseerde urticaria, jeuk, voorbijgaande roodheid van het gelaat of zwelling van lippen, tong of uvula) EN ≥ 1 van de volgende symptomen:
- tekenen van bedreigde ademhaling (dyspneu, piepen, stridor, hypoxemie)
- hypotensie, collaps
- ernstige gastro-intestinale klachten (ernstig krampende buikpijn, herhaaldelijk braken)
OF
- na blootstelling aan een voor de patiënt bekend of waarschijnlijk allergeen bij ≥ 1 van de volgende symptomen:
- tekenen van bedreigde ademhaling (dyspneu, piepen, stridor, heesheid, moeite met slikken) met uitzondering van bronchospasme door veel voorkomende inhalatieallergenen, zoals bij astma
- hypotensie
- Klachten ontstaan binnen minuten tot enkele uren na blootstelling aan een allergeen.
- Voor hypotensie kan aangehouden worden: systolisch < 90 mmHg of > 30% afname van de uitgangswaarde voor die patiënt. Bij kinderen: tekenen van hypotensie zoals collapsneiging of verhoogde hartfrequentie (voor normaalwaarden zie tabel 3).
Internationaal en nationaal bestaan er verschillende criteria voor een anafylactische reactie en voor wanneer parenterale toediening van adrenaline geïndiceerd is. De European Academy of Allergy and Clinical Immunology's (EAACI) gebruikt in haar richtlijn Anafylaxie (2022) de klinische criteria van het National Institute of Allergy and Infectious Disease/Food Allergy and Anaphylaxis Network (NIAID/FAAN), maar geeft daarbij aan dat de bewijskracht voor deze criteria zeer laag is.NVK-richtlijn Anafylaxie bij kinderen (2021) heeft de NIAID/FAAN criteria overgenomen, waarbij de eerste 2 criteria zijn gecombineerd. Ook de omschrijving van anafylaxie in Het Acute Boekje (NIV 2023) komt in grote lijnen overeen met de NIAID/FAAN-criteria.
De 3 NIAID/FAAN-criteria die beschrijven wanneer anafylaxie zeer waarschijnlijk is, zijn opgesteld in 2005 tijdens een internationaal symposium. DeDe World Allergy Organization (WAO) heeft de NIAID/FAAN-criteria in eerste instantie overgenomen, maar benoemt in de World Allergy Organization Anaphylaxis Guidance 2020 diverse problemen. Zo is er in de meeste gevallen van anafylaxie sprake van huidbetrokkenheid, maar in 10-20% niet. Ook blijkt een deel van de reacties zich in eerste instantie te presenteren als geïsoleerd respiratoir of cardiovasculair symptoom. Een geïsoleerd respiratoir symptoom valt niet binnen de NIAID/FAAN-criteria, maar moet volgens de WAO-richtlijn wel overwogen worden als anafylaxie en dienovereenkomstig behandeld worden.
In de WAO-anafylaxierichtlijn uit 2020 zijn daarom de NIAID/FAAN-criteria versimpeld door 2 criteria te combineren en 1 criterium aan te passen. Volgens de richtlijn is anafylaxie zeer waarschijnlijk als aan 1 van de volgende 2 criteria wordt voldaan:
- Acuut begin van klachten met gelijktijdige betrokkenheid van de huid en/of slijmvliezen (bijvoorbeeld gegeneraliseerde urticaria, jeuk of flushing of zwelling van lippen, tong of uvula) EN ≥ 1 van de volgende symptomen:
- tekenen van een bedreigde ademhaling: dyspneu, piepen (bronchospasme), stridor, verlaagde peakflow, hypoxemie
- bloeddrukdaling of symptomen van disfunctie van een ‘eindorgaan’, zoals hypotonie (collaps), syncope, incontinentie
- ernstige gastro-intestinale klachten (ernstig krampende buikpijn, herhaaldelijk braken), vooral na blootstelling aan een allergeen anders dan voedsel
OF
- Acuut begin van hypotensie, bronchospasme (met uitsluiting van lageluchtwegsymptomen door veelvoorkomende inhalatieallergenen) of larynxbetrokkenheid (stridor, stemveranderingen, slikproblemen) na blootstelling aan een vastgesteld of zeer waarschijnlijk allergeen voor de betreffende patiënt, ook in de afwezigheid van typische huidbetrokkenheid.
Met ‘acuut begin’ wordt bedoeld dat de klachten binnen minuten tot uren na blootstelling aan het allergeen optreden.
Het Landelijk Protocol Ambulancezorg, versie 9 (LPA9) (geraadpleegd november 2023) sluit in grote lijnen aan bij de WAO-anafylaxierichtlijn. Afzonderlijke ernstige symptomen zoals stridor en bronchospasme bij vermoeden van anafylaxie zijn voldoende om te behandelen met adrenaline.
Conclusie
De werkgroep sluit voor de definitie van anafylaxie in grote lijnen aan bij de WAO-anafylaxierichtlijn en LPA9. Ook bij tekenen van een bedreigde ademhaling in combinatie met blootstelling aan een voor de patiënt bekend of aannemelijk allergeen (met uitzondering van lageluchtwegsymptomen door veelvoorkomende inhalatieallergenen) is een anafylactische reactie waarschijnlijk en is er een indicatie voor behandeling met adrenaline.
Richtlijnen beleid
Naar Samenvatting ›Handel bij vermoeden van anafylaxie als volgt (voor doseringen en toedieningsvormen zie tabel 7).
- Geef adrenaline intramusculair anterolateraal (vóór-opzij) in het bovenbeen:
- herhaal na 5-15 minuten bij onvoldoende effect, verergering van klachten of hypotensie
- gebruik een injectiespuit met een nauwkeurige maatverdeling van 0,05 ml (1 ml spuitje), verdunnen met NaCl 0,9% is dan niet nodig
- Bel (intussen) een ambulance met directe inzet (A0/A1-urgentie).
- Bij tekenen van respiratoir falen en/of vastgestelde hypoxemie: geef zuurstof (zie Acuut respiratoir falen en zuurstofbehandeling).
- Geef bij reacties met bronchospasme of bij patiënten bij wie na toediening van adrenaline en hemodynamisch herstel bronchospasme persisteert salbutamol (voor doseringsadvies zie tabel 5).
- Breng een infuusnaald in.
- Geef bij shockverschijnselen ringerlactaatoplossing of NaCl 0,9% (zie Shock).
Werkingsmechanisme
Adrenaline is een sympathicomimeticum dat de perifere vaatverwijding (angio-oedeem, urticaria) en bronchospasmen vermindert via stimulatie van respectievelijk de alfa- en bètareceptoren, en dat de contractiekracht van het hart verhoogt. Daarnaast remt het de afgifte van histamine en andere mediatoren. Adrenaline heeft een smalle therapeutische breedte, met als gevolg dat een te lage dosis onder andere kan leiden tot vasodilatatie en hypotensie en een te hoge dosis tot tachycardie, bleekheid, duizeligheid, angst, misselijkheid en braken.
Effectiviteit
De onderbouwing van de toepassing van adrenaline bij anafylaxie is voornamelijk gebaseerd op ervaringen uit de kliniek en op consensus. Er zijn geen prospectief gecontroleerde trials om de optimale dosis en toedieningsweg bij patiënten met een anafylactische reactie vast te stellen. De auteurs van een cochranereview naar de effectiviteit van adrenaline bij anafylaxie vonden geen onderzoek dat aan de inclusiecriteria voldeed om de effectiviteit en nadelige effecten van adrenaline bij een anafylactische reactie te kunnen beoordelen.
Op grond van pathofysiologie en klinische ervaring is toediening van adrenaline de eerste stap bij een ernstige anafylactische reactie. Als de symptomen aanhouden, is herhaling van de toediening met een interval van 5 minuten geboden (Emergency treatment of anaphylaxis: Guidelines for healthcare providers (2021)). Intramusculaire toediening van adrenaline heeft de voorkeur, omdat dit waarschijnlijk sneller (na 3-5 minuten) tot effectieve plasmaspiegels leidt dan subcutane toediening (ongeveer 34 minuten). Hoewel sommige groepen (veelal oudere) patiënten met perifeer vaatlijden, coronair vaatlijden of hypertensie kwetsbaar zijn voor de bijwerkingen van adrenaline, kan ook de anafylactische reactie zelf tot cardiale problemen leiden. Daarom zijn er in kritieke situaties geen absolute contra-indicaties voor de toediening van adrenaline (zie Farmacotherapeutisch Kompas).
Auto-injector met adrenaline versus ampullen
Naar Samenvatting ›Gebruik voor het toedienen van adrenaline per intramusculaire injectie bij voorkeur een adrenalineampul vanwege de nauwkeuriger dosering en trefzekerder toediening dan met een auto-injector.
Bij de keuze tussen een auto-injector of een zelfbereide injectiespuit met adrenaline spelen de volgende overwegingen mee:
- Voordeel van een auto-injector: de adrenaline kan snel worden toegediend en de dosering staat vast.
- Nadelen van een auto-injector:
- bij kinderen kan minder nauwkeurig op basis van gewicht worden gedoseerd dan met een ampul
- bij adipeuze mensen kan de relatief korte naaldlengte van de pen (ongeveer 9 mm) ontoereikend zijn om (volledige) injectie van de vloeistof in de spier te bewerkstelligen
- de auto-injector is aanzienlijk duurder dan de adrenaline ampul 1 mg/1 ml
- de auto-injector is korter houdbaar dan de ampul
- bij de auto-injector komt foutief gebruik tijdens toediening, waarbij de arts abusievelijk zichzelf injecteert, regelmatig voor.
- Voordeel van een ampul: juiste toediening van een optimale dosis is beter mogelijk.
- Nadelen van een ampul:
- grotere kans op het maken van doseringsfouten bij het opzuigen van de adrenaline
- tijdverlies voor toediening
Overwegingen
Gelet op de voor- en nadelen en de kans op onder- dan wel overdosering bij gebruik van een auto-injector heeft een adrenaline-ampul (1 mg/ml) in de huisartsenpraktijk de voorkeur. Hierbij is het wel van belang te letten op de juiste dosering bij het klaarmaken van de injectie.
Antihistaminica (facultatief)
Naar Samenvatting ›- Overweeg een (niet-sederend) tweede-generatie antihistaminicum, zoals levocetirizine of desloratadine, bij een patiënt met anafylaxie alleen als er ook klachten zijn van de huid (jeuk, urticaria, angio-oedeem) (voor doseringen zie tabel 7).
- Sederende (eerste-generatie) antihistaminica zoals clemastine bevelen we niet aan bij de behandeling van anafylaxie.
Het beleid bij anafylactische reactie in de huisartsenpraktijk omvat op de eerste plaats het geven van adrenaline intramusculair en het bellen van een ambulance. In lijn met de NHG-Behandelrichtlijn Urticaria en angio-oedeem heeft de werkgroep een voorkeur voor een tweede-generatie (niet-sederend) H1-antihistaminicum als er tijdens de anafylactische reactie ook sprake is van huidklachten, gegeven de geringere bijwerkingen dan die van eerste-generatie (sederende) H1-antihistaminica (zoals slaperigheid). Eerste-generatie H1-antihistaminica zoals clemastine worden niet aanbevolen.
De werkgroep is van mening dat de huisarts in de korte tijdsspanne tot aan de komst van de ambulance een tweede-generatie antihistaminicum kan overwegen als er ook sprake is van huidklachten (jeuk, urticaria, angio-oedeem) als onderdeel van de anafylaxie, maar dit heeft geen prioriteit. Keuze en dosering van de tweede-generatie antihistaminica zijn overgenomen uit de NHG-Behandelrichtlijn Urticaria en angio-oedeem.
Gewenste en ongewenste effecten
We zijn onzeker over het effect van H1-antihistaminica op een bifasisch beloop, ziekenhuisopname of sterfte. Een bifasisch beloop komt regelmatig voor, bij tot 1 op de 5 patiënten met een anafylaxie, maar het ontbreekt aan gerandomiseerd onderzoek om een eventueel effect van H1-antihistaminica na adrenaline aan te tonen.
Het gebruik van eerste-generatie (sederende) H1-antihistaminica kan leiden tot slaperigheid en heeft daarnaast een potentieel gevaarlijke invloed op de rijvaardigheid. Eerste-generatie (sederende) H1-antihistaminica zijn gecontra-indiceerd bij kinderen < 1 jaar. Bijwerkingen van tweede-generatie (niet-sederende) H1-antihistaminica zijn aanzienlijk geringer.
Kwaliteit van bewijs
De kwaliteit van het bewijs is zeer laag door een ernstig risico op bias en ernstige onnauwkeurigheid. De kwaliteit van bewijs was reeds laag omdat het observationele onderzoeken betreft.
Waarden en voorkeuren
De werkgroep verwacht dat de meeste patiënten geen H1-antihistaminica willen ter behandeling van een anafylactische reactie omdat er geen bewijs is dat deze effectief zijn, tenzij er bijkomende huidklachten zijn. In dat geval verwacht de werkgroep dat de meeste patiënten overtuigd zullen zijn van de voordelen van H1-antihistaminica boven de nadelen. Eerste-generatie H1-antihistaminica hebben vaak een sederend effect, wat een vervelende bijwerking kan zijn voor patiënten.
Kosten
Een ampul clemastine 1 mg/ml 2 ml kost ongeveer €3, een levocetirizine tablet 5 mg en een desloratadine tablet 5 mg kosten beide €0,03, een cetirizine tablet 10 mg kost €0,19 (medicijnkosten.nl, geraadpleegd juni 2023).
Aanvaardbaarheid
Een kortdurende orale behandeling is over het algemeen goed aanvaardbaar voor patiënten. Een injectie is voor een deel van de patiënten, zeker voor kinderen, belastend en daardoor minder aanvaardbaar dan orale behandeling.
Haalbaarheid
Tweede-generatie (niet-sederende) H1-antihistaminica zijn alleen oraal beschikbaar, in tegenstelling tot clemastine (eerste-generatie H1-antihistaminicum), dat parenteraal toe te dienen is. Gebruik van sederende (eerste-generatie) antihistaminica zoals clemastine is gecontra-indiceerd bij kinderen < 2 jaar.
Voor jonge kinderen is antihistaminicumdrank geschikt, maar het is voor huisartsen niet haalbaar om antihistaminicumdrank in de visitetas beschikbaar te hebben voor spoedsituaties. Met de haalbaarheid van orale toediening van tabletten worden geen problemen verwacht.
Indien patiënten te ziek zijn voor de inname van tabletten is er op dat moment geen plaats voor antihistaminica, maar heeft behandeling met adrenaline en eventueel salbutamol prioriteit.
Clemastine is een geregistreerd geneesmiddel. Sommige tweede-generatie H1-antihistaminica zijn vrij verkrijgbaar.
Uitgangsvraag
Zijn H1-antihistaminica aan te bevelen na de standaardbehandeling adrenaline bij patiënten (kinderen en volwassenen) met een anafylactische of ernstige systemische allergische reactie in de huisartsenpraktijk? Zie de PICO-tabel.
Patiënten | Patiënten met een anafylactische reactie |
Interventie | H1-antihistaminica na adrenaline |
Vergelijking | Alleen adrenaline |
Uitkomstmaten | Cruciaal:
Belangrijk:
|
* Er is sprake van een bifasisch beloop wanneer de symptomen binnen 1-72 uur terugkomen, ook al is de patiënt niet opnieuw in aanraking geweest met het allergeen dat de eerste reactie veroorzaakt heeft. |
De NHG-werkgroep heeft vooraf geen grenzen voor klinisch relevante verschillen vastgesteld.
Achtergrond
Adrenaline is de hoeksteen van de behandeling bij anafylaxie. In de vorige versie van deze NHG-Behandelrichtlijn werd clemastine aanbevolen als vervolginterventie na adrenaline. Veel bewijs voor de effectiviteit van clemastine was destijds niet voorhanden. Bij anafylaxie die gepaard gaat met urticaria of angio-oedeem kunnen H1-antihistaminica mogelijk van nut zijn, hoewel de effectiviteit voornamelijk is onderzocht bij urticaria (zie NHG-Behandelrichtlijn Urticaria en angio-oedeem (2024)).
Clemastine behoort tot de eerste-generatie H1-antihistaminica (klassieke, sederende antihistaminica) en is parenteraal toe te dienen. Veel vrij verkrijgbare antihistaminica, zoals cetirizine en loratadine, behoren tot de tweede-generatie H1-antihistaminica. Deze antihistaminica binden selectiever aan de perifere H1-receptoren. Ze passeren de bloed-hersenbarrière niet of nauwelijks en zijn daardoor niet sederend. Daarnaast hebben tweede-generatie antihistaminica geen anticholinerge effecten. Tweede-generatie antihistaminica zijn alleen oraal beschikbaar (zie NHG-Behandelrichtlijn Urticaria en angio-oedeem (2024)).
De NVK-richtlijn Anafylaxie bij kinderen (2021) geeft een zwakke aanbeveling voor een tweede-generatie H1-antihistaminicum indien ook de huid bij de anafylactische reactie betrokken is. Daarnaast adviseert de NVK-richtlijn om bij voorkeur geen clemastine aan kinderen te geven vanwege bijwerkingen zoals sufheid en hypotensie. Het Landelijk Protocol Ambulancezorg, versie 9 (LPA9) adviseert clemastine te geven aan volwassenen met anafylaxie en jeukklachten. Voor kinderen geldt deze aanbeveling niet.
We hebben een nieuwe literatuurzoekactie uitgevoerd om te bekijken of er nieuw bewijs is voor de effectiviteit. Daarbij was de vraag of het meerwaarde heeft om H1-antihistaminica te geven aan patiënten met een anafylactische reactie in de huisartsenpraktijk.
Methode
Er is een systematische literatuurzoekactie naar SR’s en RCT’s uitgevoerd in PubMed en Embase in mei 2023, met een update in december 2023.
Resultaten
Resultaat zoekactie
De zoekactie leverde 2 SR’s op over de behandeling van anafylaxie.
Li et al. includeerden 2 cohortonderzoeken waarin het effect van H1-antihistaminica (niet nader gespecificeerd) op het risico van ziekenhuisopname werd onderzocht. Li et al. includeerden daarnaast 9 patiënt-controleonderzoeken die het risico op een bifasisch beloop evalueerden. De systematisch review van Shaker et al. (2020) die specifiek het risico op een bifasische beloop onderzocht, includeerde 16 observationele onderzoeken. Omdat de in- en exclusiecriteria van Li et al. (2022) niet geheel duidelijk zijn, nemen we de SR van Shaker et al. (2020) als uitgangspunt voor de uitkomst ‘bifasisch beloop’. Een aanvullende search na de zoekdatum van het literatuuronderzoek tot december 2023 leverde 1 aanvullende publicatie op. Omdat dit een update betreft van het C-CARE cohort, de resultaten in lijn zijn met de beschreven resultaten en hoogstwaarschijnlijk geen invloed hebben op onze aanbeveling, worden ze hier verder niet beschreven.Onderzoekskarakteristieken
- Russell 2010: Cohortonderzoek van patiënten (≤ 21 jaar) met anafylaxie op de SEH (n = 103; 124 bezoeken; Verenigde Staten; gemiddelde leeftijd 9 jaar; 64% man). Adrenaline werd toegediend bij 69 bezoeken (56%) voor of tijdens SEH bezoek en H1-antihistaminica werden op de SEH toegediend bij 61 bezoeken (50%). Het ging hierbij om diphenhydramine, een eerste-generatie H1-antihistaminicum.
- Gabrielli 2019: Cross-Canada Anaphylaxis Registry (C-CARE) is een cohortonderzoek van patiënten met anafylaxie op de SEH (n = 3498; Canada; mediane leeftijd 8,0 jaar; 20% ≥ 18 jaar; 56% man). Adrenaline werd toegediend bij 2558 patiënten (73%). Voorafgaand aan het bezoek aan de SEH kregen 1599 patiënten (46%) antihistaminica toegediend, op de SEH kregen 1881 patiënten (54%) antihistaminica toegediend. Het type antihistaminicum werd niet gespecificeerd.
- Shaker 2020: SR van 16 patiënt-controleonderzoeken naar H1-antihistaminica, uitgevoerd voor de Amerikaanse Allergy Practice Parameters richtlijn.
Effectiviteit en bijwerkingen
Zie de tabel voor de samenvatting van de resultaten.
De meest voorkomende bijwerkingen van eerste-generatie H1-antihistaminica zijn sufheid en slaperigheid. Bijwerkingen van tweede-generatie H1-antihistaminica zijn aanzienlijk geringer. Sedatie treedt sporadisch op bij hogere doseringen. H1-antihistaminica van de eerste generatie zijn gecontra-indiceerd bij kinderen < 1 jaar (< 2 jaar bij promethazine) vanwege een verhoogd risico op sedatie, ademhalingsdepressie en mogelijk wiegendood. Ook is voorzichtigheid geboden bij ouderen vanwege het grotere risico op bijwerkingen; toepassing bij verwarde ouderen moet worden vermeden (KNMP Kennisbank geraadpleegd juni 2023).
Conclusies
- We zijn onzeker over het effect van H1-antihistaminica op ziekenhuisopname en een bifasisch beloop (kwaliteit van bewijs zeer laag).
- We zijn onzeker over het effect van H1-antihistaminica op overlijden en op ernst en duur van de klachten, omdat dit niet is gerapporteerd in de geïncludeerde onderzoeken.
- Het gebruik van eerste-generatie H1-antihistaminica kan leiden tot slaperigheid en heeft daardoor een potentieel gevaarlijke invloed op de rijvaardigheid. Eerste-generatie (sederende) H1-antihistaminica zijn gecontra-indiceerd bij kinderen < 1 jaar. Tweede-generatie (niet-sederende) H1-antihistaminica hebben aanzienlijk geringere bijwerkingen.
Corticosteroïden
Naar Samenvatting ›We bevelen systemische corticosteroïden bij patiënten met een anafylactische reactie in de huisartsenpraktijk niet aan.
We zijn onzeker over het effect van corticosteroïden op bifasisch beloop, ziekenhuisopname of sterfte. Het effect van corticosteroïden treedt op na enkele uren en is daarom niet van belang bij de acute behandeling van anafylaxie in de huisartsenpraktijk. De werkgroep geeft daarom een sterk negatieve aanbeveling voor corticosteroïden bij de behandeling van een anafylaxie. Deze aanbeveling is in lijn met het beleid van de ambulancezorg. In het ziekenhuis worden corticosteroïden in sommige gevallen wel gegeven.
Gewenste en ongewenste effecten
We zijn onzeker over het effect van corticosteroïden op het voorkómen van bifasisch beloop, ziekenhuisopname of sterfte. Het effect van corticosteroïden treedt op na enkele uren en is daarom niet van belang bij de acute behandeling van anafylaxie in de huisartsenpraktijk. Een eenmalige gift van systemische corticosteroïden geeft waarschijnlijk weinig bijwerkingen.
Kwaliteit van bewijs
De kwaliteit van het bewijs is zeer laag, door een ernstig risico op bias en ernstige onnauwkeurigheid. De kwaliteit van bewijs was reeds laag omdat het observationele onderzoeken betreft.
Waarden en voorkeuren
De werkgroep verwacht dat patiënten herhaling van een anafylactische reactie graag willen voorkomen. Er is echter geen wetenschappelijk bewijs dat corticosteroïden een bifasisch beloop kunnen voorkomen. De werkgroep verwacht daarom dat de meeste patiënten niet zullen kiezen voor behandeling met corticosteroïden.
Kosten
Een ampul dexamethason 4 mg/ml kost ongeveer €3. Prednisolon tabletten van 20 en 5 mg (in totaal 25 mg, equivalent aan dexamethason 4 mg) kosten ongeveer €0,15 (medicijnkosten.nl geraadpleegd juni 2023).
Aanvaardbaarheid
Een kortdurende orale behandeling is over het algemeen goed aanvaardbaar voor patiënten, maar mogelijk wordt het middel als gevolg van de reactie minder goed opgenomen. Een injectie is voor een deel van de patiënten, zeker voor kinderen, belastend en daardoor minder aanvaardbaar dan orale behandeling.
Haalbaarheid
Dexamethason en prednisolon zijn geregistreerde geneesmiddelen. Er zijn geen problemen op het gebied van de haalbaarheid.
Uitgangsvraag
Zijn corticosteroïden aan te bevelen na de standaardbehandeling met adrenaline bij kinderen en volwassenen met een anafylactische reactie of ernstige systemische allergische reactie in de huisartsenpraktijk? Zie de PICO-tabel.
Patiënten | Patiënten met een anafylactische reactie |
Interventie | Systemische corticosteroïden na adrenaline (dexamethason, prednisolon) |
Vergelijking | Alleen adrenaline |
Uitkomstmaten | Cruciaal:
Belangrijk:
|
* Er is sprake van een bifasisch beloop wanneer de symptomen binnen 1-72 uur terugkomen, ook al is de patiënt niet opnieuw in aanraking geweest met het allergeen dat de eerste reactie veroorzaakt heeft. |
De NHG-werkgroep heeft vooraf geen grenzen voor klinisch relevante verschillen vastgesteld.
Achtergrond
Adrenaline is de hoeksteen van de behandeling van patiënten met anafylaxie. In de vorige versie van deze NHG-Behandelrichtlijn stond dat dexamethason als vervolginterventie na adrenaline overwogen kon worden. De belangrijkste reden voor deze aanbeveling was dat de anti-inflammatoire werking van corticosteroïden een bifasisch beloop mogelijk kan voorkomen. Veel bewijs voor de effectiviteit was destijds niet voorhanden. Bovendien is een effect van corticosteroïden waarschijnlijk pas na enige uren te verwachten.
De belangrijkste reden voor toediening van corticosteroïden is het voorkómen van een bifasisch beloop, een late reactie die enkele minuten tot dagen na de eerste reactie kan plaatsvinden. In een recente Europese richtlijn over anafylaxie wordt benoemd dat er maar beperkt bewijs voor de behandeling met corticosteroïden lijkt te zijn en dat het bij kinderen mogelijk nadelig is.
De toediening van corticosteroïden is niet opgenomen in het Landelijk Protocol Ambulancezorg, versie 9 (LPA9). De NVK-richtlijn Anafylaxie bij kinderen (2021) geeft een zwak positieve aanbeveling voor corticosteroïden (na het toedienen van adrenaline) bij een aantal groepen kinderen met anafylaxie (onder andere kinderen met een hogeluchtwegobstructie, met ernstige respiratoire symptomen ten tijde van de anafylaxie, met ernstige anafylaxie of aan wie meerdere malen adrenaline moest worden toegediend, en kinderen met een anafylactische reactie met bifasisch beloop in de voorgeschiedenis).
We hebben een nieuwe zoekactie verricht om te zien of er nieuw bewijs is voor de effectiviteit. Daarbij is de vraag of het meerwaarde heeft om systemische corticosteroïden te geven aan patiënten met een anafylactische reactie in de huisartsenpraktijk.
Methode
Er is een systematische literatuurzoekactie naar systematische reviews (SR’s) en RCT’s uitgevoerd in PubMed en Embase in mei 2023, met een update in december 2023.
Resultaten
Resultaat zoekactie
De zoekactie leverde 2 SR’s op over de behandeling van anafylaxie.
Li et al. (2022) includeerde 2 cohortstudies waarin het effect van corticosteroïden op het risico van ziekenhuisopname werd onderzocht, 2 cohortstudies die de verblijfsduur in het ziekenhuis onderzochten en 12 patiëntcontrole onderzoeken die het risico op een bifasisch beloop evalueerden. De systematisch review van Shaker et al. (2020) die specifiek het risico op een bifasische beloop onderzocht, includeerde 26 observationele onderzoeken. Omdat de in- en exclusiecriteria van Li et al. (2022) niet geheel duidelijk zijn, nemen we de SR van Shaker et al (2020) als uitgangspunt voor de uitkomst ‘bifasisch beloop’. Een aanvullende literatuursearch tot december 2023 leverde 1 aanvullende publicatie op. Omdat dit een update was van het C-CARE-cohort, de resultaten in lijn zijn met de beschreven resultaten en hoogstwaarschijnlijk geen invloed hebben op onze aanbeveling, worden ze hier verder niet beschreven.Onderzoekskarakteristieken
- Russell 2010: cohortonderzoek van patiënten (≤ 21 jaar) met anafylaxie op de SEH (n = 103; 124 bezoeken; Verenigde Staten; gemiddelde leeftijd 9 jaar; 64% man). Adrenaline werd toegediend voor of tijdens 69 SEH-bezoeken (56%) en corticosteroïden (methylprednisolon) werden toegediend tijdens 97 SEH-bezoeken (79%).
- Michelson 2015: cohortonderzoek van kinderen met anafylaxie die zich presenteerden op de SEH tussen 2009 en 2013 in 35 kinderziekenhuizen (n = 10.255; Verenigde Staten; mediane leeftijd 6,0 jaar; 57% jongens). 4511 kinderen (44%) kregen adrenaline op de SEH toegediend (onbekend is hoeveel kinderen voor aankomst in het ziekenhuis al adrenaline hadden gehad) en 7324 kinderen (71%) kregen corticosteroïden (dexamethason, methylprednisolon of prednison).
- Okubo 2021: cohortonderzoek van opgenomen kinderen met anafylaxie die behandeld werden met adrenaline tussen 2010 en 2015 in > 1000 ziekenhuizen (n = 6161; Japan; gemiddelde leeftijd 7,0 jaar; 64% jongens). 5113 kinderen (83%) kregen corticosteroïden (niet nader gespecificeerd) naast adrenaline.
- Gabrielli 2019: Cross-Canada Anaphylaxis REgistry (C-CARE) is een cohortonderzoek van patiënten met anafylaxie op de SEH (n = 3498; Canada; mediane leeftijd 8,0 jaar; 20% ≥ 18 jaar; 56% man). Adrenaline werd toegediend bij 2557 patiënten (73%). Voorafgaand aan het bezoek aan de SEH kregen 77 patiënten (2%) corticosteroïden toegediend, op de SEH kregen 1521 patiënten (43%) corticosteroïden toegediend. Het soort corticosteroïd werd niet gespecificeerd.
- Shaker 2020: Systematische review van 26 patiënt-controleonderzoeken over corticosteroïden uitgevoerd voor de Amerikaanse Allergy Practice Parameters richtlijn.
Effectiviteit en bijwerkingen
Zie de tabel voor de samenvatting van de resultaten.
Veelvoorkomende bijwerkingen (1-10%) van dexamethason zijn maagdarmklachten, verhoogde kans op infecties, hoofdpijn en duizeligheid, spierklachten, veranderingen in gevoel en stemming, toename van bloedglucose en hartritmestoornissen (Bijwerkingencentrum Lareb, geraadpleegd juni 2023).
Conclusies
- We zijn onzeker over het effect van corticosteroïden op de kans op ziekenhuisopname, de duur van de ziekenhuisopname en een bifasisch beloop (kwaliteit van bewijs zeer laag).
- We zijn onzeker over het effect van corticosteroïden op overlijden en op ernst en duur van de klachten, omdat dit niet is gerapporteerd in de geïncludeerde onderzoeken.
- Een eenmalige gift van systemische corticosteroïden geeft waarschijnlijk weinig bijwerkingen.
Geneesmiddel | Dosering | Werkingssnelheid en duur |
---|---|---|
Adrenaline
| Volwassene:
Kind:
Indien dosering niet nauwkeurig op basis van het gewicht kan worden berekend:
|
|
Salbutamol |
| |
Levocetirizine
|
|
|
Desloratadine
|
|
|
Verwijzing en controle
Naar Samenvatting ›- Verwijs patiënten met anafylaxie naar het ziekenhuis ter observatie, ook als de symptomen vrijwel verdwenen zijn.
- Verwijs de patiënt ook voor controle naar het spreekuur van de (eigen) huisarts voor eventuele verwijzing naar een allergoloog en/of voor instructie over het (zelf)gebruik van adrenaline
In 1-20% van de gevallen is er sprake van een bifasisch beloop (late reactie: terugkeer van symptomen in minuten tot uren na herstel van de eerste symptomen van anafylaxie). Hoewel er aanwijzingen zijn dat ernstige symptomen bij de eerste presentatie en late toediening van adrenaline het risico op een bifasisch beloop verhogen, ontbreken goed onderbouwde parameters om het risico op een bifasisch beloop te voorspellen. De tijdsduur tussen de eerste presentatie en de late reactie varieert van 1 tot 72 uur. Diverse (inter)nationale richtlijnen adviseren de patiënt na een anafylaxie gedurende ≥ 4 uur te observeren (zie NVK-richtlijn Anafylaxie bij kinderen (2021), Het Acute Boekje (NIV 2023) en NICE-richtlijn Anaphylaxis (2020)).
Gelet op de onvoorspelbaarheid van (de ernst van) een bifasische reactie lijkt het raadzaam om de patiënt na behandeling van anafylaxie ter observatie naar het ziekenhuis te verwijzen, ook als de symptomen vrijwel verdwenen zijn (Emergency treatment of anaphylaxis: Guidelines for healthcare providers (2021)).
Beleid na doorgemaakte anafylaxie
Naar Samenvatting ›- Een doorgemaakte anafylaxie is een indicatie voor een adrenaline auto-injector.
- Schrijf 2 stuks adrenaline auto-injector voor. Een tweede auto-injector kan nodig zijn voor herhaalde toediening bij langdurige anafylaxie. Dosering intramusculair:
- volwassene en kind ≥ 12 jaar: 0,3-0,5 mg per dosis
- kind ≥ 25 kg: 0,3 mg per dosis
- kind < 25 kg: 0,15 mg per dosis
- Leg de patiënt (eventueel de ouder) het gebruik van de auto-injector uit (afhankelijk van de lokale afspraken kan de apotheek dit ook doen).
- Bespreek met de patiënt dat, indien de auto-injector gebruikt wordt, met spoed contact gezocht moet worden met de huisartsenpraktijk/huisartsenpost.
- Adviseer de patiënt om bij onvoldoende verbetering of verergering van de symptomen de tweede auto-injector na 5-15 minuten toe te dienen.
- Bètablokkers kunnen door blokkade van de bèta-2-receptor de werking van adrenaline bij anafylaxie tegengaan. Vermijd deze combinatie bij voorkeur. Bij gebruik van selectieve bètablokkers (metoprolol ≤ 50 mg, bisoprolol ≤ 20 mg of atenolol ≤ 100 mg) is deze blokkade waarschijnlijk minimaal.
Een auto-injector met 0,5 mg heeft een langere naaldlengte en kan overwogen worden bij kinderen > 12 jaar EN > 60 kg:
- die bij voorgaande reacties meerdere giften adrenaline nodig hadden
- met obesitas
Acuut coronair syndroom
Naar Samenvatting ›Behandel acuut coronair syndroom (ACS) altijd als ABCDE-instabiel (zie Acuut respiratoir falen en zuurstofbehandeling en Shock).
ABCDE-instabiel
Naar Samenvatting ›Richtlijnen diagnostiek
Naar Samenvatting ›- Zie ook NHG-Standaard Acuut coronair syndroom.
- De volgende klachten maken de diagnose ACS waarschijnlijker:
- retrosternale pijn/druk, al dan niet met uitstraling, vooral indien de pijn gepaard gaat met vegetatieve verschijnselen (zweten, misselijkheid en braken) of met verschijnselen die kunnen wijzen op een (beginnende) shock, zoals bleek of grauw zien
- pijn die lijkt op een eerdere episode met angina pectoris (cardiale ischemie)
- verandering van momenten en ernst in optreden van pijnklachten in de afgelopen 24 uur
- uitstralende pijn naar 2 armen.
Richtlijnen beleid bij ACS met klachten in rust
Naar Samenvatting ›Handel als volgt (voor doseringen en toedieningsvormen zie tabel 8).
- Bel, indien een ACS waarschijnlijk is, direct een ambulance met directe inzet (A0/A1-urgentie).
- Bij tekenen van respiratoir falen en/of vastgestelde hypoxemie: geef zuurstof (zie Acuut respiratoir falen en zuurstofbehandeling).
- Bij een bradycardie (hartfrequentie < 50/min) met ernstige hemodynamische gevolgen, zoals (dreigende) cardiogene shock: geef eenmalig atropine.
- Bij thoracale klachten en een systolische bloeddruk > 90 mmHg: geef nitroglycerinespray of isosorbidedinitraat sublinguaal. Bij een contra-indicatie voor nitraten: geef fentanyl of morfine intraveneus of nasaal.
- Breng een infuusnaald in.
- Bij matige tot ernstige pijn en onvoldoende reactie op (of contra-indicatie voor) nitraten: geef fentanyl of morfine intraveneus of nasaal.
- Geef een oplaaddosis acetylsalicylzuur oraal. Dit geldt ook voor patiënten die al een trombocytenaggregatieremmer, vitamine K-antagonist (VKA) of direct-werkend oraal anticoagulans (DOAC) gebruiken.
Geneesmiddel | Dosering en contra-indicaties | Werkingssnelheid en duur |
---|---|---|
Nitroglycerine spray 0,4 mg per dosis |
|
|
Isosorbidedinitraat tablet 5 mg (facultatief) |
|
|
Morfine injectievloeistof 10 mg/ml, ampul 1 ml |
|
|
Fentanyl injectievloeistof 50 microg/ml, ampul 2 ml (facultatief) |
|
|
Fentanyl neusspray 50 of 100 microg per dosis (facultatief) |
|
|
Acetylsalicylzuur wateroplosbare (dispergeerbare) tablet 80 mg |
|
|
Atropine injectievloeistof 0,5 mg/ml, ampul 1 ml |
|
|
Kwaliteit van bewijs
Alle onderzoeken excludeerden patiënten met lage zuurstofaturaties, omdat deze patiënten in ieder geval op korte termijn voordeel hebben van zuurstoftherapie als klachtbehandeling. Het beschikbare bewijs laat geen voordelen zien bij een saturatie > 94%. De gevonden resultaten zijn van zeer lage kwaliteit en kunnen zowel wijzen op een voordeel als op een nadeel van zuurstoftoediening.
Balans tussen voor- en nadelen
Zuurstoftoediening heeft in het algemeen voordelen bij dyspneu of cyanose ter vermindering van de klachten. De onderzoeken toonden geen evidente voordelen van zuurstoftoediening bij patiënten met vermoeden van een ACS met of zonder dyspneu of cyanose. Er is weinig bekend over de betekenis van de betrekkelijk korte tijdspanne waarin de huisarts de zuurstof al of niet toedient.
Waarden en voorkeuren van patiënten
Voor patiënten met klachten als gevolg van hypoxemie is de meerwaarde van zuurstof evident.
Aanvaardbaarheid en haalbaarheid
Zuurstoftoediening is niet in elke huisartsenpraktijk beschikbaar; in grotere praktijken en op huisartsenposten is meestal zuurstofapparatuur aanwezig. Het juist aanbrengen en gebruik van zuurstof bij een patiënt is niet moeilijk, maar vergt wel enige training.
Kosten
De benodigde apparatuur is kostbaar; eenmaal aangeschaft is de prijs per behandeling niet hoog.
Uitgangsvraag
Heeft zuurstoftoediening bij patiënten met een ACS (STEMI, NSTEMI, instabiele angina pectoris) een gunstig effect op mortaliteit of infarctgrootte?
Achtergrond
Bij patiënten met een acuut coronair syndroom (ACS) wordt in de praktijk vaak zuurstof toegediend, omdat aangenomen wordt dat de extra zuurstof de zuurstofafgifte in het ischemische gebied verbetert en zo verdere schade beperkt wordt. Bij de herziening in 2020 was er onduidelijkheid over de mogelijke negatieve effecten van zuurstof. Een hogere zuurstofsaturatie zou kunnen leiden tot coronaire vasoconstrictie met een toename van infarctgrootte tot gevolg.
Zoekstrategie
De zoekstrategie werd uitgevoerd in 2017 in PubMed en resulteerde in 83 artikelen. De cochranereview van Cabello (2016) is van goede kwaliteit.
De zoekactie leverde geen aanvullende RCT op. We bespreken de meta-analyse, de 2 belangrijkste aan de conclusie bijdragende RCT’s daarin en daarnaast een re-analyse van Nehme.Resultaten
- Cabello 2016: tweede update van een cochranereview waarin de effecten van zuurstoftherapie bij myocardinfarct werden nagegaan. Uitkomstmaten waren mortaliteit, infarctgrootte en pijn. Er werd gezocht in verschillende databases waarbij artikelen over geïnhaleerde zuurstof bij patiënten met een myocardinfarct werden geïncludeerd, onafhankelijk van verdere behandeling. Er werden 5 geschikte RCT’s geïncludeerd met in totaal 1173 patiënten. De RCT’s van Rawles en Stub droegen in de verschillende vergelijkingen het meest bij aan de gepoolde uitkomsten.
- Rawles 1976: dubbelblinde RCT waarin het effect van het toedienen van zuurstof (n = 80) ten opzichte van alleen kamerlucht (n = 77) werd vergeleken bij patiënten met een myocardinfarct. Hiertoe werden patiënten geïncludeerd die werden opgenomen op de hartbewaking met het vermoeden van een myocardinfarct in de laatste 24 uur. De patiënten werden gerandomiseerd en kregen zuurstof 6 L/24 uur of kamerlucht via een masker. Uitkomsten waren infarctgrootte gemeten aan de hand van de concentratie aspartaataminotransferase (ASAT) en afwijkingen op ecg en mortaliteit. De infarctgrootte gemeten in ASAT was significant hoger in de zuurstofgroep ten opzichte van patiënten die kamerlucht kregen (99,9 U/ml ± 7,1 versus 80,7 U/ml ± 6,1). Er waren geen overlijdensgevallen in beide groepen. De onderzoekers concludeerden dat het toedienen van zuurstof bij patiënten met een myocardinfarct geen voordeel, maar mogelijk een nadeel heeft. Dit onderzoek van Rawles is van oudere datum. Er werd toen nog geen onderscheid gemaakt in type myocardinfarct. Tegenwoordig worden STEMI en NSTEMI van elkaar onderscheiden en verschillen de behandelingen. Hierdoor zijn de resultaten van de RCT niet zonder meer te extrapoleren naar de huidige situatie, waarbij vrijwel iedere patiënt met een STEMI een primaire PCI ondergaat en behandeld wordt met bètablokkers en ACE-remmers, hetgeen een belangrijk effect heeft op de infarctgrootte. Daarnaast het totale ASAT een vrij grove maat voor de infarctgrootte; tegenwoordig wordt die vooral gemeten aan de hand van de concentratie CK-MB.
- Stub 2015: in de AVOID-trial werden patiënten met een STEMI (n = 441) gerandomiseerd naar zuurstof 8 L/min, toegediend door ambulancepersoneel, versus geen additionele zuurstof. De controlegroep kreeg alleen zuurstof als de saturatie < 94% daalde. Er werd primair gekeken naar infarctgrootte, gemeten in creatinekinase en troponine I. De zuurstofsaturatie was significant hoger in de interventiearm en iedere patiënt onderging een primaire percutane coronaire interventie (PCI) met een gemiddeld gelijke tijd tot reperfusie van het myocard. Er werd een significant verschil gevonden tussen de zuurstofgroep en de controlegroep in piekwaarden van troponine I (57,4 microg/L (95%-BI 48,0 tot 68,6) versus 48,0 microg/L (95%-BI 39,6 tot 58,1)) en creatinekinase (1948 U/L (95%-BI 1721 tot 2205) versus 1543 U/L (95%-BI 1341 tot 1776)). Na 6 maanden werd geen significant verschil in mortaliteit gezien tussen de 2 groepen: 8 in de zuurstofgroep versus 13 in de controlegroep (p = 0,32).
Kwaliteit van bewijs
Algemeen
In de AVOID-trial werden alleen patiënten met een zeker myocardinfarct geïncludeerd.
In de huisartsenpraktijk is niet altijd met zekerheid te zeggen of iemand een myocardinfarct heeft, omdat een ecg vaak niet meteen voorhanden is. Dat maakt de uitkomsten van dit onderzoek moeilijker te vertalen naar de dagelijkse praktijk van de huisarts. Een ander punt, ook aangegeven door de auteurs, is dat het niet-significante verschil in mortaliteit nader onderzoek verdient. Het aantal patiënten was voor deze uitkomstmaat niet groot genoeg.In Nehme 2016 werden de resultaten van de AVOID-trial op een andere manier gepresenteerd en bleek dat een belangrijk deel van de patiënten tijdens de ziekenhuisopname alsnog zuurstoftherapie had gekregen. Dit kan de resultaten na 6 maanden follow-up hebben beïnvloed. In hun nacalculatie bespreken Nehme et al. het risico op uitbreiding van ischemische schade bij een myocardinfarct, gelet op de hoeveelheid toegediende zuurstof. Bij het ontwerpen van de AVOID-trial werd niet specifiek afgesproken dat de totale hoeveelheid zuurstof gerapporteerd moest worden; het is aannemelijk dat de genoemde hoeveelheden niet geheel accuraat zijn.
Mortaliteit
De auteurs van de cochranereview waardeerden de kwaliteit van de uitkomstmaat mortaliteit af vanwege incomplete datarapportage van 2 RCT’s, ondanks extra contact met de auteurs (2 niveaus), en vanwege imprecisie (1 niveau).
Het risico op bias bij de onderzoeken van Rawles en Stub was overigens laag.Infarctgrootte
De auteurs waardeerden de kwaliteit van bewijs voor infarctgrootte als zeer laag, zowel gemeten met enzymen als met MRI, vanwege gebrekkige rapportage en niet-random vergelijkingen. Er wordt geen kwantitatieve schatting gemaakt van het verschil in infarctgrootte.
Pijn
De cochranereview rapporteert opioïdgebruik als benadering van pijn. De auteurs waardeerden hiervoor 1 niveau af vanwege indirectheid. Zij waardeerden ook af vanwege tekortkomingen in opzet en uitvoering van het onderzoek (1 niveau).
De uitkomsten zouden nog verder afgewaardeerd kunnen worden vanwege indirectheid (geen eerstelijns populatie) en vanwege het korte tijdsbestek waarin de huisarts al of niet zuurstof toedient; dit omvat de aanrijtijd van de ambulance, terwijl de duur van de zuurstoftoediening in de onderzoeken (veel) langer was.
Effectiviteit
Mortaliteit
Gedurende de onderzoeksperiode overleden in totaal 32 patiënten. De overlijdens waren gelijk verdeeld over de zuurstof- en de controlegroep (RR 1,02; 95%-BI 0,52 tot 1,98).
Infarctgrootte
Geen schatting gerapporteerd.
Pijn (opioïdgebruik)
De hoeveelheid opioïdgebruik verschilde niet (2 onderzoeken, 250 patiënten; RR 0,97; 95%-BI 0,78 tot 1,20).
Conclusie
Het is onzeker (kwaliteit van bewijs zeer laag) of zuurstoftoediening bij patiënten met een myocardinfarct de mortaliteit vermindert. Het is zeer onzeker (kwaliteit van bewijs zeer laag) dat zuurstoftoediening de infarctgrootte en de pijn vermindert.
Acuut hartfalen
Naar Samenvatting ›Behandel ernstig acuut hartfalen (astma cardiale) als ABCDE-instabiel (zie ook Acuut respiratoir falen en zuurstofbehandeling en Shock).
ABCDE-instabiel
Naar Samenvatting ›Richtlijnen diagnostiek
Naar Samenvatting ›- Kenmerk van acuut hartfalen is een snel begin of snelle toename van klachten.
- Bij subacuut beloop (acuut op chronisch): zie NHG-Standaard Hartfalen.
Klinische tekenen
- (Half) zittende houding, angstige blik, reutelende of versnelde ademhaling, bleek/grauwe kleur, transpireren, klamme, koude huid
- Verhoogde ademfrequentie, vergrote ademarbeid, verlaagde saturatie
- Pols meestal snel en zwak
- Bloeddruk soms verlaagd
- Auscultatie hart: hartgeruis, aritmie of extra toon
- Auscultatie longen: tweezijdig crepiteren, veelal ook rhonchi, soms piepen (bij acute exacerbatie van chronisch hartfalen mogelijk ook demping en nauwelijks of geen ademgeruis basaal, passend bij pleuravocht)
- Oedeem, gestuwde halsvenen (verhoogde centraalveneuze druk)
Richtlijnen beleid
Naar Samenvatting ›Bij telefonisch contact
- Adviseer patiënt rechtop te zitten met afhangende benen.
- Adviseer alvast een dosis nitroglycerine of isosorbidedinitraat te nemen (indien beschikbaar), ongeacht of er pijn op de borst is. Adviseer dit niet als de patiënt bekend is met een lage bloeddruk.
- Laat een ambulance met directe inzet (A0/A1-urgentie) bellen en maak een visite.
In aanwezigheid van de patiënt
Handel als volgt (voor doseringen en toedieningsvormen zie tabel 9).
- Bel een ambulance met directe inzet (A0/A1-urgentie).
- Bij tekenen van respiratoir falen en/of vastgestelde hypoxemie: geef zuurstof (zie Acuut respiratoir falen en zuurstofbehandeling).
- Plaats de patiënt in zittende houding.
- Bij systolische bloeddruk > 90 mmHg:
- geef elke 5 minuten nitroglycerinespray sublinguaal tot de klachten voldoende verbeteren of tot de systolische bloeddruk daalt < 90 mmHg.
- geef géén nitroglycerinespray bij gebruik van een PDE-5-remmer < 12 uur geleden (avanafil, sildenafil, tadalafil, vardenafil).
- Breng een infuusnaald in.
- Bij dyspneu met aanwijzingen voor vochtretentie: geef furosemide of bumetanide intraveneus.
- Wees terughoudend met morfine:
- uitsluitend bij persisterende hevige onrust, dyspneu, angst of pijn op de borst
- geen morfine bij patiënten met ernstig COPD
Geneesmiddel | Dosering en contra-indicaties | Werkingssnelheid en duur |
---|---|---|
Nitroglycerine spray 0,4 mg per dosis |
|
|
Bumetanide injectievloeistof 0,5 mg/ml, ampul 4 ml |
|
|
Furosemide injectievloeistof 10 mg/ml, ampul 4 ml |
|
|
Morfine injectievloeistof 10 mg/ml, ampul 1 ml (uitsluitend bij persisterende hevige onrust, dyspneu, angst of pijn op de borst) |
|
|
Hypoglykemie
Naar Samenvatting ›- De aanbevelingen in deze paragraaf zijn gebaseerd op de NHG-Standaard Diabetes mellitus type 2. De aanbevelingen gelden ook voor diabetes mellitus type 1.
- Zie Beslisboom Hypoglykemie in de acute fase.
- Zie ook Achtergronden algemeen.
ABCDE-instabiel (patiënt met diabetes is buiten bewustzijn)
Naar Samenvatting ›Handel als volgt bij hypoglykemie en bewusteloosheid bij patiënt met DM type 1 of 2 (zie ook Beslisboom Hypoglykemie in de acute fase):
Bij telefonisch contact
- Laat glucagon spuiten (subcutaan/intramusculair) indien aanwezig.
- Maak een U1-visite.
- Bel eventueel gelijktijdig een ambulance met directe inzet (A0/A1-urgentie).
Bij de patiënt aanwezig
- Geef glucoseoplossing intraveneus (zie voor dosering tabel 10); herhaal indien de patiënt niet binnen 3 minuten bijkomt.
- Indien intraveneuze toediening van glucose door onrust van de patiënt moeilijkheden oplevert: geef glucagon intramusculair of subcutaan (zie voor dosering tabel 10).
Als de patiënt niet bijkomt
- Bel een ambulance met directe inzet (A0/A1-urgentie).
- Zorg voor een veilige houding (stabiele zijligging, ademweg vrij).
Als de patiënt bijkomt
- Ga de oorzaak van de hypoglykemie na.
- Adviseer de patiënt om 2 boterhammen met zoet beleg te nemen.
- Herhaal glucosemeting na 15 minuten, na 1 uur en na 2 uur; laat alle waarden doorbellen naar huisarts of HAP.
- Als de patiënt SU-derivaten of langwerkende insuline gebruikt:
- overweeg patiënt te laten opnemen als adequate controle thuis niet kan plaatsvinden (A2).
- Als de patiënt geen SU-derivaten of langwerkende insuline gebruikt:
- patiënt kan thuisblijven indien orale inname van glucose én adequate controle van de bloedglucose mogelijk is.
- adviseer de patiënt om 2 boterhammen met zoet beleg te nemen
- herhaal glucosemeting na 15 minuten, 1 uur en 2 uur en laat alle waarden doorbellen aan huisarts of HAP.
Kinderen en volwassenen met diabetes mellitus type 1
Overleg vervolgens met behandelend specialist.
ABCDE-stabiel (patiënt is bij bewustzijn)
Naar Samenvatting ›Richtlijnen diagnostiek
Naar Samenvatting ›Stel de diagnose hypoglykemie bij een bloedglucosewaarde < 3,5 mmol/L, met de daarbij passende klachten of symptomen zoals zweten, hartkloppingen, gapen, rusteloosheid, agitatie of verminderd bewustzijn.
Richtlijnen beleid
Naar Samenvatting ›- Laat patiënt eten en drinken: 6 klontjes of 2 eetlepels suiker opgelost in warm water. Daarna 2 boterhammen met zoet beleg.
- Herhaal de glucosemeting na 15 minuten en na 1 uur, of laat deze doorbellen naar huisarts of HAP.
- Ga de oorzaak van de hypoglykemie na.
Bij onvoldoende verbetering of persisterende klachten:
- Maak een visite (U2).
- Controleer bewustzijn en mogelijkheden tot follow-up van het bloedglucose.
- Overweeg opname bij gebruik van SU-derivaat of langwerkende insuline.
- Ga de oorzaak van de hypoglykemie na.
Bij voldoende verbetering
- Bij gebruik SU-derivaat: halveer eenmalig de volgende inname of sla die dag over. Zorg voor follow-up op dezelfde dag, eventueel via een HAP.
- Bij gebruik insuline: laat 20% minder insuline spuiten. Verwijs patiënt naar het spreekuur van de eigen huisarts de volgende dag of naar een HAP om recidief te voorkomen (zie NHG-Standaard Diabetes mellitus 2).
Geneesmiddel | Dosering | Werkingssnelheid en duur |
---|---|---|
Glucose oplossing 10% zak/flacon 100 ml* | Volwassene en kind ≥ 25 kg:
Kind < 25 kg:
Herhaal indien de patiënt niet binnen 3 minuten bijkomt | Na 1-2 minuten |
Glucose oplossing 40% ampul 10 ml* | Volwassene:
Herhaal indien de patiënt niet binnen 3 minuten bijkomt | Na 1-2 minuten |
Glucagon poeder 1 mg en solvens voor injectieoplossing 1 ml | Volwassene, kind ≥ 8 jaar of ≥ 25 kg:
Kind < 8 jaar of < 25 kg:
| Na 15 minuten |
* Glucoseoplossing heeft de voorkeur, maar het is raadzaam om ook over glucagon te beschikken. |
Koortsconvulsie
Naar Samenvatting ›ABCDE-instabiel (kind is niet bij bewustzijn of heeft nog convulsies)
Naar Samenvatting ›Bij telefonisch contact
Naar Samenvatting ›Handel als volgt.
- Wijs de ouders op het belang van vrijhouden van de ademweg.
- Zorg ervoor dat de ouders het kind op de zij draaien. Dit voorkomt aspiratie en zorgt er ook voor dat het kind zich niet beschadigt. Zie hiervoor de informatie op Thuisarts.nl.
- Leg onmiddellijk een visite af en bel eventueel gelijktijdig een ambulance met directe inzet (A0/A1-urgentie).
Bij patiënt aanwezig
Naar Samenvatting ›Handel als volgt (voor doseringen en toedieningsvormen zie tabel 11 en tabel 12).
- Als de convulsie bij aankomst nog niet voorbij is:
- geef midazolam (offlabel) nasaal via MAD of neusspray, intramusculair of oromucosaal; herhaal bij onvoldoende effect eenmalig na 5 minuten.
- geef als alternatief diazepam rectaal, herhaal zo nodig eenmalig na 10 minuten.
- Bij tekenen van respiratoir falen en/of vastgestelde hypoxemie: geef zuurstof (zie Acuut respiratoir falen en zuurstofbehandeling en Zuurstoftoediening bij status epilepticus). Zuurstof heeft minder prioriteit dan het toedienen van midazolam of diazepam.
- Verwijs met spoed indien het kind ondanks medicatie na 5 minuten nog convulsies vertoont.
ABCDE-stabiel (kind is weer bij bewustzijn/heeft geen convulsies meer)
Naar Samenvatting ›Richtlijnen diagnostiek
Naar Samenvatting ›- Maak onderscheid tussen een typische en een atypische koortsconvulsie.
- Een typische koortsconvulsie is een koortsconvulsie die gegeneraliseerd is, eenmaal per koortsepisode optreedt en < 15 minuten duurt.
- Een atypische koortsconvulsie heeft focale kenmerken, duurt > 15 minuten of treedt > 1 × op tijdens de koortsperiode (zie NHG-Standaard Kinderen met koorts).
Richtlijnen beleid
Naar Samenvatting ›- Verwijs kinderen met een atypische koortsconvulsie.
- Zorg voor een goede (telefonische) follow-up. Bij een typische koortsconvulsie is er na 60 minuten geen verminderd bewustzijn meer, tenzij er diazepam of midazolam is gegeven. Beoordeel het kind bij twijfel opnieuw.
- Zoek bij een typische koortsconvulsie in de postictale fase naar een focus van de koorts, in het bijzonder naar verschijnselen van meningitis of encefalitis. De kenmerkende symptomen hiervan zijn in de postictale fase moeilijk te vinden en ontbreken vaak bij kinderen < 1 jaar. Ook na het gebruik van diazepam of midazolam kan het kind niet goed beoordeeld worden. Beoordeel in deze gevallen het kind na enkele uren nogmaals.
- Verwijs met spoed (ambulance met directe inzet (A0/A1-urgentie)) bij tekenen van meningitis of encefalitis: meningeale prikkelingsverschijnselen, persisterende focale uitval, petechiën en/of verlaagd bewustzijn.
Voorlichting en beleid bij typische koortsconvulsie
- Benadruk het goedaardige karakter van een koortsconvulsie en bespreek het risico op herhaling en de handelswijze bij een recidief.
- Schrijf eventueel midazolam neusspray (sneller werkzaam, gemakkelijker in gebruik) of diazepam rectiole voor, met een instructie voor het gebruik in geval van een recidief.
- We bevelen antipyretische profylaxe of anticonvulsiva niet aan om een recidief te voorkomen (zie NHG-Standaard Kinderen met koorts).
Epileptische aanval/status epilepticus
Naar Samenvatting ›Men spreekt van een status epilepticus als een epileptische aanval > 5 minuten duurt of indien het bewustzijn tussen ≥ 2 kortere aanvallen niet volledig herstelt.
De Task Force on Classification of Status Epilepticus van de International League Against Epilepsy (ILAE) heeft status epilepticus in 2015 als volgt gedefinieerd:
’… een toestand als gevolg van dan wel het falen van mechanismen verantwoordelijk voor het termineren van een epileptische aanval, ofwel de initiatie van mechanismen die leiden tot abnormaal langdurige epileptische aanvallen (na 5 minuten). Het is een toestand die (na 30 minuten) langdurige consequenties kan hebben, waaronder neuronale celdood, neuronale schade en veranderingen van neuronale netwerken.’
De ILAE-definitie is deels gebaseerd op dierexperimenteel onderzoek. Een aanvalsduur > 30 minuten gaf in die onderzoeken neuronale schade, ondanks adequate behandeling van ademhaling, bloeddruk en lichaamstemperatuur. Bij mensen is niet duidelijk bij welke aanvalsduur schade optreedt. Dit lijkt vooral af te hangen van de onderliggende aandoening (NVN-richtlijn Epilepsie 2023).
ABCDE-instabiel
Naar Samenvatting ›Couperen van epileptische aanval
Naar Samenvatting ›Geef medicamenteuze behandeling bij een aanvalsduur ≥ 5 minuten, tenzij de patiënt bekend is met epileptische aanvallen die langer duren; start in dat geval direct met medicamenteuze behandeling om de aanval te couperen.
Tonisch-clonische aanvallen duren meestal < 2 minuten; een duur > 5 minuten is ongewoon. De NVN-richtlijn Epilepsie (2023) adviseert medicamenteus in te grijpen bij een aanvalsduur > 5 minuten. Als bij een patiënt de aanvallen altijd lang duren, kan men deze direct couperen. Al buiten het ziekenhuis couperen beschermt tegen ademhalingsdepressie en andere complicaties, verlaagt de kans op intensive care-opname en verkort de duur van ziekenhuisopname.
Uit onderzoek blijkt dat bij een anamnestische aanvalsduur van 7 minuten bij een kind de kans < 5% is dat de aanval spontaan stopt binnen 30 minuten. Bij een aanvalsduur > 5 minuten wordt het steeds moeilijker een aanval te couperen. Uit onderzoeken blijkt dat couperen van aanvallen vanaf een duur van 5 minuten door ambulancepersoneel leidt tot een betere uitkomst dan wanneer pas wordt gecoupeerd bij aankomst op de SEH. Een aanval die al 5 minuten duurt, houdt waarschijnlijk lang aan omdat het natuurlijke inperkende mechanisme tekortschiet en de aanval op den duur therapieresistent is. Ernstige complicaties kunnen volgen (NVN 2023).
Beleid bij epileptische aanval/status epilepticus
Naar Samenvatting ›Handel als volgt (voor doseringen en toedieningsvormen zie tabel 11 en tabel 12).
- Geef midazolam (offlabel) nasaal via MAD of neusspray, intramusculair of oromucosaal; herhaal bij onvoldoende effect eenmalig na 5 minuten.
- Geef als alternatief diazepam rectaal, herhaal zo nodig eenmalig na 10 minuten.
- Dien de medicatie niet > 2 × toe vanwege het risico op ademdepressie.
- Bij tekenen van respiratoir falen en/of vastgestelde hypoxemie: geef zuurstof (zie Acuut respiratoir falen en zuurstofbehandeling). Zuurstof heeft minder prioriteit dan het toedienen van midazolam of diazepam.
- Verwijs met spoed (ambulance met directe inzet (A0/A1-urgentie)) indien 5 minuten na de toediening van medicatie de epileptische aanval nog steeds voortduurt of hier twijfel over is.
- Meet de glucose indien nog niet eerder gedaan in het kader van de ABCDE-systematiek.
- Consulteer na coupering van de aanval laagdrempelig de neuroloog of kinderarts voor het verdere beleid.
- Dit beleid is ook van toepassing op patiënten bij wie een aanval ontstaat door alcoholonttrekking en bij een epileptische aanval tijdens de zwangerschap.
In de NVN-richtlijn Epilepsie (2023) is een systematische zoekactie uitgevoerd naar de uitgangsvraag welk type medicatie, welke dosering en welke toedieningsvorm het effectiefst is bij de behandeling van een status epilepticus bij volwassenen.
De eerste stap in de behandeling van een status epilepticus bestaat uit een benzodiazepine. Benzodiazepines blijken effectiever te zijn dan placebo in het beëindigen van een epileptische aanval.
De meest onderzochte benzodiazepines zijn midazolam, lorazepam en diazepam, waarbij onderzoek is gedaan naar diverse toedieningsvormen.De NVN-richtlijn beschouwt midazolam (intramusculair, oromucosaal, nasaal, of intraveneus indien er een intraveneuze toegangsweg is) als eerstekeusbenzodiazepine voor gebruik in het ziekenhuis. Wanneer een intraveneuze toegangsweg beschikbaar is, kan ook lorazepam intraveneus gebruikt worden. Als er nog geen intraveneuze toegangsweg is, zoals over het algemeen in de eerste lijn het geval zal zijn, dan heeft midazolam intramusculair de voorkeur boven lorazepam intraveneus aangezien anders onnodig veel tijd verloren gaat aan het verkrijgen van een intraveneuze toegang.
De NVN-richtlijn Epilepsie (2023) adviseert om bij de behandeling van een epileptische aanval buiten het ziekenhuis te kiezen voor midazolam neusspray of diazepam rectiole. Het gaat daarbij om toediening in de thuissituatie door niet-zorgverleners. Vanwege het mogelijke sociale ongemak door de toedieningswijze van diazepam rectiole lijkt midazolam neusspray in dat geval wenselijker, maar vergelijkend onderzoek tussen beide toedieningsvormen ontbreekt en midazolam neusspray is duurder en slechts beperkt houdbaar. Naast het sociale ongemak kan het toedienen van een rectiole bij een persoon met een epileptische aanval moeilijk uitvoerbaar zijn, vooral bij volwassenen.
Overwegingen voor de huisartsenpraktijk
Zowel midazolam in zijn verschillende toedieningsvormen als diazepam rectiole zijn in de huisartsenpraktijk geschikt om een epileptische aanval of status epilepticus te couperen. Huisartsen hebben over het algemeen ervaring met midazolam vanwege de inzetbaarheid bij andere indicaties. Midazolam kan nasaal (via MAD of neusspray), intramusculair, oromucosaal of intraveneus worden toegediend. Het verkrijgen van een intraveneuze toegangsweg kost relatief veel tijd, terwijl snelle behandeling geïndiceerd is. Het prikken van een infuus kan bovendien lastig zijn als de aanval gepaard gaat met (onverwachte) trekkingen of verkramping. Intraveneuze behandeling met midazolam wordt daarom alleen aanbevolen als er al een intraveneuze toegangsweg is.
In de NVN-richtlijn Epilepsie (2023) is een systematische zoekactie uitgevoerd met als uitgangsvraag welk type medicatie in welke dosering en welke toedieningsvorm het effectiefst is bij de behandeling van een status epilepticus bij kinderen. De geïncludeerde onderzoeken waren echter klein en hadden methodologische beperkingen, waardoor de kwaliteit van het bewijs zeer laag was.
De tijdwinst door snellere werking bij intraveneuze toediening gaat verloren door tijdverlies door het aanbrengen van een intraveneuze toegang. Bij een status epilepticus is het noodzakelijk om snel te starten met de behandeling; observationeel onderzoek laat zien dat vertraging in de behandeling tot een slechtere uitkomst leidt. Uit andere onderzoeken blijkt dat midazolam intramusculair effectiever is in het stoppen van aanvallen dan lorazepam intraveneus; het tijdsinterval tussen de intentie tot behandeling en het stoppen van de aanval is korter.
De NVN-richtlijn Epilepsie (2023) concludeert op basis van enkele systematische reviews, waarin diverse toedieningsvormen van midazolam vergeleken werden met diazepam rectiole, dat er aanwijzingen zijn dat midazolam effectiever is dan diazepam rectiole om een epileptische aanval te couperen. De richtlijn adviseert om, indien er nog geen intraveneuze toegang is, eerst te behandelen met midazolam nasaal, buccaal of intramusculair. Zo snel mogelijk de epileptische aanval couperen draagt in belangrijke mate bij aan het veiligstellen van vitale functies. Indien het kind reeds een intraveneuze toegang heeft, dan is intraveneuze toediening het snelst en effectiefst.
In enkele onderzoeken werd midazolam nasaal vergeleken met diazepam rectiole in de thuissituatie door niet-zorgverleners. Beide onderzoeken laten zien dat het geven van 0,2 mg/kg nasaal midazolam in de thuissituatie veilig en effectief is. Diazepam rectiole is goedkoper en langer houdbaar dan midazolam neusspray. Desalniettemin adviseert de NVN-richtlijn (2023) op basis van consensus midazolam nasaal te gebruiken als eerstekeusmiddel voor noodmedicatie in de thuissituatie, gezien de snellere werking ten opzichte van diazepam rectiole. Ook de ouders van de patiënten gaven de voorkeur aan midazalom nasaal boven diazepam rectiole.
Overwegingen voor de huisartsenpraktijk
Verschillende toedieningsvormen van midazolam (intramusculair, oromucosaal en nasaal via intranasale verstuiver of neusspray) en diazepam rectiole zijn in de huisartsenpraktijk geschikt om een epileptische aanval of status epilepticus te couperen. Midazolam en diazepam zijn veilig indien geen overdosering plaatsvindt. Over het algemeen zal er in de eerste lijn nog geen intraveneuze toedieningsweg zijn. Indien er wel een intraveneuze toedieningsweg is, dan is intraveneuze behandeling met midazolam een mogelijkheid.
Huisartsen hebben over het algemeen ervaring met midazolam vanwege de inzetbaarheid bij andere indicaties. Zowel diazepam rectioles als midazolam ampullen zijn goedkoop. Midazolam neusspray is duurder. Het voordeel van midazolam neusspray en diazepam rectiole is dat ze direct beschikbaar zijn om toe te dienen. Voor midazolam oromucosaal (injectievloeistof), intramusculair of nasaal via een MAD dient de juiste dosering opgetrokken te worden uit een ampul injectievloeistof. Diazepam rectiole werkt echter iets minder snel dan midazolam intramusculair en nasaal.
Doseringen voor midazolam via een MAD zijn overgenomen uit het Kinderformularium (geraadpleegd december 2023).
Toedieningsvormen benzodiazepinen
Naar Samenvatting ›- Intraveneuze toediening van benzodiazepinen werkt sneller dan intramusculaire, buccale, rectale of nasale toediening, maar dit weegt niet op tegen het tijdverlies door het aanbrengen van een infuusnaald.
- Bij het couperen van een koortsconvulsie of epileptische aanval kan gekozen worden voor midazolam (nasaal, intramusculair of oromucosaal) of diazepam (rectaal). Midazolam is mogelijk effectiever en werkt sneller dan diazepam rectiole. Daarentegen kost het berekenen van de juiste dosering midazolam en het eventueel optrekken uit een ampul ook tijd.
- Midazolam nasaal kan zowel als kant-en-klare neusspray als met een MAD gegeven worden. Midazolam neusspray is duurder dan midazolam injectievloeistof.
- Midazolam injectievloeistof kan buccaal/oromucosaal worden toegediend (pas op bijtgevaar en glassplinters).
Zuurstoftoediening bij status epilepticus
Naar Samenvatting ›- De effectiviteit van zuurstoftoediening tijdens een epileptische aanval is niet goed onderzocht en de praktische uitvoerbaarheid ervan in de eerste lijn is beperkt.
- Dien allereerst medicatie toe bij een aanval en geef zuurstof (indien beschikbaar) bij tekenen van respiratoir falen en/of vastgestelde hypoxemie.
De effectiviteit van zuurstoftoediening tijdens een epileptische aanval is niet goed onderzocht en de praktische uitvoerbaarheid ervan in de eerste lijn is beperkt. In schriftelijk commentaar laat de Nederlandse Vereniging voor Neurologie (NVN) weten dat met het oog op de ineffectieve adembewegingen en spasme van de ademhalingsmusculatuur tijdens een aanval, zuurstoftoediening door de huisarts geen prioriteit heeft. De werkgroep adviseert daarom allereerst medicatie toe te dienen bij een aanval en – indien mogelijk en beschikbaar – zuurstof alleen toe te dienen bij tekenen van respiratoir falen en/of vastgestelde hypoxemie (zie Acuut respiratoir falen en zuurstofbehandeling).
Controle en consultatie
Naar Samenvatting ›Zorg voor een goede follow-up, verwijs bij een eerste aanval, overweeg bij bekende epilepsie contact met de hoofdbehandelaar over medicatieaanpassing.
Geneesmiddel | Dosering | Werkingssnelheid en duur |
---|---|---|
Midazolam
| Volwassene:
Kind:
Herhaal zo nodig eenmalig na 5 minuten. Pas op voor ademdepressie |
|
Midazolam
| ||
Diazepam
| Volwassene:
Kind:
Herhaal zo nodig eenmalig na 10 minuten |
|
MAD = intranasal mucosal atomization device. |
Gewicht | Leeftijd bij onbekend gewicht | Dosis | MAD* | Neusspray† | |
---|---|---|---|---|---|
ampul 5 mg/ml | 0,5 mg/spray | 2,5 mg/spray | |||
2,5-5 kg | 0-3 maanden | 0,5 mg | 0,1 ml | 1 spray | |
5-7,5 kg | 3-8 maanden | 1 mg | 0,2 ml | 2 sprays | |
7,5-10 kg | 8-12 maanden | 1,5 mg | 0,3 ml | 3 sprays | |
10-12,5 kg | 1-2 jaar | 2 mg | 0,4 ml | 4 sprays | |
12,5-25 kg | 2-8 jaar | 2,5 mg | 0,5 ml | 1 spray | |
25-37,5 kg | 8-11 jaar | 5 mg | 1 ml | 2 sprays | |
37,5-50 kg | 11-14 jaar | 7,5 mg | 1,5 ml | 3 sprays | |
> 50 kg | ≥ 14 jaar | 10 mg | 2 ml | 4 sprays | |
* Intranasal mucosal atomization device (MAD): verdeel over 2 neusgaten bij ≥ 0,4 ml. De maximale dosis per neusgat is 1 ml. Gebruik een spuit met nauwkeurige maatverdeling, zo nodig van 0,05 mL (1 ml spuitje). Trek ruim (0,1 ml extra) van het benodigde volume injectievloeistof op. Bevestig de MAD op de luerlockspuit en ontlucht tot het gewenste volume in de spuit zit. † Neusspray: verdeel over 2 neusgaten bij ≥ 2 sprays. |
Opioïdintoxicatie
Naar Samenvatting ›- Een opioïdintoxicatie wordt gekenmerkt door ademhalingsdepressie (afname van de ademhalingsprikkel, de alveolaire ventilatie en de zuurstofsaturatie), verminderd bewustzijn, miose, bradycardie en hypotensie.
- Zie ook Acuut respiratoir falen en zuurstofbehandeling.
ABCDE-instabiel
Naar Samenvatting ›Bij vermoeden van een overdosis opioïden met bewusteloosheid en/of respiratoir falen:
- Bel direct een ambulance met directe inzet (A0/A1-urgentie) bij bewusteloosheid en aanwijzingen voor respiratoir falen.
- Bij tekenen van respiratoir falen en/of vastgestelde hypoxemie: geef zuurstof (zie Acuut respiratoir falen en zuurstofbehandeling).
- Geef, indien beschikbaar, kapbeademing (beademing met masker en ballon).
- Breng een infuusnaald in.
- Vraag intussen aan de patiënt of andere aanwezigen:
- welk middel of welke middelen is of zijn ingenomen?
- welke hoeveelheden en wanneer zijn deze ingenomen?
- is de verpakking nog aanwezig en hoeveel is eruit, wat was de sterkte of concentratie?
- wat is het gewicht van de patiënt?
Raadpleeg voor informatie over risico’s en beleid bij een opioïdintoxicatie het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC). Het NVIC is 7 dagen per week 24 uur per dag telefonisch bereikbaar via 088-7558000.
In de – zeldzame – situatie dat een huisarts een patiënt treft die een ernstige ademdepressie heeft of deze krijgt door toediening van een opioïde, is in verreweg de meeste gevallen zuurstoftoediening en/of kapbeademing, indien beschikbaar, in afwachting van een ambulance te verkiezen boven toediening van naloxon (zie ook Vervallen geneesmiddelen).
Ernstige agitatie
Naar Samenvatting ›Zie ook Achtergronden algemeen.
Achtergronden
Naar Samenvatting ›Agitatie
Naar Samenvatting ›- Men spreekt van agitatie bij rusteloze activiteit, angstige opwinding of onrust die een gevaar oplevert voor de patiënt of diens omgeving, en die mogelijk het gevolg is van een onderliggende aandoening.
- Aandoeningen die zich met (ernstige) agitatie kunnen presenteren, zijn onder andere:
- (onttrekkings)delier
- intoxicatie (cocaïne of andere stimulantia)
- hypoglykemie
- dementie
- depressie
- acute psychose (schizofrenie)
- hersenletsel
- hypoxemie (verslikking, pneumothorax)
- Bij jonge patiënten wordt agitatie meestal veroorzaakt door een intoxicatie (alcohol, cocaïne, amfetamine of andere stimulantia), acute psychiatrische ziekte of onttrekkingsdelier (bijvoorbeeld bij gebruik van alcohol of gammahydroxyboterzuur (GHB)).
- Bij ouderen is de kans groter dat agitatie een symptoom is van delier of een cognitieve stoornis zoals dementie. Een delier kan onder andere optreden als gevolg van:
- geneesmiddelen met anticholinerge activiteit (tricyclische antidepressiva, antiparkinsonmiddelen, anti-emetica)
- infecties (pneumonie, urineweginfectie, sepsis, meningitis)
- metabole oorzaken (hypoglykemie)
- acuut trauma (schedelletsel)
- intracerebrale aandoeningen (CVA, subarachnoïdale bloeding)
- De incidentie van acute agitatie bij patiënten in de huisartsenpraktijk is niet bekend.
Crisiskaart
Naar Samenvatting ›- De GGZ-zorgstandaard Acute psychiatrie benadrukt dat een aanzienlijk deel van de acute psychische patiënten eerder een crisis heeft doorgemaakt. In de zorgstandaard wordt een Model voor plan voor crisisafspraken beschreven.
- De patiënt kan een crisiskaart bij zich dragen; het kan handig zijn de patiënt of een partner, mantelzorger of begeleider hiernaar te vragen.
Wilsbekwaamheid en handelen binnen de WGBO
Naar Samenvatting ›De Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO) bepaalt dat de behandelaar, voordat behandeling kan plaatsvinden, de plicht heeft de patiënt te informeren en diens toestemming dient te verkrijgen. Als informatieoverdracht niet goed mogelijk is of als de patiënt de behandeling weigert, moet formeel gezien de wilsbekwaamheid van de patiënt worden beoordeeld voordat onderzoek of behandeling kan plaatsvinden.
De WGBO (artikel 448 Burgerlijk Wetboek boek 7) bepaalt dat de behandelaar, voordat behandeling kan plaatsvinden, de plicht heeft om de patiënt te informeren en diens toestemming te verkrijgen. Als informatieoverdracht niet goed mogelijk is of als de patiënt de behandeling weigert, moet formeel gezien de wilsbekwaamheid van de patiënt worden beoordeeld voordat onderzoek of behandeling kan plaatsvinden.
Wilsbekwaamheid betekent dat de patiënt ‘in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake’. Wilsonbekwaamheid is een juridische status en geen diagnose of eigenschap van de patiënt. Een delier of intoxicatie is bijvoorbeeld een situatie die tot tijdelijke wilsonbekwaamheid kan leiden.
Bij twijfel en als het mogelijk is om diagnostiek en behandeling uit te stellen, is het raadzaam hiervoor een psychiater te consulteren. Indien dit echter onmogelijk is, is iedere arts bevoegd om de wilsbekwaamheid van een patiënt vast te stellen. Voor de beoordeling van de wilsbekwaamheid kan gebruik worden gemaakt van het stappenplan in bijlage 9 van het rapport Implementatie van de WGBO Deel 2 – Informatie en toestemming (KNMG 2004) en de verdere WGBO-adviezen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (zie KNMG: Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO).
Kernpunt is dat de behandelaar zich een oordeel vormt over de beslisvaardigheid door de volgende aspecten te toetsen.
- Heeft de patiënt het vermogen een keuze uit te drukken: welke beslissing heeft de patiënt over het voorgestelde onderzoek of de behandeling genomen?
- Begrijpt de patiënt de informatie die relevant is om een beslissing over het voorgestelde onderzoek en/of behandeling te nemen: kan de patiënt in eigen woorden vertellen wat de huisarts heeft verteld over de aard en het doel van (verschillende) onderzoeken of behandelingen en wat de gevolgen of risico’s zijn bij het al dan niet uitvoeren ervan?
- Beseft en waardeert de patiënt de betekenis van de informatie voor de eigen situatie: wat denkt de patiënt dat er mis is met zijn gezondheid? Gelooft de patiënt dat er onderzoek of behandeling nodig is en wat zal het effect van wel of niet onderzoeken of behandelen zijn? Waarom denkt de patiënt dat onderzoek of behandeling wordt aangeraden?
- Is de patiënt in staat zijn keuze logisch te beredeneren: hoe is de patiënt tot zijn besluit gekomen en hoe en welke factoren heeft de patiënt hierbij afgewogen?
Bij (vermoedelijke) wilsonbekwaamheid, vooral als in de acute situatie weigering van behandeling in korte tijd tot de dood of ernstig letsel kan leiden, dient een vertegenwoordiger van de patiënt (partner, ouder, broer, zus of kind) om toestemming voor behandeling te worden gevraagd. Als de patiënt zich blijft verzetten, is behandeling met toestemming van een vertegenwoordiger alleen mogelijk als dit noodzakelijk is om ernstig letsel te voorkomen. Indien in de acute situatie de vertegenwoordiger niet bereikbaar is en snel handelen vereist is, kan tot behandeling worden overgegaan als dat nodig is om ernstig nadeel voor de patiënt te voorkomen (artikel 466 Burgerlijk Wetboek Boek 7). In dergelijke situaties is het verkrijgen van een inbewaringstelling (IBS) niet nodig en niet zinvol, omdat hiermee alleen patiënten met (het vermoeden van) een ernstige psychiatrische stoornis kunnen worden opgenomen om gevaar af te wenden. Een IBS is uitsluitend gericht op het verminderen van de psychiatrische stoornis teneinde gevaar af te wenden en kan niet worden gebruikt om een somatische (dwang)behandeling te starten.
Geweldsrisico
Naar Samenvatting ›- Voor de inschatting van het risico op geweld en agressie voor en tijdens het contact met een geagiteerde patiënt kan het raadzaam zijn op deze kenmerken te letten en bij twijfel de politie bij de hulpverlening te betrekken.
- De-escalatietechnieken zijn onder andere:
- het signaleren van tekenen van boosheid of agitatie
- de patiënt op een gecontroleerde en kalme manier aanspreken of onderzoeken
- de patiënt keuzes aanbieden
- de patiënt in diens waarde laten
Er zijn geen gevalideerde instrumenten om de kans op geweld tegen hulpverleners in te schatten. De NVVP-richtlijn Huiselijk geweld bij kinderen en volwassenen (NVVP 2009) benoemt een aantal kenmerken die mogelijk verband houden met het geweldsrisico:
- verbale agressie en intimiderend gedrag naar het (ondersteunend) personeel bij binnenkomst en tijdens consult of behandeling
- tekenen van intoxicatie (alcohol, drugs)
- dreigend taalgebruik
- vermoeden van wapenbezit
- onaangepast gedrag of agressie, al dan niet op basis van een psychische stoornis
- bekend van vorige geweldsincidenten in de instelling of praktijk
Voor de inschatting van het risico op geweld en agressie voor en tijdens het contact met een geagiteerde patiënt kan het raadzaam zijn op deze kenmerken te letten. Betrek bij twijfel de politie bij de hulpverlening.
Elementen van de-escalatietechnieken zijn het signaleren van tekenen van boosheid of agitatie, de patiënt op een gecontroleerde en kalme manier aanspreken of onderzoeken, het bieden van keuzes en de patiënt in diens waarde laten. Gegevens over de effectiviteit van deze technieken zijn echter niet beschikbaar.
Richtlijnen diagnostiek
Naar Samenvatting ›- Er is geen gevalideerde test beschikbaar om de aard en ernst van het symptoom ‘acute agitatie’ te beschrijven. Hierdoor is niet altijd duidelijk of en wanneer medicamenteuze behandeling geïndiceerd is.
- Vraag (hetero)anamnestisch naar aanknopingspunten voor een onderliggende aandoening of gebruik van (genees)middelen zoals cocaïne, alcohol, benzodiazepinen (zowel intoxicatie als onttrekking) en let hierop bij lichamelijk onderzoek.
- Probeer met het oog op de behandeling onderscheid te maken tussen de volgende oorzaken:
- agitatie door gebruik of onttrekking van (genees)middel, of door onbekende oorzaak
- agitatie bij hypoglykemie, bepaal bij patiënten met diabetes mellitus altijd de bloedglucose
- agitatie door schedelletsel
- delier: een stoornis in bewustzijn, aandacht en cognitie (denken, geheugen, taal, oriëntatie) die in uren tot dagen is ontstaan en waarvan de verschijnselen fluctueren over het etmaal, wijzen op een delier; de aanwezigheid van uitlokkende factoren of onderliggende stoornissen zoals infecties maakt de diagnose ‘delier’ waarschijnlijker (zie NHG-Standaard Delier)
- acute psychose: wanen, hallucinaties, onsamenhangende spraak, gedesorganiseerd gedrag, onverzorgd uiterlijk, ‘negatieve symptomen’ (vervlakking van het affect, gedachtenarmoede, spraakarmoede), katatonie (onbeweeglijkheid, mutisme, ongewone houding, overmatige activiteit)
- Maak een inschatting van de wilsbekwaamheid en het risico van het nalaten van onderzoek of behandeling.
Richtlijnen beleid
Naar Samenvatting ›- In een crisissituatie bij ernstig geagiteerde en agressieve patiënten, bij wie de (hetero)anamnese en lichamelijk onderzoek gebrekkig of onmogelijk is, kan het lastig zijn een mogelijk onderliggende oorzaak te achterhalen.
- Vraag patiënten met een psychiatrische voorgeschiedenis of zij in het bezit zijn van crisisafspraken of een crisiskaart.
- Indien bij angstige, onrustige en agressieve patiënten gevaar ontstaat voor de patiënt of diens omgeving, moeten interventies soms plaatsvinden zonder dat de patiënt toestemming kan of wil geven. Dit kan het geval zijn bij ernstige agitatie door een onttrekkingsdelier (bijvoorbeeld bij alcohol- of GHB-gebruik), cocaïne-intoxicatie, acute psychose of een delier bij ouderen.
- Houd zowel vooraf als tijdens het contact met de patiënt oog voor de eigen veiligheid. Maak een inschatting van het risico op geweld en vraag bij een grote kans op agressie assistentie van de politie alvorens het gesprek met de patiënt aan te gaan.
- Pas zoveel mogelijk de-escalerende technieken toe: spreek de patiënt aan of onderzoek de patiënt op een gecontroleerde en kalme manier, bied keuzes en laat de patiënt in diens waarde.
Medicamenteuze behandeling
Naar Samenvatting ›Behandeling van ernstige agitatie
Naar Samenvatting ›- Medicamenteuze behandeling heeft een plaats indien de patiënt ondanks de-escalerende technieken (aanvullend) onderzoek of behandeling weigert en hiermee schade berokkent aan zichzelf of aan de omgeving.
- Geef, afhankelijk van de vermoedelijke oorzaak, een benzodiazepine en/of haloperidol (voor doseringen en toedieningsvormen zie tabel 13):
- bij delier door alcoholonttrekking, benzodiazepine-onttrekking of drugsintoxicatie: geef een benzodiazepine
- bij delier door een andere oorzaak: start met haloperidol oraal of intramusculair (niet bij parkinson of ‘Lewy body’-dementie); voeg bij onvoldoende verbetering een benzodiazepine toe
- bij acute psychose: start met een benzodiazepine, voeg bij onvoldoende verbetering van angst en onrust haloperidol oraal of intramusculair toe
- Bij keuze voor een benzodiazepine: probeer de patiënt in eerste instantie oraal te behandelen, bijvoorbeeld met lorazepam. Geef, als orale toediening niet mogelijk is, midazolam (offlabel) intramusculair of nasaal.
Gewenste kenmerken van een kalmerend middel bij ernstige agitatie zijn:
- effectief en veilig in de eerste lijn toepasbaar bij verschillende oorzaken en comorbiditeit
- snel werkzaam (gevaar voor de patiënt en omgeving snel geweken)
- beperkte duur en mate van sedatie (maakt diagnostiek en behandeling snel mogelijk)
Midazolam, haloperidol en droperidol lijken aan deze kenmerken te voldoen, maar door gebrek aan wetenschappelijk onderzoek in de eerste lijn is de voorkeur voor een middel moeilijk te onderbouwen. Het beschikbare onderzoek is uitgevoerd op eerstehulpafdelingen van algemene ziekenhuizen of psychiatrische klinieken. In een cochranereview naar de effectiviteit van geneesmiddelen bij acute agitatie met in totaal 20 RCT’s (n = 695) werd geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is om aanbevelingen op te baseren.
De geïncludeerde onderzoeken waren klein, hadden een fors risico op bias en op de meeste uitkomsten werd nauwelijks een effect gevonden.Het Landelijk Protocol Ambulancezorg, versie 9 (LPA9) (Ambulancezorg Nederland, 2023) adviseert midazolam te gebruiken bij agitatie of onrust bij volwassenen, indien de-escalerende gesprekstechnieken onvoldoende zijn. Haloperidol, al dan niet in combinatie met promethazine en als alternatief olanzepine, heeft met name een plaats bij een psychotische stoornis of manie.
Overwegingen
Diazepam
Diazepam heeft naast een anxiolytische werking mogelijk een te sterk en te langdurig sederend effect, en intraveneuze toediening bij een ernstig geagiteerde of agressieve patiënt is lastig en weinig effectief.
Lorazepam
In de acute psychiatrie heeft orale of intramusculaire behandeling met lorazepam de voorkeur bij geagiteerde patiënten. Voor de huisarts is de parenterale toedieningsvorm minder goed bruikbaar, omdat de injectievloeistof gekoeld bewaard moet worden en regelmatig slecht verkrijgbaar is. Indien buiten de koelkast bewaard is de werkzaamheid bij een temperatuur < 25 °C slechts gedurende 60 dagen gegarandeerd. Bovendien heeft lorazepam als mogelijk nadeel de lange werkingsduur, die de diagnostiek kan bemoeilijken. Lorazepam oraal kan regulier (via de apotheek) worden voorgeschreven.
Midazolam
Midazolam werkt snel, is lang houdbaar, intramusculair toe te dienen en heeft een beperkte werkingsduur. Omdat midazolam een brede indicatie heeft en huisartsen over het algemeen veel ervaring hebben met dit middel, is midazolam intramusculair, intraveneus of eventueel nasaal of buccaal het middel van keuze indien snelle werking (sneller dan oraal) vereist is. Midazolam heeft een korte halfwaardetijd, dus moet mogelijk vaker toegediend worden.
Midazolam is niet geregistreerd voor de behandeling van pathologische angst of spanning die ernstig of invaliderend is, of ernstig lijden veroorzaakt.
Haloperidol
Bij een patiënt met een delier wordt in navolging van de NHG-Standaard Delier haloperidol aanbevolen. Dit geldt ook voor patiënten met een vermoedelijke psychose. Ook droperidol lijkt voor deze patiënten geschikt, maar omdat de huisarts meer ervaring heeft met haloperidol en omdat de mogelijke verschillen in effectiviteit, snelheid en werkingsduur klein zijn en voor de kliniek beperkte waarde hebben, kiest de werkgroep voor haloperidol.
Controle
Belangrijke bijwerking bij het parenteraal gebruik van benzodiazepinen is ademhalingsdepressie. Daarom is het raadzaam na toediening de ademhaling, (indien mogelijk) saturatie, bloeddruk en pols te controleren.
Consultatie en verwijzing
Naar Samenvatting ›- Consulteer laagdrempelig een internist, klinisch geriater, psychiater of neuroloog; het gaat vaak om een complex en multifactorieel toestandsbeeld
- Verwijsindicaties:
- ernstig zieke patiënt
- kind of jongere
- cocaïne, GHB of andere intoxicatie
- onvoldoende mogelijkheden voor onderzoek, behandeling en verzorging in de thuissituatie
- onvoldoende effect van de ingestelde behandeling
- op korte termijn te verwachten problemen na de acute fase
Geneesmiddel | Dosering en contra-indicaties | Werkingssnelheid en duur |
---|---|---|
Lorazepam
| Volwassene:
Kind > 12 jaar:
|
|
Midazolam
| Volwassene:
Herhaal zo nodig 1 ×, pas op voor ademdepressie |
|
Haloperidol
| Volwassene:
Contra-indicatie: ziekte van Parkinson, ‘Lewy body’-dementie, verlengd QT-interval, cocaïnegebruik |
|
MAD = intranasal mucosal atomization device. |
Acute (ernstige) pijn
Naar Samenvatting ›Zie ook Achtergronden algemeen.
Richtlijnen diagnostiek
Naar Samenvatting ›Vraag de patiënt of deze pijnstilling wenst of gebruik een pijnscore. Ernstige pijn is een indicatie voor (medicamenteuze) pijnbehandeling.
Inschatting mate van pijn
Naar Samenvatting ›- Vraag naar het oordeel van de patiënt over de mate van pijn.
- Laat de patiënt, als dat wenselijk is, aan de pijn een score geven op een visueel analoge schaal (VAS) met een streepje op een balk van 100 mm, of op een numeric rating scale (NRS) met een cijfer van 0 tot 10 (zie ook NHG-Standaard Pijn).
- Met een pijnscore kan ook het beloop gevolgd worden.
Richtlijnen beleid
Naar Samenvatting ›- Voor de behandeling van minder ernstige pijn zie NHG-Standaard Pijn.
- Ernstige pijn is een indicatie voor (medicamenteuze) pijnbehandeling.
Pijnstilling bij acute ernstige pijn en bij acute buikpijn
Naar Samenvatting ›- Handel als volgt (voor doseringen en toedieningsvormen zie tabel 14).
- Overweeg bij niet-zwangere volwassenen met ernstige pijn:
- indien een kortwerkend middel gewenst is fentanyl intraveneus of nasaal via neusspray of MAD (offlabel), tenzij er sprake is van hypovolemie of de ademhaling niet kan worden ondersteund of veilig gesteld
- wanneer langer werkende pijnstilling geïndiceerd is: morfine intraveneus, subcutaan of intramusculair
- Adviseer de patiënt indien mogelijk paracetamol 1000 mg in te nemen. Paracetamol heeft een agonistisch effect in combinatie met opioïden.
- Geef patiënten met ernstige pijn, zoals na een trauma, direct pijnstilling voor meer comfort tijdens behandeling en vervoer. Het is niet nodig hiervoor op de ambulance te wachten.
In de richtlijn Pijnbehandeling bij traumapatiënten in de spoedzorgketen worden fentanyl en morfine aangemerkt als opioïden van eerste keus bij matige en ernstige pijn (NRS ≥ 7).
Morfine is het middel van eerste keus wanneer langer werkende pijnstilling geïndiceerd is bij matige tot ernstige pijn. Indien mogelijk is het ook bij ernstige pijn zinvol inname van paracetamol 1000 mg te adviseren in verband met het agonistische effect in combinatie met opioïden.Fentanyl is bij pijnbehandeling het opioïd van eerste keus als een snel- en kortwerkend middel gewenst is, tenzij er sprake is van hypovolemie of wanneer de ademhaling niet kan worden ondersteund of veilig gesteld. Ambulancezorg Nederland geeft fentanyl indien een opioïd geïndiceerd is bij ernstige pijn (zie Landelijk Protocol Ambulancezorg, versie 9 (LPA9) (Ambulancezorg Nederland, 2023)).
Fentanyl en morfine bij acute buikpijn
Naar Samenvatting ›Er zijn geen aanwijzingen dat pijnstilling een nadelige invloed heeft op de latere diagnostiek en beleid bij patiënten met acute buikpijn die naar het ziekenhuis worden verwezen.
De auteurs van een systematisch literatuuronderzoek onderzochten onder andere de verandering in het welzijn van patiënten met buikpijn die in afwachting van verdere diagnostiek en behandeling wel of geen pijnstilling kregen toegediend. Geïncludeerd werden 8 RCT’s (n = 922) met patiënten > 14 jaar die zich met acute buikpijn sinds 1 week op de SEH meldden. Er werden geen verschillen gevonden tussen patiënten die een opioïd of placebo kregen voor wat betreft aangevraagde onderzoeken, aantal foutieve diagnosen en behandelbeslissingen. De patiënten in de interventiegroep hadden minder pijn en (in de 2 onderzoeken waarin dit werd geregistreerd) een hoger welzijn dan in de placebogroep.
In de NHG-Standaard Diverticulitis wordt op grond van enkele meta-analyses geconcludeerd dat er geen bewijs is dat analgetica de klinische beoordeling bij buikklachten minder betrouwbaar maken. In 2 overzichtsartikelen waarin 4 RCT’s (n = 60-108) worden besproken bij kinderen met acute buikpijn of appendicitis in de tweede lijn, concluderen de auteurs dat pijnstilling bij kinderen effectief is. Zij vonden geen aanwijzingen dat pijnstilling het diagnostische proces bemoeilijkt. Onderzoek met grotere patiëntenaantallen is echter nodig om hier uitsluitsel over te geven.
De NVVH-richtlijn Acute buikpijn bij volwassenen (NVVH 2013) vermeldt op grond van literatuuronderzoek geen nadelige effecten van morfine op de beoordeling van het lichamelijk onderzoek.
Pijnstilling bij matig-ernstige pijn
Naar Samenvatting ›Voor de behandeling van minder ernstige pijn zie NHG-Standaard Pijn.
Koliekpijn
Naar Samenvatting ›Bij koliekpijn heeft diclofenac intramusculair de voorkeur, bij onvoldoende effect of contra-indicaties is morfine een goede tweede keus.
Handel als volgt:
- Geef bij galsteen- of niersteenkoliek diclofenac. Intramusculaire toediening heeft de voorkeur boven rectale toediening vanwege de snellere werking.
- Bij onvoldoende effect na 10-30 minuten of bij een contra-indicatie voor diclofenac: geef morfine intramusculair, subcutaan of intraveneus.
- Schrijf bij verbetering een middel voor waarmee de patiënt zelf de pijn kan bestrijden (voor niersteenkoliek zie NHG-Standaard Urinesteenlijden).
- Verwijs bij koliekpijn bij:
- Koorts of peritoneale prikkeling
- Onbeheersbare pijn ondanks pijnstilling
- Zwangeren
- Kinderen < 12 jaar
- Voor overige verwijscriteria zie NHG-Standaard Urinesteenlijden
Urinesteenkoliek
Bij hevige pijnklachten wordt diclofenac 75 mg intramusculair aanbevolen. Bij onvoldoende effect na 10-30 minuten of bij een contra-indicatie voor diclofenac wordt morfine 10 mg subcutaan of intramusculair aanbevolen (zie NHG-Standaard Urinesteenlijden).
Galsteenkoliek
- Akriviadis 1997: in een RCT met patiënten met een galsteenkoliek verdween bij 21 van de 27 patiënten na toediening van diclofenac 75 mg de pijn volledig, na toediening van placebo was dit bij 7 van de 26 patiënten het geval.
- Broggini 1984: een gunstig effect van diclofenac 75 mg intramusculair in vergelijking met placebo werd ook in ander onderzoek gevonden bij patiënten met aangetoond galsteenlijden.
- Kumar 2004: in een onderzoek bij patiënten met een galsteenkoliek (n = 73) had 92% na toediening van diclofenac 75 mg intramusculair na 4 uur geen pijn meer, versus 70% in de groep die scopolaminebutyl intramusculair kreeg (p = 0,037). Overigens was het aantal patiënten dat in het verdere verloop een cholecystitis ontwikkelde in de scopolaminebutylgroep groter dan in de diclofenacgroep (53 versus 17%; p = 0,003).
- Holdgate 2005: in dit onderzoek (n = 178) had toevoeging van scopolaminebutyl intramusculair aan de standaard pijnbehandeling met morfine geen meerwaarde ten opzichte van placebo voor wat betreft de behoefte aan aanvullende pijnstilling.
Conclusie
Bij koliekpijn heeft diclofenac intramusculair de voorkeur. Bij onvoldoende effect of contra-indicaties is morfine een goede tweede keus.
Geneesmiddel | Dosering en contra-indicaties | Werkingssnelheid en duur |
---|---|---|
Diclofenac
| Volwassene:
Contra-indicatie: actief peptisch ulcus, overgevoeligheid voor salicylaten, bekende eGFR < 30 ml/minuten, levercirrose, ernstig hartfalen |
|
Morfine
| Volwassene:
Oudere > 65 jaar of bij hartfalen:
Herhaal eventueel na 15-30 minuten |
|
Fentanyl
| Volwassene:
Herhaal eventueel 1 × |
|
Paracetamol
| Volwassene:
Kind:
Voor dagdosering zie NHG-Standaard Pijn, tabel 4 |
|
Clusterhoofdpijn
Naar Samenvatting ›Handel als volgt (voor doseringen en toedieningsvormen zie tabel 15).
- Geef bij een recidief aanval van clusterhoofdpijn op grond van eerder gebleken werkzaamheid bij de patiënt en beschikbaarheid een van beide middelen.
- zuurstof, 12-15 L/min via een non-rebreathing masker gedurende 15 minuten en/of
- sumatriptan subcutaan. Nasale toediening van sumatriptan (offlabel) is tweede keus, want minder effectief.
- Zie ook NHG-Standaard Hoofdpijn.
Geneesmiddel | Dosering | Werkingssnelheid |
---|---|---|
Sumatriptan* injectievloeistof 12 mg/ml, patroon/wegwerpspuit 0,5 ml (facultatief) |
|
|
Sumatriptan* neusspray 20 mg/spray (facultatief) |
|
|
* Sumatriptan is niet opgenomen op de samenvattingskaart. |
Acute dystonie
Naar Samenvatting ›- Bij het gebruik van antipsychotica, anti-emetica, antivertigomiddelen en antidepressiva kan in zeldzame gevallen acute dystonie optreden.
- Kenmerken zijn scheefstand van het hoofd, dysartrie, slikstoornissen, kaakklem en dwangstand van de ogen.
- Deze toestand kan zeer beangstigend en levensbedreigend zijn.
- Geef biperideen intramusculair of intraveneus. Herhaal, indien nodig, na 30 minuten.
- Voor doseringen en toedieningsvormen zie tabel 16.
Geneesmiddel | Dosering | Werkingssnelheid |
---|---|---|
Biperideen* injectievloeistof 5mg/ml, ampul 1 ml (facultatief) | Volwassene:
Herhaal indien nodig na 30 minuten | Na ≤ 20 minuten |
* Biperideen is niet opgenomen op de samenvattingskaart. |
Acute dystonie gaat gepaard met abnormale houdingen of spasmen van de spieren van hoofd, hals, ledematen of romp. De klachten kunnen enkele dagen na het starten of ophogen van de behandeling met antipsychotica optreden. Ook anti-emetica en antivertigomiddelen (metoclopramide, promethazine, cinnarizine, flunarizine), antidepressiva (SSRI’s, tricyclische antidepressiva), antimalariamiddelen ((hydro)chloroquine), anticonvulsiva (carbamazepine, fenytoïne), diazepam en cocaïne kunnen een acute dystonie veroorzaken. Als risicofactoren worden onder andere jonge leeftijd, acute dystonie in de voorgeschiedenis, recent cocaïnegebruik en mannelijk geslacht genoemd. Een levensbedreigende dystonie met een bedreigde ademweg (stridor bij een laryngospasme) komt zelden voor.
Referenties
- Fraanje WL, Mout P, In 't Veld C. Het ABCDE van de acute huisartsgeneeskunde. Huis&Wet 2011;54:210-4.
- De Vries I, Van Zoelen GA, Van Riel AJH, Meulenbelt J. Absorptieverminderende maatregelen bij de behandeling van vergiftigingen. Ned Tijdschr Geneeskd 2005;149:2964-8.
- Martin WR. Naloxone. Ann Intern Med 1976;85:765-8.
- Sporer KA. Acute heroin overdose. Ann Intern Med 1999;130:584-90.
- Buajordet I, Naess AC, Jacobsen D, Brørs O. Adverse events after naloxone treatment of episodes of suspected acute opioid overdose. Eur J Emerg Med. 2004;11:19-23.
- Nunley S, Glynn P, Rust S, Vidaurre J, Albert DVF, Patel AD. A hospital-based study on caregiver preferences on acute seizure rescue medications in pediatric patients with epilepsy: Intranasal midazolam versus rectal diazepam. Epilepsy Behav 2019;92:53-6.
- O’Driscoll BR, Howard LS, Earis J, Mak V. BTS guideline for oxygen use in adults in healthcare and emergency settings. Thorax 2017;72:ii1-ii90.
- Stolmeijer R, Van Ieperen E, Lameijer H, Van Beest P, Ter Maaten JC, Ter Avest E. Haemodynamic effects of a 10-min treatment with a high inspired oxygen concentration in the emergency department: a prospective observational study. BMJ Open 2022;12:e059848.
- Van Everdingen JJE, Glerum JH, Wiersma Tj. Diagnose en therapie 2010. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2010.
- O’Driscoll BR, Howard LS, Davison AG. BTS guideline for emergency oxygen use in adult patients. Thorax 2008;63 Suppl 6:vi1-68.
- Van den Bosch W, Schermer TRJ, Chavannes NH. De saturatiemeter in de huisartsenpraktijk. Huis&Wet 2005;48:467-9.
- Luks AM, Swenson ER. Pulse oximetry for monitoring patients with COVID-19 at Home. Potential pitfalls and practical guidance. Ann Am Thorac Soc 2020;17:1040-6.
- Beijaert R. Percutane zuurstofsaturatiemeting. Huis&Wet 2019:9:50-55.
- Sjoding MW, Dickson RP, Iwashyna TJ, Gay SE, Valley TS. Racial bias in pulse oximetry measurement. N Engl J Med 2020;383:2477-8.
- Crawford Mechem C. Pulse Oximetry. UpToDate 2018.
- Hakverdioğlu Yönt G, Akin Korhan E, Dizer B. The effect of nail polish on pulse oximetry readings. Intensive Crit Care Nurs 2014;30:111-5.
- Dalbak LG, Straand J, Melbye H. Should pulse oximetry be included in GPs' assessment of patients with obstructive lung disease? Scand J Prim Health Care 2015;33:305-10.
- Hudson AJ, Benjamin J, Jardeleza T, Bergstrom C, Cronin W, Mendoza M, et al. Clinical Interpretation of Peripheral Pulse Oximeters Labeled "Not for Medical Use". Ann Fam Med 2018;16:552-4.
- Lipnick MS, Feiner JR, Au P, Bernstein M, Bickler PE. The accuracy of 6 inexpensive pulse oximeters not cleared by the food and drug administration: the possible global public health implications. Anesth Analg 2016;123:338-45.
- Zwart D, Venekamp R, Smit K, Geersing GJ, Kalkman C, Rutten F. [Nu thuismeting van zuurstofsaturatie ineens reguliere huisartsenzorg lijkt te zijn...]. Huisarts Wet 2021;64:43-4.
- Enoch AJ, English M, Shepperd S. Does pulse oximeter use impact health outcomes? A systematic review. Arch Dis Child 2016;101:694-700.
- Anderson AB, Zwerdling RG, Dewitt TG. The clinical utility of pulse oximetry in the pediatric emergency department setting. Pediatr Emerg Care 1991;7:263-6.
- Maneker AJ, Petrack EM, Krug SE. Contribution of routine pulse oximetry to evaluation and management of patients with respiratory illness in a pediatric emergency department. Ann Emerg Med 1995;25:36-40.
- Mower WR, Sachs C, Nicklin EL, Baraff LJ. Pulse oximetry as a fifth pediatric vital sign. Pediatrics 1997;99:681-6.
- Choi J, Claudius I. Decrease in emergency department length of stay as a result of triage pulse oximetry. Pediatr Emerg Care 2006;22:412-4.
- Duke T, Wandi F, Jonathan M, Matai S, Kaupa M, Saavu M, et al. Improved oxygen systems for childhood pneumonia: a multihospital effectiveness study in Papua New Guinea. Lancet 2008;372:1328-33.
- Tesfaye SH, Gebeyehu Y, Loha E, Johansson KA, Lindtjørn B. Pulse oximeter with integrated management of childhood illness for diagnosis of severe childhood pneumonia at rural health institutions in Southern Ethiopia: results from a cluster-randomised controlled trial. BMJ Open 2020;10:e036814.
- Graham HR, Kamuntu Y, Miller J, Barrett A, Kunihira B, Engol S, et al. Hypoxaemia prevalence and management among children and adults presenting to primary care facilities in Uganda: a prospective cohort study. PLOS Glob Public Health 2022;2:e0000352.
- McCollum ED, Ahmed S, Roy AD, Islam AA, Schuh HB, King C, et al. Risk and accuracy of outpatient-identified hypoxaemia for death among suspected child pneumonia cases in rural Bangladesh: a multifacility prospective cohort study. Lancet Respir Med 2023;11:769-81.
- Ogino H, Nishimura N, Yamano Y, Ishikawa G, Tomishima Y, Jinta T, et al. Analysis of the clinical backgrounds of patients who developed respiratory acidosis under high-flow oxygen therapy during emergency transport. Acute Med Surg 2016;3:26-31.
- Kopsaftis Z, Carson-Chahhoud KV, Austin MA, Wood-Baker R. Oxygen therapy in the pre-hospital setting for acute exacerbations of chronic obstructive pulmonary disease. Cochrane Database Syst Rev 2020;1:CD005534.
- Austin MA, Wills KE, Blizzard L, Walters EH, Wood-Baker R. Effect of high flow oxygen on mortality in chronic obstructive pulmonary disease patients in prehospital setting: randomised controlled trial. BMJ 2010;341:c5462.
- Antequera Martín AM, Barea Mendoza JA, Muriel A, Sáez I, Chico-Fernández M, Estrada-Lorenzo JM, et al. Buffered solutions versus 0.9% saline for resuscitation in critically ill adults and children. Cochrane Database Syst Rev 2019;7:CD012247.
- Trepatchayakorn S, Sakunpunphuk M, Samransamruajkit R. Balanced salt solution versus normal saline in resuscitation of pediatric sepsis: a randomized, controlled trial. Indian J Pediatr 2021;88:921-4.
- Golla R, Kumar S, Dhibhar DP, Bhalla A, Sharma N. 0.9% saline V/S Ringer’s lactate for fluid resuscitation in adult sepsis patients in emergency medical services: an open-label randomized controlled trial. Hong Kong Journal of Emergency Medicine 2022;29:271-80.
- Smyth MA, Brace-McDonnell SJ, Perkins GD. Impact of Prehospital Care on Outcomes in Sepsis: A Systematic Review. West J Emerg Med. 2016;17:427-37.
- Bense RD, Steeghs MHM, Eelkman Rooda SJ. Moeten we over van NaCL 0,9% naar Ringer-lactaat? Ned Tijdschr Geneesk 2023;167.
- Alam N, Oskam E, Stassen PM, Exter PV, Van de Ven PM, Haak HR, et al. Prehospital antibiotics in the ambulance for sepsis: a multicentre, open label, randomised trial. Lancet Respir Med 2018;6:40-50.
- McCrory DC, Brown CD. Anti-cholinergic bronchodilators versus beta2-sympathomimetic agents for acute exacerbations of chronic obstructive pulmonary disease. Cochrane Database Syst Rev 2002;2003:CD003900.
- Europese richtsnoer 'Excipients in the Labelling and Package leaflet of Medicinal Products for Human Use' 2019. Ga naar bron: Europese richtsnoer 'Excipients in the Labelling and Package leaflet of Medicinal Products for Human Use' 2019.
- Muraro A, Worm M, Alviani C, Cardona V, DunnGalvin A, Garvey LH, et al. EAACI guidelines: anaphylaxis (2021 update). Allergy 2022;77:357-77.
- Cardona V, Ansotegui IJ, Ebisawa M, El-Gamal Y, Fernandez Rivas M, Fineman S, et al. World allergy organization anaphylaxis guidance 2020. World Allergy Organ J 2020;13:100472.
- Sheikh A, Shehata YA, Brown SG, Simons FE. Adrenaline (epinephrine) for the treatment of anaphylaxis with and without shock. Cochrane Database Syst Rev 2008;2008:CD006312.
- Kemp SF, Lockey RF, Simons FE. Epinephrine: the drug of choice for anaphylaxis. A statement of the World Allergy Organization. Allergy 2008;63:1061-70.
- Sicherer SH, Simons FE. Self-injectable epinephrine for first-aid management of anaphylaxis. Pediatrics 2007;119:638-46.
- Li X, Ma Q, Yin J, Zheng Y, Chen R, Chen Y, et al. A clinical practice guideline for the emergency management of anaphylaxis (2020). Front Pharmacol 2022;13:845689.
- Russell S, Monroe K, Losek JD. Anaphylaxis management in the pediatric emergency department: opportunities for improvement. Pediatr Emerg Care 2010;26:71-6.
- Gabrielli S, Clarke A, Morris J, Eisman H, Gravel J, Enarson P, et al. Evaluation of prehospital management in a Canadian emergency department anaphylaxis cohort. J Allergy Clin Immunol Pract 2019;7:2232-8.e3.
- Delli Colli L, Al Ali A, Gabrielli S, Delli Colli M, Mule P, Lawson B, et al. Managing anaphylaxis: epinephrine, antihistamines, and corticosteroids: more than 10 years of Cross-Canada Anaphylaxis REgistry data. Ann Allergy Asthma Immunol 2023;131:752-8.e1.
- Shaker MS, Wallace DV, Golden DBK, Oppenheimer J, Bernstein JA, Campbell RL, et al. Anaphylaxis-a 2020 practice parameter update, systematic review, and Grading of Recommendations, Assessment, Development and Evaluation (GRADE) analysis. J Allergy Clin Immunol 2020;145:1082-123.
- Okubo Y, Michihata N, Morisaki N, Yoshida K, Matsui H, Fushimi K, et al. Effects of glucocorticoids on hospitalized children with anaphylaxis. Pediatr Emerg Care 2021;37:255-9.
- Michelson KA, Monuteaux MC, Neuman MI. Glucocorticoids and hospital length of stay for children with anaphylaxis: a retrospective study. J Pediatr 2015;167:719-24.e1-3.
- Sampson HA, Muñoz-Furlong A, Campbell RL, Adkinson NF, Jr., Bock SA, Branum A, et al. Second symposium on the definition and management of anaphylaxis: summary report--Second National Institute of Allergy and Infectious Disease/Food Allergy and Anaphylaxis Network symposium. J Allergy Clin Immunol 2006;117:391-7.
- Cabello JB, Burls A, Emparanza JI, Bayliss SE, Quinn T. Oxygen therapy for acute myocardial infarction. Cochrane Database Syst Rev. 2016;12:CD007160.
- Nehme Z, Stub D, Bernard S, Stephenson M, Bray JE, Cameron P, et al. Effect of supplemental oxygen exposure on myocardial injury in ST-elevation myocardial infarction. Heart 2016;102:444-51.
- Rawles JM, Kenmure AC. Controlled trial of oxygen in uncomplicated myocardial infarction. Br Med J 1976;1:1121-3.
- Stub D, Smith K, Bernard S, Nehme Z, Stephenson M, Bray JE, et al. Air versus oxygen in ST-segment-elevation myocardial infarction. Circulation 2015;131:2143-50.
- Prasad M, Krishnan PR, Sequeira R, Al-Roomi K. Anticonvulsant therapy for status epilepticus. Cochrane Database Syst Rev 2014;2014:CD003723.
- Koers H. Wat te doen indien een patiënt na auto-intoxicatie behandeling weigert? Ned Tijdschr Geneesk 1999;143:2497-500.
- Kramers C, Jansman FGA, Droogleever Fortyun H. Een patiënt die na een auto-intoxicatie met paracetamol behandeling weigert. Ned Tijdschr Geneesk 2006;150:1601-4.
- Van Schaik AM, Van Mill JG, Van Gorp ECM, Van Tilburg W. Een patiënt die wilsonbekwaamheid simuleert en voor wie somatische behandeling is geïndiceerd. Ned Tijdschr Geneesk 2007;151:2133-7.
- Zaman H, Sampson SJ, Beck AL, Sharma T, Clay FJ, Spyridi S, et al. Benzodiazepines for psychosis-induced aggression or agitation. Cochrane Database Syst Rev 2017;12:CD003079.
- Achilles RA, Beerthuis RJ, Van Ewijk WM. Handboek Spoedeisende Psychiatrie. Amsterdam: Benecke, 2011.
- Berben SA, Kemps HH, Van Grunsven PM, Mintjes-de Groot JA, Van Dongen RT, Schoonhoven L. Richtlijn 'Pijnbehandeling bij traumapatiënten in de spoedzorgketen'. Ned Tijdschr Geneeskd 2011;155:A3100.
- Manterola C, Vial M, Moraga J, Astudillo P. Analgesia in patients with acute abdominal pain. Cochrane Database Syst Rev 2011:CD005660.
- Anderson M, Collins E. Analgesia for children with acute abdominal pain and diagnostic accuracy. Arch Dis Child 2008;93:995-7.
- Sharwood LN, Babl FE. The efficacy and effect of opioid analgesia in undifferentiated abdominal pain in children: a review of four studies. Paediatr Anaesth 2009;19:445-51.
- Akriviadis EA, Hatzigavriel M, Kapnias D, Kirimlidis J, Markantas A, Garyfallos A. Treatment of biliary colic with diclofenac: a randomized, double-blind, placebo-controlled study. Gastroenterology 1997;113:225-31.
- Broggini M, Corbetta E, Grossi E, Borghi C. Diclofenac sodium in biliary colic: a double blind trial. Br Med J (Clin Res Ed) 1984;288:1042.
- Kumar A, Deed JS, Bhasin B, Kumar A, Thomas S. Comparison of the effect of diclofenac with hyoscine-N-butylbromide in the symptomatic treatment of acute biliary colic. ANZ J Surg 2004;74:573-6.
- Holdgate A, Oh CM. Is there a role for antimuscarinics in renal colic? A randomized controlled trial. J Urol 2005;174:572-5; discussion 5.